Uitspraak 202301613/2/R3


Volledige tekst

202301613/2/R3.
Datum uitspraak: 24 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te IJsselmuiden, gemeente Kampen, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Kampen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Sonnenbergkwartier, deelplan manegeterrein" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 mei 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Oude Egbrink, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door M.E. Wolters van de Weij, bijgestaan door mr. F.S. Helder en mr. J.H. Meijer, beiden advocaat te Arnhem, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van 27 koopappartementen, 16 sociale huurappartementen, 4 grondgebonden twee-onder-een-kap woningen, een kerkgebouw en in de herinrichting van de bestaande parkeerplaats bij het Kulturhus. Het plangebied ligt in het Sonnenbergkwartier in de dorpskern van IJsselmuiden. De voorheen in het plangebied aanwezige manege is gesloopt om ruimte te maken voor de beoogde woningbouw en de kerk. In de plantoelichting is vermeld dat de combinatie van woningbouwontwikkeling en een kerk bijdraagt aan de ambitie om een leefbare en levendige woonomgeving te creëren. Door de ontwikkeling van de locatie wordt de stedenbouwkundige structuur van het dorp versterkt, aldus de plantoelichting. Vanwege bestaande knelpunten rondom het bestaande parkeerterrein bij het Kulturhus voorziet het plan ook in maatregelen voor een beter gebruik van het parkeerterrein, dat ook zal worden gebruikt voor de uit het plan voortvloeiende parkeerbehoefte.

[appellant] is eigenaar van en woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie], aan de zuidoostzijde van het plangebied. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Het Meer 2012" gelden voor zijn perceel de enkelbestemmingen "Tuin", "Wonen" en "Agrarisch". Het deel met de bestemming "Agrarisch" grenst aan de west- en noordzijde aan het plangebied en is ingericht als grasland. [appellant] heeft op de zitting bevestigd dat de kortste afstand van zijn woning tot de voorziene appartementen ten westen van zijn perceel ongeveer 85 m bedraagt en tot de voorziene kerk ongeveer 134 m. [appellant] verzet zich tegen de ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hij is bang dat zijn woon- en leefklimaat hierdoor ernstig zal worden aangetast door in het bijzonder wateroverlast, parkeerhinder en een onevenredige inperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel.

Waterhuishouding

3.       [appellant] betoogt dat in het plan onvoldoende is verzekerd dat de in het plangebied voorziene ontwikkelingen niet zullen leiden tot een onaanvaardbare toename van wateroverlast op zijn perceel. Hij wijst er op dat het plangebied met ongeveer 80 cm zal worden opgehoogd ten behoeve van de woningbouw. Vanwege het ontbreken van voldoende waterbergingsmogelijkheden in het plangebied zal er volgens [appellant] mogelijk ernstige wateroverlast op zijn perceel ontstaan bij flinke regenbuien.

Volgens [appellant] had de raad voorwaardelijke verplichtingen in de planregels moeten opnemen om te verzekeren dat aan de noord- en westkant van zijn perceel de door de raad zelf nodig geachte wadi en sloot worden aangelegd en in stand gehouden. Verder voert hij aan dat de in de plantoelichting beschreven verbreding en verlenging van de bestaande watergang aan de noordzijde van het plangebied onvoldoende is om de in de toekomst niet ondenkbare heftige hoosbuien op te vangen, nog daargelaten dat de instandhouding van die watergang planologisch niet is geborgd. Ook twijfelt [appellant] er ernstig aan of de aan het plan ten grondslag liggende watertoets juist is uitgevoerd. Zo is er in de toelichting van het plan ten onrechte van uitgegaan dat het verharde oppervlak niet zal toenemen en de beoogde ontwikkeling daarom geen gevolgen zal hebben voor de wateropgave in het plangebied.

