Uitspraak 202103341/1/V2


Volledige tekst

202103341/1/V2.
Datum uitspraak: 15 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 mei 2021 in zaak nr. NL20.12997 in het geding tussen:

[de vreemdeling],

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 17 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat te Sittard, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep van de staatssecretaris leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat het besluit van de staatssecretaris niet deugdelijk is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, omdat het zogenoemde onderdelenvereiste niet aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3615. Als de staatssecretaris niet alsnog een medisch deskundige inschakelt, en de conclusie in het iMMO-rapport dus niet bestrijdt, maar het asielrelaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond. De vreemdeling heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Nu het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond is, is dit incidenteel hoger beroep vervallen, zodat het geen bespreking meer behoeft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.

w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Zwinkels
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023

309-992