Uitspraak 201805956/1/R1 en 201805957/1/R1


Volledige tekst

201805956/1/R1 en 201805957/1/R1.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak respectievelijk tussenuitspraak in de gedingen tussen:

[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellant B],

appellanten,

en

1    de raad van de gemeente Aalsmeer,

2    het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "2e Herziening Hornmeer - Meervalstraat-Roerdomplaan" vastgesteld.

Bij besluit van 17 april 2018 heeft het college hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting ten behoeve van het bestemmingsplan "2e Herziening Hornmeer - Meervalstraat-Roerdomplaan".

Tegen deze besluiten hebben [appellante A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben verweerschriften ingediend.

[appellante A] en [appellant B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 19 juli 2019, waar [appellante A], bij monde van [gemachtigde] en [appellant B], beiden bijgestaan door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, en de raad, vertegenwoordigd door M.R.K. Panday, W.J.M. Kok en E. de Rooij, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante A] is eigenaar van woningen aan de [locaties] te Aalsmeer. [appellant B] woont aan de [locatie]. Zij vrezen met name voor een toename van de wateroverlast, terwijl zij volgens hen al ernstige wateroverlast ondervinden. Ook vrezen zij dat bomen en groen verloren zullen gaan. De aanleiding voor deze vrees is dat het plan maximaal 160 woningen en maatschappelijke dienstverlening in de vorm van welzijn, woonzorg en gezondheidszorg mogelijk maakt in een gebied ten zuiden van de Roerdomplaan en de Meervalstraat. In dat gebied staat nu tussen bomen en groen een aantal gebouwen waarin onder meer een basisschool, een gymzaal en een kinderdagopvang zijn gevestigd. Als gevolg van de realisatie van een fusieschool en een sporthal aan de Dreef komt het gebied vrij voor andere functies. De gronden in het gebied zijn grotendeels in eigendom van de gemeente.

De raad heeft ervoor gekozen om woningbouw mogelijk te maken in het gebied waardoor ook voor een aantal bijzondere doelgroepen, zoals senioren, starters en jongeren en doorstroming binnen de wijk ontstaat.

Volgorde van behandeling

2.    De Afdeling heeft de beroepen tegen het plan en het besluit hogere waarden vanwege de onderlinge samenhang gevoegd behandeld. De Afdeling zal hierna eerst het beroep tegen het plan bespreken en daarna het beroep tegen het besluit hogere waarden.

Het beroep tegen het plan

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Waterhuishouding

4.    [appellante A] en [appellant B] vrezen dat het plan zal leiden tot een toename van de bestaande wateroverlast, terwijl deze al ernstig is. De oorzaak van deze wateroverlast is volgens hen dat de woningen in de Roerdomplaan op een te laag peil zijn gebouwd ten opzichte van de grondwaterstand en op een kleilaag staan die slecht water doorlaat. De bewoners van de Roerdomplaan hebben daar jarenlang geen last van gehad, totdat de gemeente in 2011 een zogeheten DIT-riool heeft aangelegd. Dat is een riool waarbij afvalwater en regenwater gescheiden worden afgevoerd en het regenwater via drainage wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of wordt geïnfiltreerd in de bodem. Dat de aanleg van het DIT-riool heeft geleid tot wateroverlast blijkt volgens [appellante A] en [appellant B] onder meer uit een onderzoek uit 2014 van het bureau Wareco dat in opdracht van de gemeente is opgesteld.

[appellante A] en [appellant B] vrezen dat niet is verzekerd dat de toename aan verharding voldoende zal worden gecompenseerd. Weliswaar zijn in het plan voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, maar deze zijn onvoldoende. In de voorwaardelijke verplichtingen is bepaald dat bij een toename van meer dan 500 m2 aan verharding, 15% van het totaal aan toename van verharding moet worden gecompenseerd met open water dat in verbinding staat met oppervlaktewater in hetzelfde peilvak. Een compensatie van 15% is volgens hen echter onvoldoende voor een reële compensatie, omdat in het gebied sprake is van een slechte ontwatering door de kleilaag die water slecht doorlaat en de hoge grondwaterstand. Bovendien verzekeren deze voorwaardelijke verplichtingen niet dat er daadwerkelijk open water zal worden aangelegd in het plangebied voordat verharding wordt aangebracht. Ook is geen voorwaardelijke verplichting opgenomen binnen de bestemming "Groen", terwijl binnen die bestemming wel verharding mogelijk is.

