Uitspraak 201503135/1/R4


Volledige tekst

201503135/1/R4.
Datum uitspraak: 10 februari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Arnhem,

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2014 heeft het college toepassing gegeven aan artikel 6:8, vierde lid, van het Besluit geluidhinder door [appellant] schriftelijk op de hoogte te stellen niet over te gaan tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de woning [locatie] te Arnhem. Deze schriftelijke mededeling wordt als besluit aangemerkt.

Bij besluit van 9 maart 2014, verzonden op 9 maart 2014, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. N.M. Heemskerk, mr. M.C.J. Kasteel en ir. A.J. ter Velde, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is het niet eens met de beslissing om geen geluidwerende voorzieningen aan te brengen aan zijn woning aan de [locatie] te Arnhem. Hij stelt dat het onduidelijk is of bij de berekening van de binnenwaarde de juiste uitgangspunten zijn gehanteerd wat betreft de hogere waarde. Daartoe verwijst hij naar de verschillen tussen de hogere waarde in het op 27 oktober 2009 door de minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde tracébesluit A12 Waterberg - Velperbroek (hierna: het tracébesluit), de daarvoor verrichte akoestische onderzoeken en de hogere waarde in het ontwerp van dat tracébesluit. Hij stelt dat deze tegenstrijdig zijn.

Ter zitting heeft hij toegelicht dat het hem daarnaast niet duidelijk is waarom geen onderzoek is gedaan naar de binnenwaarde in de ruimten op de begane grond en op de zolderverdieping. Daarnaast is volgens hem een ruimte op de eerste verdieping ten onrechte als kantoor aangemerkt, terwijl deze ook als slaapkamer gebruikt zou kunnen worden.

2. Het college stelt dat de vastgestelde hogere waarden uit het tracébesluit in deze procedure niet aan bod kunnen komen omdat het tracébesluit met de daarin vastgestelde hogere waarden onherroepelijk is. Het college heeft toegelicht dat voor de begane grond geen hogere waarde is vastgesteld en dat daarom geen onderzoek naar de binnenwaarde vereist is. Het college stelt dat op de zolderverdieping geen geluidgevoelige ruimten aanwezig zijn en de normen voor de binnenwaarde daarom niet van toepassing zijn. De kantoorruimte op de eerste verdieping is als geluidgevoelige ruimte aangemerkt en als zodanig onderzocht. Het is voor de toepasselijke norm niet relevant of het een slaapkamer is of een kantoorruimte, aldus het college.

3. In artikel 5, zesde lid, van het tracébesluit zijn hogere waarden vastgesteld. Voor de woning aan de [locatie] is op de waarnemingshoogte van 4,5 meter (de eerste verdieping) de hogere waarde vastgesteld op 50 dB. De toepasselijke binnenwaarde is volgens het tracébesluit 43 dB. Op de waarnemingshoogte van 7,5 meter (tweede verdieping) bedraagt de vast te stellen hogere waarde 53 dB en is de toepasselijke binnenwaarde volgens het tracébesluit 43 dB. Voor de waarnemingshoogte van 1,5 m (begane grond) is geen hogere waarde vastgesteld omdat de geluidbelasting daar onder de van toepassing zijnde geluidnorm ligt.

4. Ingevolge artikel 111a van de Wet geluidhinder, zoals dat luidde tot 1 juli 2012, treft het college indien een hogere waarde is vastgesteld, met betrekking tot de geluidwering van de gevels waarvoor die hogere waarde is vastgesteld maatregelen om te bevorderen dat de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen niet boven de maximaal toelaatbare waarde uitkomt.

Artikel 111a van de Wet geluidhinder is per 1 juli 2012 vervallen. Op grond van het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel XI, zesde lid, van de Invoeringswet geluidproductieplafonds blijft de Wet geluidhinder, zoals die luidde onmiddellijk voor 1 juli 2012, op het bestreden besluit van toepassing.

Ingevolge artikel 6.5 van het Besluit geluidhinder stelt het bevoegd gezag een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek in. Het onderzoek resulteert in ieder geval in:

a. een opgave van de geluidgevoelige ruimten;

b. een inventarisatie van de benodigde bouwtechnische gegevens;

c. een opgave van de benodigde geluidwerende voorzieningen;

d. een raming van de kosten voor de overheid, en

e. een raming van de eventuele kosten voor de eigenaar.

Ingevolge artikel 6.8, vierde lid, van het Besluit geluidhinder worden de eigenaren van de woningen, die op basis van het in artikel 6.5 bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen niet in aanmerking komen, hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

5. Voor zover het betoog ziet op de wijze van totstandkoming van de in het tracébesluit vastgestelde hogere waarde overweegt de Afdeling dat het tracébesluit en de daarin vastgestelde hogere waarden in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Het tracébesluit is onherroepelijk, zodat bij de berekening van de binnenwaarde van de rechtmatigheid van de daarin vastgestelde hogere waarde moet worden uitgegaan.

6. De resultaten van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek van de woning van [appellant] zijn vastgelegd in het "akoestisch onderzoek fase A, gevelisolatie (zaaknummer 31079626)" van Witteveen + Bos van 24 februari 2014 (hierna: akoestisch onderzoek). In het akoestisch onderzoek zijn de geluidwerende eigenschappen van de woning beschreven en is het resultaat van de berekening van de binnenwaarde van de maatgevende vertrekken op de eerste verdieping neergelegd. Voor deze verdieping zijn berekeningen gemaakt voor 3 slaapkamers. Slaapkamer 1 en de kantoorruimte zijn in deze berekening als één ruimte aangemerkt. De berekende binnenwaarden van slaapkamer 1, 2 en 3 zijn respectievelijk 32,8 dB, 17,4 dB en 33,4 dB. De slaapkamer op de zolder voldoet volgens het akoestisch rapport niet aan de eisen voor daglichttoetreding om als geluidgevoelige ruimte te kunnen worden aangemerkt.

Naar aanleiding van het bezwaarschrift is aanvullend onderzoek verricht dat is neergelegd in de "Beoordeling akoestisch en bouwtechnisch onderzoek n.a.v. bezwaar eigenaar [locatie] Arnhem" van 29 december 2014 (hierna de Beoordeling). In de Beoordeling zijn de binnenwaarden van de kantoorruimte en slaapkamer 1 alsnog afzonderlijk berekend. Voor slaapkamer 1 is deze waarde 34,0 dB en de kantoorruimte heeft een binnenwaarde van 31,8 dB.

7. Het college was niet verplicht onderzoek te verrichten naar de binnenwaarde op de begane grond, nu daarvoor geen hogere waarde is vastgesteld. Op de zolder bevinden zich geen geluidgevoelige ruimten zodat het college daar terecht geen onderzoek naar de binnenwaarde heeft gedaan. De als kantoorruimte in gebruik zijnde kamer op de eerste verdieping en de slaapkamers op deze verdieping zijn in de Beoordeling als geluidgevoelige ruimten aangemerkt en onderzocht. De berekende binnenwaarden liggen ruim onder de norm van 43 dB. [appellant] heeft de berekeningen van de binnenwaarde voor het overige niet bestreden. In de Beoordeling is geconcludeerd dat de normen voor de binnenwaarde niet worden overschreden.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.

w.g. Koeman w.g. Rietberg
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016

725.