Uitspraak 202102158/1/R1


Volledige tekst

202102158/1/R1.
Datum uitspraak: 21 juni 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 heeft het college met toepassing van artikel 6.8, vierde lid, van het Besluit geluidhinder [appellant] schriftelijk op de hoogte gesteld dat geen geluidwerende voorzieningen aan de woning van [appellant] aan de [locatie] te Nuenen worden aangebracht.

Bij besluit van 11 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2023, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft een programma van maatregelen in de zin van artikel 89, eerste lid, van de Wet geluidhinder opgesteld voor onder meer de woning van [appellant] aan de [locatie]. Dit programma is neergelegd in het document "Saneringsprogramma B-lijst en eindmelding" (hierna: het saneringsprogramma). Aan het saneringsprogramma ligt een door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (hierna: de Omgevingsdienst) verricht akoestisch onderzoek ten grondslag. Het ontwerpprogramma heeft ter inzage gelegen en daarover heeft [appellant] geen zienswijze naar voren gebracht. Het saneringsprogramma is vervolgens overeenkomstig artikel 90, eerste lid, van de Wet geluidhinder voorgelegd aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris).

2.       Bij besluit van 29 mei 2019 (hierna: het hogere waardenbesluit) heeft de staatssecretaris de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting vastgesteld die de gevels van de betrokken woningen mogen ondervinden. Voor de gevel van de woning van [appellant] is een ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting vastgesteld van 63 dB. Daarbij is ook bepaald dat maatregelen dienen te worden getroffen om de geluidsbelasting terug te brengen, als niet wordt voldaan aan de vastgestelde binnenwaarde van 43 dB. Het hogere waardenbesluit is op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt in het Gemeenteblad van 18 juli 2019, nr. 171850.

3.       De Omgevingsdienst heeft voor diverse woningen in Nuenen een uitgebreide woninginventarisatie uitgevoerd, met als doel de bestaande geluidswering van de gevels van de betrokken woningen in kaart te brengen. De eigenaren van de betrokken woningen zijn bij brief van 8 januari 2019 geïnformeerd over de mogelijkheid om te laten onderzoeken of aanvullende geluidwerende maatregelen moeten worden aangebracht. Bij deze brief is de brochure "U doet mee aan het geluidsisolatieonderzoek" (hierna: de brochure) gevoegd. Bij brief van 17 december 2019 is aan [appellant] medegedeeld dat is gebleken dat de woning aan de [locatie] voldoet aan de wettelijke grenswaarde van 43 dB in de geluidgevoelige vertrekken en dat om die reden geen aanvullende gevelmaatregelen benodigd zijn. Dit is bij het besluit van 11 februari 2020 door het college bevestigd.

4.       [appellant] kan zich niet verenigen met de conclusie dat geen gevelmaatregelen nodig zijn en heeft daarom beroep ingesteld.

Wettelijk kader

5.       Artikel 111b, derde lid, van de Wet geluidhinder luidt: "Indien met betrekking tot de gevels van woningen waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg op 1 maart 1986 hoger was dan 55 dB(A) en met toepassing van artikel 90, tweede lid, een hogere geluidsbelasting dan 48 dB, vanwege de weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 43 dB bedraagt."

Artikel 6.5 van het Besluit geluidhinder luidt: "Indien de in artikel 6.4, eerste of tweede lid, bedoelde toestemming is verleend, stelt het bevoegd gezag een akoestisch bouwtechnisch onderzoek in. Het onderzoek resulteert in ieder geval in:

a. een opgave van de geluidgevoelige ruimten;

b. een inventarisatie van de benodigde bouwtechnische gegevens;

c. een opgave van de benodigde geluidwerende voorzieningen;

d. een raming van de kosten voor de overheid, en

e. een raming van de eventuele kosten voor de eigenaar."

Artikel 6.8, vierde lid, van het Besluit geluidhinder luidt: "De eigenaren van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, die op basis van het in artikel 6.5 bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen niet in aanmerking komen, worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld."