[gemachtigde] en [appellant B] vrezen bovendien dat de wateroverlast zal toenemen als het plangebied op het DIT-riool zal worden aangesloten.

[appellante A] en [appellant B] vrezen ook dat de woningen in het plangebied op een hoger peil worden gebouwd dan de woningen in de Roerdomplaan, omdat in de planregels geen peil is opgenomen voor het gehele plangebied. Daardoor zal grondwater uit het plangebied richting hun woningen afvloeien.

4.1.    De raad erkent dat in de bestaande situatie sprake is van wateroverlast. Volgens de raad zal het plan echter niet tot extra wateroverlast leiden, omdat de toename aan verharding wordt gecompenseerd door de aanleg van open water in het Hornmeerpark en op het VVA-terrein dat in hetzelfde peilvak als het plangebied ligt. De aanleg daarvan is verzekerd door middel van de voorwaardelijke verplichtingen in het plan. Inmiddels is in het Hornmeerpark 3.885 m2 aan extra open water aangelegd. Volgens de raad zal bij de uitvoering van het plan worden bekeken of het regenwater uit het plangebied zal worden afgevoerd naar het open water in het Hornmeerpark en het VVA-terrein. Verder zal volgens de raad de gemeente het plangebied zelf bouw- en woonrijp maken en de riolering en de drainage aanleggen. Daarbij zal volgens de raad worden aangesloten bij de "Leidraad inrichting openbare ruimte" van de gemeente waarin voorwaarden zijn opgenomen over de aanleg van riolering en klimaatadaptatie. Het plangebied zal niet worden aangesloten op het DIT-riool, maar een eigen gescheiden rioolstelsel krijgen. De raad stelt zich op het standpunt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat eventueel noodzakelijke voorzieningen om een toename van de wateroverlast te voorkomen niet in het plan hoeven te worden verzekerd, aangezien de gemeente als eigenaar zelf bij machte is deze voorzieningen te realiseren en er geen belemmeringen zijn die zich daartegen verzetten. De raad acht verder niet aannemelijk dat het peil van het plangebied zal worden opgehoogd.

4.2.    Artikel 5, onder 5.4.1, van de planregels, dat op de bestemming "Woongebied 1" ziet, luidt als volgt: "In het geval door de bouw van gebouwen en bouwwerken dan wel het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden op een bouwperceel meer dan 500 m² extra verhard oppervlak zal ontstaan ten opzichte van de situatie bij vaststelling van dit plan, dan dient - voordat de overschrijding plaatsvindt - 15% van het totaal aan toename van verharding te worden gecompenseerd met open water dat in verbinding staat met oppervlaktewater in hetzelfde peilvak."

In artikel 6, onder 6.4.2, dat op de bestemming "Woongebied 2" ziet, is een bepaling opgenomen met dezelfde formulering.

4.3.    De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht dat in veel wijken in Aalsmeer sprake is van grondwateroverlast, vanwege een hoge grondwaterstand en een in de bodem aanwezige kleilaag die water slecht doorlaat. Die overlast ontstaat als het langdurig regent. Die situatie doet zich ook voor in de omgeving van het plangebied, waaronder de Roerdomplaan. De raad heeft daarbij erkend dat het bestaande DIT-riool niet goed werkt. Het plan hoeft niet te voorzien in een oplossing voor de bestaande wateroverlast. Ook hoeft in het plan niet de inrichting van het rioleringssysteem te worden geregeld. Het staat echter vast dat het plan effecten zal hebben op de grondwatersituatie ter plaatse. Het plan maakt immers een toename aan verharding mogelijk, binnen de bestemmingen "Woongebied 1 en 2" zijn ondergrondse bouwwerken tot een diepte van 3 m mogelijk en het is niet uitgesloten dat het peil van het plangebied zal worden opgehoogd. Gelet hierop en op de bestaande wateroverlast lag het op de weg van de raad om zich bij de vaststelling van het plan ervan te verzekeren dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de wateroverlast voor naburige percelen. De raad heeft op de zitting erkend dat hij dit niet heeft gedaan bij de vaststelling van het plan. Ook de in het plan opgenomen watercompensatieplicht in artikel 5, onder 5.4.1, en 6, onder 6.4., van de planregels is naar het oordeel van de raad niet voldoende om grondwateroverlast als gevolg van langdurige regen te voorkomen. Daarbij komt dat het gemeentebestuur weliswaar in augustus 2018 opdracht heeft gegeven aan twee onderzoeksbureaus om onderzoek te verrichten naar de grondwaterstanden en de grondwaterrisico’s in de gemeente Aalsmeer, maar de uitkomsten daarvan worden volgens de raad naar verwachting niet eerder verwacht dan in het najaar van 2019. De uitkomst van die onderzoeken is nodig om inzicht te krijgen in de effecten van het plan op de grondwatersituatie ter plaatse en de mogelijke regulering daarvan. Volgens de raad kan door maatregelen als de realisering van een drainagesysteem met bemaling of de aanleg van kwelsloten aan de noordzijde van het plangebied, worden voorkomen dat grondwater uit het plangebied zal afvloeien richting de Roerdomplaan. De raad heeft niet onderzocht of dergelijke maatregelen in dit geval ook effectief zijn.