3.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat ten behoeve van de planvorming een watertoets is verricht door het waterschap Drents Overijsselse Delta en dat het waterschap op basis hiervan de "Uitgangspuntennotitie Waterparagraaf Sonnenbergkwartier" heeft opgesteld. In paragraaf 3.4.1.3 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen voor de waterhuishouding als gevolg van de voorziene ontwikkelingen.

De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde op voorhand geen grond voor het oordeel dat het aan het plan ten grondslag liggende wateronderzoek tekort schiet. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in de plantoelichting is beschreven dat het watersysteem is getoetst op basis van een hoeveelheid neerslag die eens in de 100 jaar wordt overschreden. Voor een dergelijke bui geldt in het plangebied een bergingsopgave van 80 mm. Met de verbreding en verlegging van de bestaande watergang aan de noordzijde van het plangebied zal er volgens de plantoelichting voldoende waterberging zijn. Op de zitting heeft de raad verder gemotiveerd toegelicht dat het plangebied ook meer dan voldoende bergingscapaciteit heeft als rekening wordt gehouden met een boven normatieve hoosbui. Volgens de uitgevoerde berekeningen is hiervoor  namelijk een berging van 749 m³ nodig, terwijl de totale berging in het plangebied 1.380 m³ zal zijn na verbreding en verlegging van de hiervoor bedoelde bestaande watergang.

De raad heeft op de zitting verder toegelicht dat het waterschap bij de watertoets wel rekening heeft gehouden met een toename van het verharde oppervlak in het plangebied. Volgens de raad zal het verharde oppervlak in het plangebied met 2.475 m² toenemen en heeft het waterschap in een notitie van 7 februari 2022 berekend dat hiervoor volgens het beleid van de gemeente extra berging van 166 m³ nodig is. Die bergingsruimte is er ruimschoots in het plangebied, gelet op hiervoor al vermelde totale bergingscapaciteit van 1.380 m³, aldus de raad.

[appellant] heeft geen concrete argumenten naar voren gebracht die de voorzieningenrechter aanleiding geven om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. De voorzieningenrechter gaat er dan ook op voorhand van uit dat met de verbreding en verlegging van de bestaande watergang aan de noordzijde van het plangebied voldoende bergingscapaciteit in het plangebied aanwezig zal zijn om onaanvaardbare wateroverlast op het perceel van [appellant] te voorkomen.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad verder redelijkerwijs kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het plan om te verzekeren dat de watergang wordt verbreed en verlegd. De door [appellant] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3020, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak ging het om een niet vergelijkbare situatie, waarin door een hoge grondwaterstand en de aanwezigheid van een kleilaag al lange tijd sprake was van ernstige wateroverlast in een nabijgelegen woonwijk, die in de gegeven omstandigheden zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare toename door verwezenlijking van het plan. Daarvan is in dit geval gelet ook op de hierboven beschreven feitelijke situatie geen sprake. Aangezien de watergang op openbare grond ligt, de raad ter zitting heeft gesteld dat de verbreding en verlegging ervan zeker zal plaatsvinden en niet is gebleken van belemmeringen die zich daartegen verzetten, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende verzekerd dat deze maatregelen worden getroffen. Gelet daarop heeft de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting daartoe.

3.2.    Ook ten aanzien van de aanleg en instandhouding van de wadi en de sloot in het plangebied, zoals die zijn beschreven in de plantoelichting, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen noodzaak om een voorwaardelijke verplichting op te nemen. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze waterbergingsvoorzieningen uit een oogpunt van waterbeheer niet noodzakelijk zijn. Aangezien het bestemmingsplan deze maatregelen mogelijk maakt en de raad op de zitting heeft toegezegd dat deze voorzieningen zullen worden gerealiseerd, bestaat echter geen reden om aan te nemen dat deze voorzieningen niet zullen worden gerealiseerd.

3.3.    Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat er geen reden is om aan te nemen dat het plan onaanvaardbare negatieve gevolgen zal hebben voor de waterhuishouding op het perceel van [appellant].