Beoordeling van het beroepschrift

6.       [appellant] betoogt dat het college in het besluit van een te lage geluidbelasting op de gevel van zijn woning is uitgegaan en dat daarom ten onrechte is geconcludeerd dat geluidwerende maatregelen aan de gevel niet nodig zijn. In het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het saneringsprogramma en het hogere waardenbesluit is namelijk van een onjuist wegdektype uitgegaan, is het interne verkeer op de Soeterbeekseweg niet betrokken en is de geluidbelasting op de gevel op een onjuiste hoogte berekend. De vastgestelde hogere waarde is dus een onderschatting van de daadwerkelijke geluidbelasting. Zonder het treffen van maatregelen aan de gevel is dus binnen de woning sprake van een geluidbelasting hoger dan 43 dB.

[appellant] kan zich daarom ook niet verenigen met het standpunt van het college dat zijn beroepsgronden over de geluidbelasting op de gevel in deze procedure niet meer aan de orde kunnen komen omdat het hogere waardenbesluit al onherroepelijk zou zijn. Voor zover hij zijn bezwaren al tegen het hogere waardenbesluit naar voren had moeten brengen, voert hij aan dat hij er niet van op de hoogte was dat het besluit uit twee delen bestond en dat hij tegen het eerste deel al een rechtsmiddel had moeten aanwenden. De brochure is in dit opzicht misleidend, omdat daarin staat dat tegen het besluit over de gevelmaatregelen bezwaar kan worden gemaakt, maar niet dat voor een deel van de rechtsbescherming al tegen het hogere waardenbesluit bezwaar moet worden gemaakt. De door het college aangehaalde uitspraak van de Afdeling (de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:290) is volgens [appellant] hier niet van toepassing, omdat aan het hogere waardenbesluit een saneringsprogramma ten grondslag ligt en niet, zoals in die uitspraak, een tracébesluit.

6.1.    In het hogere waardenbesluit is voor de woning aan de [locatie] een hogere waarde van 63 dB vastgesteld. Naar aanleiding van het hogere waardenbesluit, waarin ook is opgenomen dat maatregelen moeten worden getroffen in geval de binnenwaarde van 43 dB wordt overschreden, heeft een bouwkundige inventarisatie plaatsgevonden van de woning van [appellant]. In de brief van 17 december 2019 heeft de Omgevingsdienst aan [appellant] uitgelegd dat met de gegevens die tijdens de inventarisatie zijn verzameld, de bestaande geluidwering is bepaald. Door deze bestaande geluidwering in mindering te brengen op de eerder vastgestelde hogere waarde, is vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijk voorgeschreven geluidbelasting binnen de woning van ten hoogste 43 dB in de geluidsgevoelige vertrekken.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat de beroepsgronden van [appellant] betrekking hebben op de wijze waarop de geluidbelasting op de gevel van zijn woning is berekend. Deze beroepsgronden zien dus op de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het saneringsprogramma en het hogere waardenbesluit. Het hogere waardenbesluit is op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt en [appellant] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld. Het hogere waardenbesluit is inmiddels in rechte onaantastbaar, zodat in deze procedure moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de vastgestelde hogere waarde. Deze eenmaal vastgestelde hogere waarde mocht het college tot uitgangspunt nemen bij het onderzoek naar de vraag of de bestaande geluidwering voldoende is voor een geluidbelasting binnen de woning van 43 dB. Deze hogere waarde vormt immers de grondslag om onderzoek aan de woning te doen. [appellant] heeft verder geen gronden aangevoerd tegen de berekende bestaande geluidwering van de gevel. Omdat de beroepsgronden van [appellant] betrekking hebben op de vastgestelde hogere waarde, kunnen die beroepsgronden in deze procedure over het besluit om geen gevelmaatregelen te treffen niet meer aan de orde komen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de passage uit de brochure waar [appellant] op doelt specifiek gaat over het besluit dat de woning niet in aanmerking komt voor geluidwerende voorzieningen. Dat in de brochure niet wordt gesproken over de rechtsbescherming die openstaat tegen het hogere waardenbesluit, maakt niet dat de brochure misleidend is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. drs. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023

745-1049