Het betoog slaagt.

4.4.    In de voorwaardelijke verplichtingen in artikel 5, onder 5.4.1, en 6, onder 6.4.2, van de planregels is verzekerd dat open water in hetzelfde peilvak wordt aangelegd voordat meer dan 500 m2 aan verharding wordt aangebracht in het plangebied, maar daarin is niet verzekerd dat het plangebied zal ontwateren op dit open water. Ook geldt de voorwaardelijke verplichting niet voor verhardingen binnen de bestemming "Groen, terwijl het planologisch mogelijk is om binnen die bestemming meer dan 500 m2 aan verharde fiets- en voetpaden aan te leggen. Voorts is de aanleg en instandhouding van maatregelen die noodzakelijk zijn om een toename van de grondwateroverlast te voorkomen niet verzekerd in het plan, terwijl niet duidelijk is gemaakt door de raad dat dit anderszins publiekrechtelijk is verzekerd. De raad heeft er op zichzelf met juistheid op gewezen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling de omstandigheid dat een gemeente het in haar macht heeft bepaalde maatregelen te treffen, van belang is bij de vraag of in relatie tot die maatregelen een voorwaardelijke verplichting noodzakelijk is. Dit is onder meer verwoord in de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2929, onder 15.1. In dit geval is de gemeente weliswaar eigenaar van de gronden met de bestemmingen "Woongebied 1 en 2", maar zij is van plan die gronden te verkopen aan één of meer projectontwikkelaars. Wanneer borging van de aanleg en met name de instandhouding van maatregelen is aangewezen, is het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk dat dat door middel van een voorwaardelijke verplichting geschiedt, tenzij de aanleg en instandhouding daarvan anderszins publiekrechtelijk is verzekerd. Ter vergelijking wijst de Afdeling op haar uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:404, onder 4.6.

Het betoog slaagt.

Bomen en groen

5.    [appellante A] en [appellant B] betogen dat in het plan te veel woningen mogelijk zijn gemaakt waardoor een groot aantal waardevolle bomen en een groot oppervlakte aan groen verloren zullen gaan. Het verlies aan bomen en groen zal volgens hen leiden tot toename van hittestress en tot een verslechtering van de luchtkwaliteit bij hun woningen, omdat bomen volgens hen het vermogen hebben verontreinigende stoffen, waaronder fijnstof, uit de lucht op te nemen. [appellante A] en [appellant B] stellen in dit verband dat in de omgeving veel ultrafijnstof aanwezig is als gevolg van het luchtvaartverkeer van en naar Schiphol.

5.1.    Volgens de raad zal de bebouwingsdichtheid toenemen en de oppervlakte aan groen dus afnemen, maar volgens de raad is er een krappe woningmarkt in de regio en is het van belang om aan de woningbehoefte voldoen. Bovendien zal volgens de raad een robuuste structuur van groen behouden blijven en zal worden geprobeerd om zoveel mogelijk goede bomen te handhaven. De raad betwist dat bomen en planten de luchtkwaliteit ter plaatse significant verbeteren.

