Uitspraak 202204315/1/R1 en 202204315/2/R1


Volledige tekst

202204315/1/R1 en 202204315/2/R1.
Datum uitspraak: 26 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Limmen, gemeente Castricum,

en

de raad van de gemeente Castricum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Twee woningen [locatie 1]-[locatie 2] Limmen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 12 januari 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R.J. Grasmeijer, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door J.H. Moraal, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij] als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Tussenuitspraak

2.       Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

3.       Het plan voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Limmen. Het plangebied ligt in het zuidoosten van de kern Limmen. Het wordt aan de noord-, zuid- en westzijde begrensd door woningen. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door weilanden en een sportterrein. Aan de gronden is deels de bestemming "Wonen" toegekend. [partij] is initiatiefnemer van het plan.

4.       [verzoeker] woont direct naast het plangebied op de [locatie 3]. Hij kan zich niet met het plan verenigen, omdat het plan volgens hem is vastgesteld in strijd met de provinciale verordening en het gemeentelijk beleid. Ook leidt het plan tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

5.       Bij besluit van 17 november 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning. [verzoeker] heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Toetsingskader

6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Omgevingsverordening NH2020

7.       [verzoeker] betoogt dat het plan niet voldoet aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening NH2020.

Hij voert aan dat het plan in strijd is vastgesteld met het eerste lid, omdat in de plantoelichting wordt verwezen naar de regionale woonvisie 2013-2020 en deze afspraken ten aanzien van woningbouw inmiddels zijn verlopen. Totdat nieuwe regionale afspraken zijn gemaakt is een dergelijke woningbouwontwikkeling niet toegestaan, aldus [verzoeker].

Verder voert [verzoeker] aan dat het plan in strijd is met het tweede lid, omdat de planlocatie niet kan worden aangemerkt als gelegen in een kern of dorpslint als bedoeld in de Omgevingsverordening. Nu geen sprake is van overwegend stedelijke functies op de naastgelegen percelen is geen sprake van een dorpslint of kern, aldus [verzoeker]. Temeer omdat de bebouwing niet op korte afstand van elkaar gelegen is, het centrum van Limmen zich op grote afstand bevindt en de planlocatie op grond van het voorheen geldende plan een agrarische bestemming had.

7.1.    Artikel 6.10 van de Omgevingsverordening luidt:

"1.  Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied Noord-Holland Noord landelijk gebied uitsluitend voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

2. De in het eerste lid genoemde afspraken kunnen alleen afspraken bevatten over locaties die zijn gelegen in of aan kernen of in of aan dorpslinten.

3. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan ook voorzien in functiewijziging van een stedelijke functie of van een agrarisch bouwperceel naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. ter plaatse van de bestaande stedelijke functie of agrarisch bouwperceel is ten minste één bedrijfswoning planologisch toegestaan;

b. de functiewijziging naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet;

c. de bestaande bedrijfsbebouwing op de overige gronden wordt gesloopt en aan deze gronden wordt een bestemming toegekend zonder bouwmogelijkheden; en

d. een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.500 m² grondoppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing op het bestemmingsvlak wordt gesloopt.

[…]."

Op grond van punt 21 van bijlage 1 bij de Omgevingsverordening wordt onder het begrip ‘dorpslint’ verstaan: "langgerekte lijn van aaneengesloten of op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing ten behoeve van overwegend stedelijke functies."

Op grond van punt 40 van bijlage 1 bij de Omgevingsverordening wordt onder het begrip ‘Kern’ verstaan: "gebied met aaneengesloten of op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur, ten behoeve van overwegend stedelijke functies."

7.2.    In paragraaf 3.2.1 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de Omgevingsverordening. Daarin staat dat het plan in overeenstemming is met artikel 6.10. Tussen partijen is niet in geschil dat het plangebied is gelegen binnen landelijk gebied als bedoeld in de Omgevingsverordening en dat het voorgenoemde artikel van toepassing is. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op het eerste en tweede lid van artikel 6.10.

7.3.    In het eerste lid van artikel 6.10 van de Omgevingsverordening staat dat een plan ter plaatse van het werkingsgebied ‘landelijk gebied’ uitsluitend kan voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als deze in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In de plantoelichting staat dat de regionale afspraken inzake woningbouw zijn vastgelegd in de regionale woonvisie 2013-2020. Hierin staat dat er een groot tekort is in de regio en dat er in de periode 2013-2020 ongeveer 10.000 woningen bijgebouwd moeten worden. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat deze afspraken hier niet van toepassing zijn, omdat het plan is vastgesteld in 2022 en de afspraken zien op de periode daarvoor. In het verweerschrift is in dat kader verwezen naar de "Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar" van 7 februari 2019. Daarin is op pagina 9, onder 4, de afspraak opgenomen dat kleine, binnenstedelijke plannen (tot 12 woningen) niet worden belemmerd door (boven)regionale plannen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze afspraak ook geldt voor projecten binnen het landelijk gebied in de zin van de Omgevingsverordening, hoewel dat niet expliciet in de Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar 2019 of anderszins is vastgelegd. Deze toelichting begrijpt de voorzieningenrechter aldus dat er regionale afspraken zijn gemaakt op dit punt, maar dat deze niet schriftelijk zijn vastgelegd. Dat is echter gelet op de tekst van artikel 6.10 die immers uitdrukkelijk aangeeft dat een plan ter plaatse van het werkgingsgebied ‘landelijk gebied’ uitsluitend kan voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als deze in overeenstemming is met schriftelijke afspraken, ten onrechte niet gebeurd. Het voorgaande betekent dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plan in zoverre in overeenstemming met het eerste lid van artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is vastgesteld.

