Uitspraak 202107739/1/V3


Volledige tekst

202107739/1/V3.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 3 december 2021 in zaak nr. NL20.7821 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 3 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.

De vreemdeling heeft daarop gereageerd.

De staatssecretaris en de vreemdeling hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2022, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.L. Batting en mr. M.E. Witting, advocaten te Den Haag, en mr. R.A. Visser, zijn verschenen. Verder is [gemachtigde] van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO) aan de zijde van de vreemdeling en L. ten Hove van MediFirst aan de zijde van de staatssecretaris, verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Deze uitspraak gaat over het vereiste dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad. De Afdeling zal beoordelen of dit vereiste, in het licht van de leeswijzer bij de iMMO-rapporten, de nadere toelichting van het iMMO en de wetenschappelijke literatuur, nog wel houdbaar is en of dit tot wijziging van de rechtspraak noopt. De beantwoording van de rechtsvraag is relevant voor alle andere zaken waarin een vreemdeling een rapport van het iMMO heeft overgelegd.

1.1.    In de bijlage is een overzicht opgenomen van de in dit kader door partijen aangehaalde bronnen. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

De opvolgende aanvraag en het besluit

2.       De vreemdeling komt uit Angola. Hij heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Ter beoordeling van die aanvraag heeft de staatssecretaris advies ingewonnen bij de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (hierna: de FMMU). In een advies van 9 maart 2016 heeft de FMMU geconcludeerd dat er geen medische beperkingen zijn die van invloed zijn op het horen. De staatssecretaris heeft die asielaanvraag afgewezen, omdat hij ongeloofwaardig achtte dat de vreemdeling betrokken was bij "Frente de Libertação do Enclave de Cabinda" (hierna: FLEC), het bevrijdingsfront voor de regio Cabinda, en in verband daarmee problemen heeft ondervonden.

3.       Aan deze opvolgende aanvraag heeft de vreemdeling een rapport van het iMMO van 1 augustus 2019 ten grondslag gelegd. Daarin staat dat de vreemdeling tijdens de vorige procedure kampte met psychische problematiek die zeer waarschijnlijk heeft geïnterfereerd met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Daarnaast staat in het rapport dat schaamte hem heeft belemmerd om tijdens de eerste procedure over het seksuele geweld te verklaren. Ook heeft de beperkte lage intelligentie een negatieve invloed op het vermogen om te kunnen verklaren. Het iMMO heeft verder over de lichamelijke problematiek van de vreemdeling geconcludeerd dat de littekens op de rug typerend zijn voor het door hem gestelde relaas, de gebitsafwijkingen en de afwijkingen van de hoofd-/gelaatshuid en het litteken op de penis zeer consistent, en de littekens op de knie consistent. Over de psychische klachten en verschijnselen heeft het iMMO geconcludeerd dat deze typerend zijn voor de in het relaas gestelde gebeurtenissen.

4.       De staatssecretaris heeft naar aanleiding van het iMMO-rapport de FMMU opnieuw geraadpleegd. De FMMU heeft in de aanvullende reactie van 25 februari 2020 toegelicht dat het advies van 9 maart 2016 geen beperkingen bevat voor de vreemdeling om te worden gehoord. De diagnose PTSS maakt volgens de FMMU-arts niet dat de vreemdeling niet kon worden gehoord. Volgens de FMMU-arts heeft het iMMO te gemakkelijk een verband gelegd tussen de diagnose PTSS en het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren.

5.       De staatssecretaris heeft de opvolgende aanvraag opnieuw afgewezen, omdat de verklaringen van de vreemdeling, zoals hij die in de eerste procedure heeft afgelegd, volgens hem nog altijd niet geloofwaardig zijn. Daarbij merkt hij op dat hij er tijdens de gehoren terecht van is uitgegaan dat er geen beperkingen bestonden om te horen en te beslissen. De uitkomst van het iMMO-rapport leidt niet tot een ander oordeel. Ter onderbouwing wijst hij op de aanvullende reactie van de FMMU van 25 februari 2020, waar dit wordt bevestigd. Daarbij heeft de staatssecretaris verder van belang geacht dat uit het iMMO-rapport niet blijkt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad. Dit is volgens de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085, wel een vereiste, aldus de staatssecretaris. Volgens hem is het onduidelijk wat de invloed is geweest op het vertellen van het asielrelaas. Vooral nu in het iMMO-rapport staat dat het dossier van het Gezondheidscentrum Asielzoekers (hierna: het GCA) de indruk wekt dat de symptomen van de vreemdeling pas in de loop van 2017, na de afwijzing van de asielaanvraag, ernstiger zijn worden.

