Uitspraak 202202146/1/V2


Volledige tekst

202202146/1/V2.
Datum uitspraak: 24 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 23 maart 2022 in zaak nr. NL21.10165 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 23 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, advocaat te Amerongen, hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 10 november 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag alsnog ingewilligd.

De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke

inlichtingen gegeven.

Overwegingen

1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat hij opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling heeft beslist en dat hij de vreemdeling alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend. Daarmee heeft de vreemdeling het doel van de procedure bereikt. Daarom heeft de vreemdeling geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep.

2.       Niettemin moet worden bezien of de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855). De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de inwilliging van de aanvraag is ingegeven door de uitspraak van de rechtbank waarbij hem is opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling overweegt, mede gelet op het voormelde, dat niet is gebleken dat de staatssecretaris is tegemoetgekomen aan wat de vreemdeling heeft aangevoerd in hoger beroep. Het hoger beroep is juist gericht tegen delen van de uitspraak van de rechtbank die niet ten grondslag lagen aan de opdracht om een nieuw besluit te nemen. Daarnaast is niet gebleken dat het procesbelang anderszins door toedoen van de staatssecretaris is vervallen. Daarom bestaat geen aanleiding om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te veroordelen.

3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van de Sluis
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023

802-1024