5.2.    De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het voorzien in de woningbehoefte dan aan het belang van [appellante A] en [appellant B] bij het behoud van het aanwezige groen. Daarbij is van belang dat aan een significant deel van de gronden de bestemming "Groen" is toegekend. De bestemming "Groen" is toegekend aan een oppervlakte van ongeveer 11.000 m2 op een totale oppervlakte van het plangebied van ongeveer 33.000 m2. De raad heeft op de zitting toegelicht dat het de bedoeling is dat 118 bomen die binnen de bestemming "Groen" staan behouden zullen blijven. Ook heeft de raad op de zitting toegelicht dat naar verwachting ongeveer 38 bomen die binnen de bestemmingen "Woongebied 1 en 2" staan behouden kunnen blijven.

De Afdeling ziet onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen vanwege mogelijke negatieve effecten van het verlies van bomen op de mate van hittestress en de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

6.    [appellante A] en [appellant B] betogen dat in het plangebied onvoldoende ruimte is om parkeerplaatsen te kunnen realiseren voor 160 woningen. Het plan is daardoor niet uitvoerbaar. Weliswaar is halfverdiept parkeren mogelijk, maar volgens hen is dit technisch en financieel niet haalbaar. Zij wijzen er daarbij op dat er een korte afstand is tussen het maaiveld en het grondwaterpeil. Dit betekent dat verdiept parkeren onder het grondwaterpeil zal moeten plaatsvinden, wat grote kosten met zich brengt, omdat de parkeerplaatsen waterdicht moeten worden gemaakt.

6.1.    Volgens de raad zijn scenario’s met 135 en 160 woningen berekend en kunnen in beide scenario’s voldoende parkeerplaatsen in het plangebied  worden gerealiseerd, zodat het plan uitvoerbaar is. Verder wijst de raad erop dat in het plan voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen over het parkeren.

6.2.    Artikel 5, onder 5.4.2, van de planregels, dat op de bestemming "Woongebied 1" ziet, luidt als volgt: "Een omgevingsvergunning voor bouwen kan slechts worden verleend indien voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze opgenomen in de op dat moment geldende Nota Parkeernormen."

In artikel 6, onder 6.4.3, van de planregels, dat op de bestemming "Woongebied 2", ziet is een bepaling met dezelfde formulering opgenomen.

6.3.    De Afdeling laat in het midden of in het plangebied voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd voor het maximale toegestane aantal van 160 woningen en of halfverdiept parkeren technisch en financieel haalbaar is. Het gaat erom of het plan uitvoerbaar is en de bestemmingen "Woongebied 1 en 2" kunnen ook worden gerealiseerd met een minder hoog aantal woningen.

De Afdeling acht aannemelijk dat in het plangebied voldoende ruimte aanwezig is voor het aantal parkeerplaatsen dat nodig is om het plan te kunnen realiseren. De oppervlakte van de bestemmingen "Woongebied 1 en 2" is namelijk in totaal 21.500 m2. Ook mogen de bouwvlakken binnen de bestemmingen "Woongebied 1 en 2" niet volledig worden bebouwd. Het bouwvlak binnen de bestemming "Woongebied 1" mag maximaal voor 50% worden bebouwd. De bouwvlakken binnen de bestemming "Woongebied 2" mogen maximaal voor 65 en 80% worden bebouwd.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

7.    [appellante A] en [appellant B] vrezen dat het plan zal leiden tot ernstige verkeersoverlast op de Roerdomplaan.

7.1.    De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot ernstige verkeersoverlast op de Roerdomplaan. De raad heeft toegelicht dat het verkeer van en naar de functies binnen de bestemming "Woongebied 1" en het kleine bouwvlak binnen de bestemming "Woongebied 2" ontsloten zal worden via de Roerdomplaan. Uitgaande van de kencijfers van het CROW, zullen deze functies leiden tot 902 verkeersbewegingen per etmaal. Daar staat volgens de raad tegenover dat het huidige aantal van ongeveer 328 verkeersbewegingen van en naar de basisschool in het plangebied zal verdwijnen. Per saldo zal het plan dus leiden tot een aantal van 574 extra verkeersbewegingen op de Roerdomplaan. Volgens de raad is de capaciteit van de Roerdomplaan ruimschoots berekend op dit aantal verkeersbewegingen. Deze capaciteit bedraagt 4.500 verkeersbewegingen per etmaal, terwijl het huidige aantal verkeersbewegingen ter hoogte van de aansluiting op de Dreef 1.851 verkeersbewegingen per etmaal is. [appellante A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze toelichting van de raad onjuist is.

Het betoog slaagt niet.