6.       Meer concreet gaat deze uitspraak over de vraag of de staatssecretaris voorbij kon gaan aan de bevindingen uit het iMMO-rapport omdat niet is voldaan aan het zogenoemde onderdelenvereiste. Daarbij ligt de vraag voor of het iMMO-rapport zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering in het rapport begrijpelijk is en de conclusie dat de psychische problematiek van de vreemdeling tijdens de gehoren zeer waarschijnlijk interfereerde met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, daarop aansluit. In dat kader speelt ook de vraag hoe de staatssecretaris een iMMO-rapport kan weerleggen. Moet de staatssecretaris hiervoor een medisch deskundige inschakelen of kan hij ook op een andere wijze een iMMO-rapport weerleggen?

De uitspraak van de rechtbank

7.       De rechtbank heeft overwogen dat het iMMO-rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het op begrijpelijke wijze toont dat de psychische problematiek van de vreemdeling tijdens de gehoren in 2016 zeer waarschijnlijk interfereerde met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Zij heeft daarvoor van belang geacht dat de aard van de littekens typerend is voor het door hem gestelde relaas. Dat het iMMO niet heeft benoemd op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om te verklaren invloed heeft gehad, doet, naar het oordeel van de rechtbank, aan de deugdelijkheid van het onderzoek niet af. Volgens haar had de staatssecretaris het rapport niet ter zijde mogen leggen zonder eerst een andere medisch deskundige te raadplegen. Dat de staatssecretaris de FMMU om een aanvullende reactie heeft gevraagd, acht de rechtbank weliswaar zorgvuldig, maar aan deze reactie kan niet de waarde worden gehecht die de staatssecretaris daaraan toekent. Omdat de FMMU-arts ook bij het eerste onderzoek betrokken is geweest, zou dat volgens de rechtbank namelijk betekenis kunnen hebben voor de vraag of sprake is van een onafhankelijke blik op en beoordeling van het iMMO-rapport.

Nu de staatssecretaris geen medisch deskundige heeft ingeschakeld, was hij gehouden om deugdelijk te motiveren waarom hij het asielrelaas van de vreemdeling nog steeds ongeloofwaardig acht en waarom hij in het iMMO-rapport geen aanleiding ziet om het besluit dat in de vorige procedure is genomen te herzien. De staatssecretaris heeft niet mogen volstaan met het alleen verwijzen naar de verklaringen die de vreemdeling in 2016 heeft afgelegd.

Naar het oordeel van de rechtbank is het in beroep bestreden besluit daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.

Het hoger beroep van de staatssecretaris

8.       De staatssecretaris voert in zijn enige grief aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het vereiste dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018. Het iMMO-rapport voldoet niet aan het onderdelenvereiste. Alleen al daarom is het rapport niet begrijpelijk, en noopt het niet tot inschakeling van een medisch deskundige. Daarnaast klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de aanvullende reactie van de FMMU van 25 februari 2020 niet de waarde kan worden gehecht die hij daaraan toekent. Hij voert daarover aan dat de aanvullende reactie voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen.

De uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, de leeswijzer bij iMMO-rapporten en de daaruit voortvloeiende rechtsvraag

9.       Zoals volgt uit de uitspraak van 27 juni 2018 onder 10.5, kan de staatssecretaris niet aan het iMMO-rapport voorbij gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen, als op zorgvuldige en begrijpelijke wijze is gesteld dat de medische problematiek van de vreemdeling tijdens de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt hoe het iMMO heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet in staat was om te verklaren. Het iMMO-rapport moet daarvoor vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad. Verder is vereist dat de conclusie over het vermogen om te verklaren niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

Als de staatssecretaris geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, dan zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.

