Uitspraak 202203161/1/R1


Volledige tekst

202203161/1/R1.
Datum uitspraak: 26 juli 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

FG Governors & Engine Parts BV (hierna: FG), gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en [appellant] (hierna: [appellant]), wonend te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 8 april 2022 in zaak nr. 20/4796 in het geding tussen:

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2019 heeft het college geweigerd aan FG een omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van een verdieping van een bedrijfspand op het perceel aan de Graftermeerstraat 39K te Hoofddorp (hierna: het perceel) en het wijzigen van het gebruik naar een bedrijf met bedrijfswoning.

Bij besluit van 22 juli 2020 heeft het college het door FG en [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 april 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben FG en [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2023, waar FG en [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. D.W. Giltay Veth, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.M. Konijn, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       FG exploiteert haar bedrijf in het bedrijfspand op het perceel. Op 11 april 2017 heeft FG een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van het gebruik van het pand naar een bedrijf met bedrijfswoning. [appellant] is directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) van FG.

2.       Het college heeft bij besluit van 24 juli 2019 geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het realiseren van een bedrijfswoning is in strijd met de in het bestemmingsplan "Hoofddorp Noord" aan het perceel toegekende bestemming "Gemengd-1". Het college is niet bereid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan, omdat niet wordt voldaan aan de in de planregels opgenomen voorwaarden voor afwijking.

Toetsingskader

3.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Wet- en regelgeving

4.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep

Heeft de rechtbank correct in de aangevallen uitspraak vermeld door wie het beroep is ingesteld?

5.       FG en [appellant] betogen dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte is opgenomen dat het beroep slechts door FG is ingesteld, terwijl het beroep ook door [appellant] in persoon is ingesteld.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat de aangevallen uitspraak alleen FG vermeldt als partij, terwijl uit het beroepschrift blijkt dat dit mede door [appellant] is ingediend. De Afdeling is echter van oordeel dat deze onvolkomenheid in de uitspraak van de rechtbank niet tot de conclusie leidt dat die uitspraak alleen al om die reden moet worden vernietigd. Daarbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat de belangen van [appellant] als dga voor zover hier relevant samenvallen met de belangen van FG. Ook wordt daarbij in aanmerking genomen dat door FG en [appellant] gelijktijdig in één beroepschrift beroep is ingesteld en de aangevoerde argumenten gelijkluidend zijn.

Het betoog slaagt niet.

Kon het college gebruik maken van zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheid?

6.       FG en [appellant] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen gebruik kon maken van zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, omdat wel aan de voorwaarden voor afwijking wordt voldaan. Volgens FG en [appellant] is voorbij gegaan aan het standpunt over de noodzakelijkheid van de bedrijfswoning. FG en [appellant] benadrukken hierbij dat gelet op de aard van de diensten die het bedrijf levert, onder meer het onderhouden en repareren van mechanische controlesystemen en elektronische bestuurssystemen, het noodzakelijk is dat te allen tijde een medewerker beschikbaar is. FG en [appellant] stellen zich daarnaast op het standpunt dat ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat het perceel is gesitueerd op een gezoneerd bedrijventerrein en dat de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer daarom niet van toepassing zijn op de bedrijfswoning. De komst van de bedrijfswoning leidt daarom niet tot een onevenredige aantasting van de bedrijfsvoering van de nabijgelegen bedrijven, zodat van een goede ruimtelijke ordening sprake is. Ter zitting hebben FG en [appellant] in dat verband gewezen op de omstandigheid dat in de nabijheid van het bedrijfspand momenteel geen bedrijven uit milieucategorie 3.1 zijn gevestigd en dat dergelijke bedrijven zich, gelet op het door de raad genomen voorbereidingsbesluit aangaande de JC Beetslaan 99-133 van 9 maart 2023 (hierna: het voorbereidingsbesluit), hier niet langer mogen vestigen.