Parkeren

4.       Voor zover de raad zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan vernietiging van het bestemmingsplan op grond van de door [appellant] aangevoerde gronden over het aspect parkeren, overweegt de voorzieningenrechter dat [appellant] dit standpunt op de zitting gemotiveerd heeft bestreden. Aangezien niet is uitgesloten dat een tekort aan parkeerplaatsen bij de kerk tot gevolg kan hebben dat bezoekers van de kerk in de directe nabijheid van de woning van [appellant] zullen parkeren om vervolgens via een doorsteek naar de kerk te wandelen en [appellant] aldus overlast kan ondervinden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat [appellant] zich beroept op een norm die kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belang. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond om te verwachten dat de Afdeling een bespreking van de aangevoerde gronden over parkeren vanwege het relativiteitsvereiste achterwege zal laten.

5.       [appellant] betoogt dat de aanleg en instandhouding van 204 parkeerplaatsen niet zijn geborgd in de planregels. Bovendien kan de in het plan in aanmerking genomen parkeerbehoefte volgens [appellant] niet worden gebaseerd op het aan het plan ten grondslag liggende ontoereikende parkeeronderzoek. [appellant] wijst er in dit verband op dat een correcte parkeerbalans ontbreekt. Volgens [appellant] is bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen bij het Kulturhus. In de eerste plaats omdat de daarvoor gebruikte parkeerdrukmetingen uit 2019 niet representatief zijn. Ten tweede omdat artikel 3 van het ter plaatse geldende paraplubestemmingsplan "Parkeren" dubbelgebruik van parkeerplaatsen uitsluit. Verder wijst [appellant] er op dat de gehanteerde parkeernorm voor de vier grondgebonden woningen ten onrechte met 1 parkeerplaats per woning is verlaagd. Ook voert hij aan dat bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte is uitgegaan van de feitelijke invulling van het plangebied in plaats van de maximaal planologische mogelijkheden.

5.1.    In paragraaf 3.7.4 van de plantoelichting staat dat een parkeerbalans is gemaakt op basis van de parkeernormen die zijn opgenomen in de Nota parkeernormen gemeente Kampen. Volgens deze parkeerbalans zijn er 204 parkeerplaatsen nodig om te voorzien in de parkeerbehoefte vanwege het plan. Hoewel [appellant] kan worden gevolgd in zijn stelling dat de als bijlage bij de plantoelichting gevoegde parkeerbalans uiterst summier is, ziet de voorzieningenrechter in wat [appellant] hiertegen heeft aangevoerd geen grond om op voorhand aan te nemen dat de raad uitgaat van een te lage parkeerbehoefte.

Bij de berekening is in de parkeerbalans uitgegaan van de parkeernormen uit de Parkeernormennota. De Parkeernormennota biedt ruimte om de parkeernorm voor grondgebonden woningen naar beneden bij te stellen als de voorziene woningen een oprit met garage hebben, zoals in dit geval. In de Parkeernormennota is ook bepaald dat er in geval van verschillende functies rekening mag worden gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Aangezien de parkeerdrukmeting op het parkeerterrein van het Kulturhus heeft plaatsgevonden op het voor de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling maatgevende drukste moment, namelijk de zondagochtend, en geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid en representativiteit van die parkeerdrukmeting, ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde geen reden om aan te nemen dat het dubbelgebruik niet op juiste wijze in de berekening is meegenomen. Voor het oordeel dat artikel 3 van het parapluplan "Parkeren" er aan in de weg staat dat dubbelgebruik wordt meegeteld, ziet de voorzieningenrechter op voorhand ook geen grond. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de uitleg van de raad in de nota van zienswijzen over de toepasselijkheid van de anti-dubbeltelregel uit artikel 3 van dat parapluplan niet juist is.