9.1.    Deze uitspraak van de Afdeling heeft ertoe geleid dat de staatssecretaris een iMMO-rapport in sommige gevallen al ter zijde schuift als niet is voldaan aan het onderdelenvereiste. Maar het iMMO heeft inmiddels in de leeswijzer van maart 2019 bij zijn rapporten opgenomen dat het vanuit wetenschappelijk oogpunt vrijwel onmogelijk is om te voldoen aan het onderdelenvereiste. In de leeswijzer van maart 2020 staat hierover:

"Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt hoe fysieke en psychische klachten zowel het opslaan van informatie, als het terughalen van deze informatie beïnvloeden. Fysieke en psychische problematiek kan leiden tot beperkingen die kunnen interfereren met compleet, coherent en consistent verklaren.

De invloed van deze problematiek beperkt zich niet slechts tot bepaalde gedeelten van het geheugen maar tast het hele geheugen en het functioneren van een persoon aan. Standaard onderscheid maken tussen wat iemand wel of niet moet kunnen verklaren, is wetenschappelijk onaanvaardbaar. Dat betekent dat het vanuit wetenschappelijk oogpunt onmogelijk is om te voldoen aan het vereiste van het toetsingskader van de ABRvS (ECLI:NL:RVS:2018:2084/ECLI:NL:RVS:2018:2085/ECLI:NL:RVS:2018:2086), namelijk aan kunnen geven op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan hieraan tegemoet worden gekomen."

9.2.    De Afdeling ziet zich daarom voor de vraag gesteld of het onderdelenvereiste in het licht van de leeswijzer bij de iMMO-rapporten nog wel houdbaar is en of dit tot wijziging van de rechtspraak noopt. Hieronder zal worden besproken of en zo ja, hoe de rechtspraak van de Afdeling wordt gewijzigd. Daarna worden de grieven besproken.

Is het onderdelenvereiste nog houdbaar?

10.     De Afdeling heeft zich door partijen voorafgaand en tijdens de zitting laten voorlichten over de manier waarop de staatssecretaris en vreemdeling aankijken tegen het onderdelenvereiste en de houdbaarheid daarvan.

Nadere stukken en toelichting ter zitting

11.     De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de bronnen waarnaar het iMMO verwijst in de leeswijzer, geen duidelijke onderbouwing zijn van het al dan niet kunnen maken van een onderscheid tussen verklaringen in het algemeen en verklaringen over een specifieke gebeurtenis. De staatssecretaris meent dat het iMMO in de rapporten wel degelijk een koppeling kan maken met onderdelen van het asielrelaas door te beschrijven tot welke klachten en beperkingen de psychische problematiek in de situatie van de vreemdeling leidt, en door vervolgens aan de hand van voorbeelden uit de dossierstukken te illustreren waarom het iMMO het in de voorliggende situatie aannemelijk acht dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker heeft geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren.

12.     Het iMMO heeft in de nadere toelichting en op de zitting bij de Afdeling opnieuw toegelicht dat het niet of nauwelijks wetenschappelijk is te onderbouwen op welke specifieke verklaringen van het relaas de beperking om te kunnen verklaren van invloed kan zijn. Het iMMO verwijst in dit verband naar de wetenschappelijke literatuur, waarin is uiteengezet wat de functie van het geheugen is, hoe het geheugen werkt en wat de invloed van fysieke en psychische klachten kan zijn op de werking van het geheugen. Het iMMO heeft toegelicht dat de medische problematiek in zijn algemeenheid op verklaringen van invloed kan zijn. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan wel tegemoet worden gekomen aan het onderdelenvereiste, maar in de meeste gevallen niet. Klachten beïnvloeden namelijk het gehele geheugen en niet alleen één categorie van herinneringen. Er zijn meerdere factoren die zowel het opslaan van gebeurtenissen als het terughalen van deze gebeurtenissen beïnvloeden en kunnen zorgen voor beperkingen die interfereren met het compleet, coherent en consistent verklaren. Verder blijkt uit onderzoek dat een slachtoffer vanuit zijn perspectief bepaalt wat belangrijk is en wat de kern van zijn relaas is en wat niet. Wat de staatssecretaris als hoofdlijn ziet in het asielrelaas kan dan ook voor een slachtoffer minder belangrijk zijn en daardoor ook minder goed zijn opgeslagen.

