Uitspraak 202204315/3/R1


Volledige tekst

202204315/3/R1.
Datum uitspraak: 24 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Limmen, gemeente Castricum,

en

de raad van de gemeente Castricum,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 26 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:324, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na de verzending daarvan het geconstateerde gebrek in het besluit van 9 juni 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Twee woningen [locatie]" te herstellen door alsnog toereikend te motiveren of het plan conform artikel 6.10, eerste lid, van de Omgevingsverordening NH2020 in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken dan wel een gewijzigd plan vast te stellen.

Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft de raad bij brief van 21 maart 2023 een aanvullende motivering voor het besluit van 9 juni 2022 gegeven.

[appellant] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft onder 7.3 van de tussenuitspraak overwogen dat de raad hier onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plan in overeenstemming met het eerste lid van artikel 6.10 van de Omgevingsverordening vastgesteld is. Gelet hierop is het besluit van 9 juni 2022 in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet voorzien van een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat dat besluit moet worden vernietigd.

2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om het in het besluit van 9 juni 2022 geconstateerde gebrek te herstellen. De raad diende hiertoe alsnog toereikend te motiveren of het plan conform artikel 6.10 van de Omgevingsverordening in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken dan wel een gewijzigd plan vast te stellen.

Aanvullende motivering

3.       In de aanvullende motivering stelt de raad, onder verwijzing naar het Woonakkoord Regio Alkmaar en de notulen van het afstemmingsoverleg van 8 februari 2023, dat het plan conform artikel 6.10, eerste lid, van de Omgevingsverordening in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De Afdeling zal - gelet op deze aanvullende motivering - hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit van 9 juni 2022 in stand kunnen blijven.

Beoordeling zienswijze

4.       [appellant] betoogt dat het plan nog steeds niet voldoet aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening en de raad het geconstateerde gebrek dus niet heeft hersteld. Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat het Woonakkoord Regio Alkmaar en de notulen van het Focusoverleg niet zijn te kwalificeren als binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken als bedoeld in artikel 6.10, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Weliswaar staat in het Woonakkoord Regio Alkmaar dat zonder regionale afstemming de realisatie van kleinschalige woningbouwprojecten (minder dan 12 woningen) in het landelijk gebied mogelijk is, maar deze afspraak is volgens [appellant] een foutieve uitleg van de Omgevingsverordening. Over de notulen van het Focusoverleg stelt [appellant] dat deze niet op de juiste wijze zijn gepubliceerd en dat aan het overleg geen bindende juridische betekenis toekomt. In dat kader voert hij ook aan dat sprake is van een zogenaamde ex tunc toetsing en het overleg bij de beoordeling dus geen rol kan spelen, omdat het dateert van na het vaststellen van het voorliggend plan.

Verder voert [appellant], onder verwijzing naar een lokale "woondeal", aan dat de raad enerzijds dit plan heeft vastgesteld voor de realisatie van twee woningen en anderzijds afspraken heeft gemaakt voor de bouw van 20 woningen op de locatie "Oostelijke randweg Limmen - Achterweg", terwijl in het gebied maximaal 11 woningen zouden kunnen worden gebouwd. Hier is daarom sprake van willekeur, aldus [appellant].

4.1.    Artikel 6.10 van de Omgevingsverordening luidt:

"1.  Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied Noord-Holland Noord landelijk gebied uitsluitend voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

2. De in het eerste lid genoemde afspraken kunnen alleen afspraken bevatten over locaties die zijn gelegen in of aan kernen of in of aan dorpslinten."

4.2.    De raad stelt dat het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Ter onderbouwing hiervan heeft de raad in de aanvullende motivering gewezen op het Woonakkoord Regio Alkmaar. Daarin is voor de periode 2021-2025 de afspraak opgenomen dat het mogelijk is om kleinschalige woningbouwprojecten (tot 12 woningen) in het landelijk gebied te realiseren zonder dat hiervoor afstemming nodig is. Anders dan [appellant] stelt, zijn daarmee op dit punt regionale afspraken gemaakt en zijn deze schriftelijk vastgelegd. Omdat het voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee woningen past dat binnen de regionale, schriftelijke afspraken en voldoet het plan hiermee aan artikel 6.10, eerste lid, van de Omgevingsverordening. De stelling van [appellant] dat deze afspraak een foutieve uitleg van de Omgevingsverordening betreft, leidt niet tot het oordeel dat het Woonakkoord Regio Alkmaar niet is aan te merken als een binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraak als bedoeld in artikel 6.10, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Verder volgt uit de aanvullende motivering dat de raad het plan zekerheidshalve tevens regionaal heeft afgestemd in het Focusoverleg Wonen. Het verslag van dat overleg op 8 februari 2023 is als bijlage bij de nadere motivering gevoegd. Daarin staat dat het plan akkoord is bevonden. Ook aan de stelling dat de notulen van het Focusoverleg niet op de juiste wijze zouden zijn gepubliceerd en dat aan het overleg geen bindende juridische betekenis zou toekomen, gaat de Afdeling - wat daar ook van zij - voorbij, alleen al omdat in het Woonakkoord Regio Alkmaar staat dat kleinschalige woningbouwprojecten halfjaarlijks worden gemeld in het Focusoverleg Wonen en niet afgestemd hoeven te worden. Het was hier dus niet nodig om het plan regionaal af te stemmen in het overleg. De verwijzing van [appellant] naar een lokale "woondeal" waarbij het gaat om de beoogde realisatie van meer dan 11 woningen leidt ook niet tot een ander oordeel, want die ontwikkeling ligt thans niet ter beoordeling voor. In deze procedure gaat het immers alleen over de rechtmatigheid van het in deze procedure aangevochten bestemmingsplan dat ziet op de realisatie van twee woningen. Het voorgaande betekent dat de raad met de aanvullende motivering deugdelijk heeft gemotiveerd dat het plan in overeenstemming is met het eerste lid van artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Gelet op het voorgaande heeft de raad voldaan aan de in de tussenuitspraak opgenomen opdracht om het geconstateerde gebrek te herstellen. Omdat de raad de motivering van het besluit van 9 juni 2022 heeft aangevuld en het gebrek daarmee is hersteld, zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Nu de in de tussenuitspraak uitgesproken schorsing met deze uitspraak vervalt, betekent dat dat het plan vanaf deze einduitspraak als toetsingskader gaat gelden. De vraag of reden bestaat om de rechtsgevolgen in stand te laten wordt niet "ex tunc" maar "ex nunc" beoordeeld. De Afdeling is bij de beantwoording van die vraag dus uitgegaan van feiten en omstandigheden van nu.

6.       De raad moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Castricum van 9 juni 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Twee woningen [locatie]";

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Castricum tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Castricum aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Dinleyici, griffier.

w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dinleyici
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023

909