Relativiteitsvereiste

8.    [appellante A] en [appellant B] betogen dat bij de nieuwe woningen sprake zal zijn van ernstige geluidoverlast als gevolg van het wegverkeer en het luchtvaartverkeer.

Volgens hen is het plan ook in strijd met artikel 2.2.1c, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Daarin is bepaald dat in het zogeheten LIB4-gebied niet meer dan 25 woningen per bouwplan mogen worden toegevoegd binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan maakt echter meer dan 25 woningen mogelijk, terwijl een gedeelte van het plangebied binnen het LIB4-gebied ligt.

Verder is het plan volgens [appellante A] en [appellant B] in strijd met artikel 5e, derde lid, van de Provinciale Verordening Noord-Holland. Daarin is bepaald dat als een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, in de plantoelichting er rekenschap van wordt gegeven dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en de redenen worden vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent. Het plan maakt woningen mogelijk binnen de 20 Ke-contour, maar volgens [appellante A] en [appellant B] is in de plantoelichting daarvan onvoldoende rekenschap gegeven.

Tot slot betogen [appellante A] en [appellant B] dat bij de nieuwe woningen geen goede luchtkwaliteit is verzekerd.

8.1.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

8.2.    De Afdeling overweegt dat de normen waarop [appellante A] en [appellant B] zich beroepen strekken tot bescherming van het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen. Niet is gebleken dat [appellante A] en [appellant B] concrete interesse hebben getoond in de koop en/of bewoning van één van de nieuwe woningen. De normen waarop [appellante A] en [appellant B] zich beroepen strekken dus kennelijk niet ter bescherming van hun belangen. Dat betekent dat deze beroepsgronden op grond van artikel 8:69a van de Awb niet kunnen leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling zal deze beroepsgronden daarom niet inhoudelijk bespreken.

Conclusie

9.    Gelet op wat onder 4.3 is overwogen, is het plan vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Opdracht aan de raad en voorlopige voorziening

10.    [appellante A] en [appellant B] hebben de Afdeling verzocht de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak te verzoeken onderzoek te doen naar de gevolgen van het plan voor de wateroverlast. De Afdeling zal dit verzoek niet inwilligen, aangezien het primair op de weg van de raad ligt om onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van het plan voor de wateroverlast. Vanwege het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling wel aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen een termijn van zesentwintig weken het gebrek in het plan te herstellen. De raad moet dat doen door onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van het plan voor de wateroverlast en het plan te wijzigen zodat verzekerd is dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de wateroverlast. Er kan alleen worden afgezien van de verzekering van de aanleg en instandhouding van noodzakelijke maatregelen in het plan, indien de aanleg en instandhouding daarvan anderszins publiekrechtelijk is verzekerd.

11.    Om onaanvaardbare gevolgen voor de wateroverlast te voorkomen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen door het plan te schorsen totdat de einduitspraak is gedaan.

12.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het door [appellante A] en [appellant B] betaalde griffierecht.

Het beroep tegen het besluit hogere waarden

13.    [appellante A] en [appellant B] betogen dat in strijd met artikel 83 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) hogere waarden zijn vastgesteld.

13.1.    De regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1411), tot bescherming van de bewoners van de nieuwe woningen. Niet gebleken is dat [appellante A] en [appellant B] concrete interesse hebben getoond in de koop en/of bewoning van één van de nieuwe woningen. Artikel 83 van de Wgh strekt daarom kennelijk niet ter bescherming van de belangen van [appellante A] en [appellant B]. Dit betekent dat hun betoog op grond op grond van artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling zal dit betoog daarom niet inhoudelijk bespreken.

14.    Het beroep tegen het besluit hogere waarden is ongegrond.

15.    Ten aanzien van dit beroep bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    draagt de raad van de gemeente Aalsmeer op om binnen zesentwintig weken na de verzending van deze uitspraak:

1. met inachtneming van wat onder 9 is overwogen het geconstateerde gebrek in het besluit van 31 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Herziening Hornmeer - Meervalstraat-Roerdomplaan" te herstellen en

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen

II.    schorst het besluit van 31 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Herziening Hornmeer - Meervalstraat-Roerdomplaan", totdat de einduitspraak is gedaan;

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van 17 april 2018 van het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer tot vaststelling van hogere waarden ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Van Driel Kluit
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

703.