De voorzieningenrechter ziet tot slot in het aangevoerde geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de verschillende functies die de raad in aanmerking heeft genomen bij de berekening van de parkeerbehoefte op het drukste moment, de zondagochtend tijdens de kerkdienst, geen representatieve invulling is van de maximale mogelijkheden in het plan.

Aangezien in artikel 16 van de planregels is geregeld dat nieuw gebruik van gronden en bouwwerken ten opzichte van het bestaande gebruik slechts is toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid, waarbij deze vervolgens in stand wordt gehouden, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende geborgd dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

6.       De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de afwijkingsbevoegdheid die in artikel 3.4, onder a, sub 2, van de planregels is opgenomen in strijd is met artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals [appellant] heeft aangevoerd. In die planregel is geregeld dat ten behoeve van het aanleggen of aanpassen van parkeerplaatsen met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod om gronden met de bestemming "Groen" te gebruiken voor de functie parkeren, mits deze aanpassingen van beperkte omvang zijn. De raad heeft hierover op de zitting toegelicht dat de term "beperkte omvang" betekent dat de omvang van het parkeerareaal ondergeschikt moet zijn aan de bestemming "Groen" ter plaatse en dat het groen moet blijven overheersen. De bestaande groenbestemming zal aldus realiseerbaar blijven na gebruikmaking van deze afwijkingsbevoegdheid.

De gebruiksmogelijkheden van het perceel van [appellant]

7.       Voor het oordeel dat de in het plan mogelijk gemaakte woningbouw zal leiden tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van het agrarisch perceel van [appellant], ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen reden.

De raad heeft in zijn verweerschrift gemotiveerd uiteengezet dat er in de huidige situatie in de directe nabijheid van het agrarisch perceel van [appellant] al diverse gevoelige functies binnen 50 m van het agrarisch perceel van [appellant] liggen, zoals de woningen aan de Oosterholtseweg 4, 14 en 16. Volgens de raad leveren deze omliggende woningen en woonpercelen in de huidige situatie al een beperking op voor de uitoefening van de agrarische bestemming. De in het plan beoogde woningbouw brengt geen verdergaande beperking voor [appellant] met zich, aldus de raad. [appellant] heeft deze uiteenzetting op de zitting niet betwist.

Het door de raad toegezegde herstelbesluit

8.       Naar aanleiding van de beroepsgrond van [appellant] dat op de bij het plan behorende verbeelding de aanduiding van het maximum aantal woningen niet correct is opgenomen, heeft de raad in zijn verweerschrift toegezegd dat hij deze omissie zal herstellen in een nieuw separaat besluit.

De beroepsgrond van [appellant] dat artikel 16 van de planregels in strijd is met artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening is voor de raad aanleiding om in dat nieuwe besluit ook artikel 16 van de planregels zodanig te herformuleren dat deze planregel geen betrekking heeft op een planologisch toegestane functiewijziging.

Aangezien deze door de raad erkende omissies naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter reparabel zijn en de raad op de zitting te kennen heeft gegeven dat het reparatiebesluit naar verwachting eind juli 2023 zal worden genomen, ziet de voorzieningenrechter daarin geen aanleiding om het bestemmingsplan te schorsen.

Overige gronden

9.       De voorzieningenrechter ziet op voorhand ook geen aanleiding voor de verwachting dat de, in verband met het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure, niet allemaal besproken beroepsgronden over de afzonderlijke planregels, de ladder voor duurzame verstedelijking, de soortenbescherming op grond van de Wet natuurbescherming en het participatietraject, in de bodemprocedure zullen leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit geen stand houdt.

Conclusie

10.     Omdat de voorzieningenrechter niet verwacht dat het bestemmingsplan, na de door de raad toegezegde reparatie van de onder 8 vermelde punten, in de bodemprocedure geen stand zal houden, bestaat, ook in aanmerking genomen de belangen die met de beoogde ontwikkeling worden gediend, geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.

11.     Gelet op wat hiervoor is overwogen, wordt het verzoek afgewezen.

12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023

604