6.1.    Het gebruik van het pand als bedrijfswoning is in strijd is met artikel 10, eerste lid, onder e, van de planregels, omdat bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn toegestaan. Op grond van artikel 10.5.8 van de planregels kan bij omgevingsvergunning hiervan worden afgeweken. Daarbij gelden onder meer als voorwaarden dat de noodzaak voor een doelmatige bedrijfswoning is aangetoond en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet onevenredig wordt aangetast.

6.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2387) is voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht opeisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3412, overwogen dat het college bij de weigering van een vergunning als hier aan de orde inzichtelijk moet maken waarom de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfswoning noodzakelijk is.

6.3.    De Afdeling is van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de noodzaak voor een bedrijfswoning door FG en [appellant] niet aannemelijk is gemaakt. Het college heeft daarbij in ogenschouw mogen nemen dat voor het bedrijfsproces van FG, dat onder meer bestaat uit het onderhouden en repareren van hydraulische of mechanische regulatoren en machineonderdelen, niet vereist is dat een werknemer constant op locatie aanwezig is om toezicht te houden op dat proces. FG en [appellant] hebben niet weersproken dat het pand als opslaglocatie fungeert. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de door FG en [appellant] genoemde werkzaamheden die volgens hen een bedrijfswoning in het bijzonder wenselijk maken, incidenteel van aard zijn en op afstand kunnen plaatsvinden. Ook de omstandigheid dat regelmatig buiten kantooruren pakketten worden geleverd, kan niet leiden tot het oordeel dat een bedrijfswoning voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

6.4.    Met de rechtbank is de Afdeling daarnaast van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aan de voorwaarde is voldaan dat de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast. Het college heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat een bedrijfswoning een beperking kan vormen voor de uitbreidingsplannen van de nu al bestaande bedrijven of de vestiging van toekomstige bedrijven. Op het moment dat woningen of andere geluidgevoelige objecten in de buurt van bedrijven worden gerealiseerd, kan dit tot gevolg hebben dat deze bedrijven niet meer aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer kunnen voldoen, de bedrijfsvoering moet worden aangepast of dat voorzieningen moeten worden getroffen om alsnog aan de geluidsnormen te kunnen voldoen. FC en [appellant] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aangevraagde bedrijfswoning ondanks de ligging geen beperking zal vormen voor bestaande bedrijven of de vestiging van toekomstige bedrijven. Daarbij hoefde het college niet de feitelijke situatie tot uitgangspunt te nemen, maar mocht het van de planologische situatie uitgaan. In dat verband overweegt de Afdeling dat voor de afweging van het college het voorbereidingsbesluit niet van belang is, omdat dit pas na het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning is genomen. Over het standpunt dat de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer in deze situatie niet van toepassing zijn omdat sprake is van een gezoneerd bedrijventerrein, overweegt de Afdeling dat de desbetreffende locatie niet als gezoneerd bedrijventerrein als bedoeld in de Wet geluidhinder is aangewezen.

6.5.    Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat in deze situatie niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.

Het betoog slaagt niet.

Strijd met gelijkheidsbeginsel?

7.       FG en [appellant] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Zij wijzen op de appartementen die in de voormalige kantoorruimte aan de Wijkermeerstraat 35-37A t/m H zijn gerealiseerd, als gevolg van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Deze appartementen bevinden zich tegenover het bedrijfspand van FG en zijn voor dezelfde bedrijfscategorie aangewezen.

7.1.    Volgens het college gaat het bij de situatie van de Wijkermeerstraat 35-37A t/m H om een gemaakte fout, als gevolg waarvan van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, verwezen wordt naar de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2792, een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat het college gemaakte fouten moet herhalen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023

195-1049

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet;

[…].

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

[…].

Bestemmingsplan "Hoofddorp Noord"

Artikel 10

1. De voor ‘Gemengd-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

e. bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

[…].

Artikel 10.5.8

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1 voor het bouwen van een bedrijfswoning binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:

a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond;

[…]

d. de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast;

[…].