Het betoog onder 7 slaagt in zoverre.

7.4.    Uit het tweede lid van artikel 6.10 van de Omgevingsverordening volgt dat de gemaakte afspraken alleen kunnen zien op locaties die zijn gelegen in of aan kernen of dorpslinten. In de plantoelichting staat dat het plangebied aan de rand van de dorpskern Limmen en in het lint van de Achterweg ligt en dat daarmee voldaan wordt aan het artikellid. In het verweerschrift heeft de raad een nadere toelichting gegeven. Volgens de raad is het centrum weliswaar op afstand gelegen van het plangebied, maar wordt het plangebied aan drie zijden omringd door bebouwing. Daarnaast volgt uit de plantoelichting dat het plangebied in de dorpsrand van Limmen ligt op gronden waar traditioneel weinig bebouwing aanwezig was, dat die dorpsrand wordt gevormd door achterzijden van lintbebouwing en dat de oostkant van de Achterweg verdicht is geraakt met woningen, bedrijven en een sportterrein. De locatie maakt hiermee onderdeel uit van het verdichte bebouwingslint dat een uitloper van het dorp vormt. Gelet op deze toelichting en de situatie ter plaatse kan het plangebied in ieder geval worden aangemerkt als gelegen in een dorpslint. Onder deze omstandigheden bestaat in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 6.10, tweede lid, van de Omgevingsverordening.

Het betoog onder 7 faalt in zoverre.

Gemeentelijk beleid

8.       [verzoeker] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijk beleid zoals verwoord in het Beeldkwaliteitsplan buitengebied Castricum 2010. Hij stelt dat het plangebied nipt binnen de randlocatie Oostelijke rand Limmen valt en de voorziene bebouwing afbreuk doet aan de huidige landschappelijk uitstraling en de gronden minder open en groen worden.

8.1.    In paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting is de raad ingegaan op het hiervoor bedoelde beeldkwaliteitsplan. Daarin staat dat het plangebied niet is aangewezen als randlocatie waarvoor een (specifieke) uitwerking is gegeven in het beeldkwaliteitsplan, dat de voorziene twee woningen aansluiten op het karakter van dit deel van het buitengebied waar al lintbebouwing aanwezig is en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterken en dat de huidige functies niet worden belemmerd. Volgens de raad is het plan in overeenstemming met het beeldkwaliteitsplan. Voor zover [verzoeker] stelt dat het plangebied binnen de randlocatie Oostelijke rand Limmen valt, is in het verweerschrift toegelicht dat op de kaart op pagina 110 van het beeldkwaliteitsplan de verschillende randlocaties - waaronder de twee gebieden van de Oostelijke rand Limmen - zijn weergegeven en dat deze in paragraaf 4.3 van het beeldkwaliteitsplan zijn uitgewerkt. De raad is er terecht van uitgegaan dat, voor zover de kaart op pagina 110 van het beeldkwaliteitsplan aanleiding geeft voor twijfel over de ligging van het plangebied, dit wordt veroorzaakt door het gebruik van dikke lijnen voor de aanduiding van de randen. Die kaart bevat immers een globale schets van de ligging van de randlocaties. De randlocatie ‘Oostelijke rand Limmen’ is op pagina 116 verder uitgewerkt. Daaruit volgt duidelijk dat de twee gebieden ten noorden en ten zuiden van het plangebied zijn gelegen en het plangebied niet is gelegen binnen de geschetste locatie van bladzijde 116 van het beeldkwaliteitsplan. Ter zitting is dit door [verzoeker] in zoverre ook bevestigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee een juiste uitleg aan het beleid gegeven. In het aangevoerde bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het beeldkwaliteitsplan.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

- Schaduwverlies

9.       [verzoeker] betoogt dat de woningbouw leidt tot een vermindering van lichttoetreding in zijn woning, omdat de toegestane goot- en bouwhoogte te ruim is en met zijn belangen onvoldoende rekening is gehouden. Dergelijke bebouwing was op grond van de vorige bestemming niet toegestaan. Nu het plangebied zich ten zuiden van zijn perceel bevindt en hij daarom gevolgen kan ondervinden, had een bezonningsstudie uitgevoerd moeten worden.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er als gevolg van het plan beperkt schaduwwerking zal zijn op de woning van [verzoeker]. Daarbij heeft de raad in de afweging betrokken dat de afstand tussen het noordelijk bouwvlak en de woning ongeveer 15 m bedraagt. In de zienswijzennota staat dat gelet op de nokhoogte en ligging van de voorziene woningen is uitgesloten dat als gevolg van het plan een zodanige verslechtering van de bezonning optreedt bij de woning van [verzoeker] dat niet kan worden voldaan aan de zogenoemde TNO-normen voor het aantal zonuren op de zuidelijke gevel.

Naar aanleiding van het ingestelde beroep is zekerheidshalve een bezonningsstudie uitgevoerd om te bepalen welke effecten het plan heeft op het perceel van [verzoeker]. Hierbij is de schaduwwerking in kaart gebracht voor verschillende tijdstippen op 19 februari, 21 maart, 21 april, 21 mei, 21 juni, 21 juli, 21 augustus, 23 september en 21 oktober. De resultaten zijn neergelegd in het rapport "Bezonningsstudie - [locatie 1]-[locatie 2] Limmen" van 16 november 2022. Daarin staat dat op 19 februari en 21 oktober op het perceel van [verzoeker] sprake is van toenemende schaduwwerking, maar dat voldaan wordt aan de lichte TNO-norm. De lichte TNO-norm houdt in dat tenminste twee uur per dag zon in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam kan komen in de periode tussen 19 februari en 21 oktober (gedurende 8 maanden). [verzoeker] heeft deze conclusies inhoudelijk niet bestreden. Voor zover hij stelt dat de raad daarbij ten onrechte de lichte TNO-norm als uitgangspunt heeft genomen, volgt de voorzieningenrechter dat standpunt niet. De raad heeft hier mogen kiezen voor toepassing van deze norm, omdat het plangebied aan drie zijden wordt omringd door woningen. Er bestaat in zoverre dan ook geen grond voor het oordeel dat de bezonningsstudie onzorgvuldig tot stand is gekomen.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare schaduwhinder. Dit standpunt wordt ondersteund door de resultaten in de bezonningsstudie. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de gevolgen van het plan voor de bezonning niet onaanvaardbaar zijn.

Het betoog faalt.

- Aantasting uitzicht en privacy

10.     [verzoeker] betoogt dat het plan leidt tot aantasting van zijn uitzicht en privacy. In dat verband wijst hij er op dat de woningen zijn voorzien op korte afstand van zijn perceel en dat de situering van de woningen ongunstig is. De gemeente had de negatieve gevolgen ten opzichte van het huidige plan kunnen verminderen door de woningen meer op te schuiven naar het zuiden.

10.1.  Op de verbeelding is aan het bouwvlak dat het meest nabij het perceel van [verzoeker] ligt de bestemming "Wonen" en de maatvoering "maximum bouwhoogte: 10 m" respectievelijk "maximum goothoogte: 6 m" toegekend. Ingevolge artikel 4.1, onder a, van de planregels is ter plaatse van dit bouwvlak maximaal één vrijstaande woning toegestaan. De afstand tussen het perceel van [verzoeker] en het desbetreffende bouwvlak bedraagt ongeveer 14 m. De raad stelt dat de eventuele aantasting van de privacy en het uitzicht van [verzoeker] niet zodanig is dat dit leidt tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. In de zienswijzennota staat verder dat aan de achterzijde van zijn woning het uitzicht grotendeels behouden blijft. Ook gelden in de omgeving vergelijkbare bouwregels. Verder is in de afweging betrokken dat in het algemeen geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. In het aangevoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van de privacy en het uitzicht. In het verlengde daarvan bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan vanwege de gevolgen op de leefomgeving van [verzoeker] niet op deze wijze heeft mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.     De conclusie is dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berust vanwege hetgeen onder 7.3 is overwogen, maar dat de andere beroepsgronden niet slagen. De voorzieningenrechter ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in het besluit geconstateerde gebrek binnen een daartoe te stellen termijn te herstellen. Daartoe moet de raad met inachtneming van deze tussenuitspraak alsnog toereikend motiveren of het plan conform artikel 6.10, eerste lid, van de Omgevingsverordening in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken dan wel moet hij een gewijzigd plan vaststellen. Het ligt daarbij in de rede dat als de raad niet kan wijzen op binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken als bedoeld in artikel 6.10, eerste lid, van de Omgevingsverordening het besluit tot vaststelling van het plan wordt ingetrokken.

12.     Gelet op wat is overwogen onder 7.3 ziet de voorzieningenrechter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

13.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        draagt de raad van de gemeente Castricum op om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen:

-         het geconstateerde gebrek in het besluit van 9 juni 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Twee woningen [locatie 1]-[locatie 2] Limmen" te herstellen en;

-         de voorzieningenrechter en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 9 juni 2022 tot de voorzieningenrechter einduitspraak heeft gedaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Dinleyici, griffier.

w.g. Polak
voorzieningenrechter

w.g. Dinleyici
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023

909