13.     De staatssecretaris betoogt op de zitting dat uit de door het iMMO aangehaalde wetenschappelijke artikelen niet blijkt dat het niet mogelijk is beperkingen in het geheugen in verband te brengen met specifieke onderdelen van het asielrelaas.

Het onderdelenvereiste: aanpassing van het toetsingskader

14.     Het iMMO heeft zowel in de leeswijzer, in de schriftelijke toelichting als op de zitting, onder verwijzing naar wetenschappelijke artikelen, toegelicht wat de invloed van fysieke en psychische problematiek is op de werking van het geheugen. Het iMMO stelt daarbij dat het vanuit medisch-wetenschappelijk oogpunt onaanvaardbaar is om standaard onderscheid te maken tussen wat iemand wel en niet kan verklaren als gevolg van psychische problemen die het geheugen beïnvloeden.

Meer specifiek verwijst het iMMO in dit verband naar verschillende wetenschappelijke artikelen, opgenomen in noot 12 bij de leeswijzer van maart 2020. Hieruit volgt - in grote lijnen weergegeven - het volgende. Inconsistentie van herinneringen betekent nog niet dat verklaringen daarover minder of niet geloofwaardig zijn. Bij herhaalde interviews kunnen al discrepanties optreden. Daar komt bij dat een traumatische gebeurtenis die een persoon heeft ondergaan invloed kan hebben op de mate waarin deze consistent over deze gebeurtenis kan verklaren. Voor vluchtelingen die symptomen van hoge posttraumatische stress vertonen, kan ook de duur van de aanvraagprocedure van invloed zijn op het aantal discrepanties. Het is verder waarschijnlijker dat herinneringen aan details die de vluchteling minder belangrijk acht, eerder discrepanties vertonen dan herinneringen aan details die voor de vluchteling centraal staan in de verklaring. Dergelijke discrepanties zijn dus nog geen aanwijzing voor een gebrek aan geloofwaardigheid. Daarnaast zijn in de leeswijzer van maart 2020 nog andere oorzaken van beperkingen van de mogelijkheid consistent te verklaren weergegeven.

14.1.  Tegen deze achtergrond kan niet zonder meer worden vastgehouden aan het vereiste dat uit een rapport van het iMMO altijd moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad. De staatssecretaris heeft in hoger beroep deze toelichting van het iMMO weliswaar weersproken, maar hij heeft dit niet nader toegelicht en hij heeft ook geen onderbouwing gegeven door een medisch deskundige of anderszins. Hij heeft ook niet concreet toegelicht op grond van welke wetenschappelijke inzichten het onderdelenvereiste wel in stand kan blijven. De staatssecretaris zal daarom moeten uitgaan van de stelling van het iMMO dat alleen in uitzonderlijke individuele gevallen kan worden beoordeeld over welke onderdelen van het asielrelaas iemand wel of niet kan verklaren.

14.2.  De Afdeling komt daarmee terug van wat in de uitspraak van 27 juni 2018 over het onderdelenvereiste is overwogen. Niet langer geldt als uitgangspunt dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, invloed heeft gehad. Als het iMMO dit in een concreet geval wel kan beoordelen, dan blijft het iMMO daartoe gehouden. De rest van het toetsingskader blijft onveranderd. Ter verduidelijking hiervan overweegt de Afdeling nog als volgt.

14.3.  Als de staatssecretaris bestrijdt dat het iMMO-rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en de gevolgde redenering niet begrijpelijk is, bijvoorbeeld omdat de onderliggende feiten niet kloppen, of de conclusie niet aansluit op de redenering, dan zal hij nader moeten motiveren waarom. In dat geval hoeft hij geen medisch deskundige in te schakelen.

Bestrijdt de staatssecretaris niet zozeer de zorgvuldige wijze van de totstandkoming van het iMMO-rapport, maar de inhoud van dit rapport, waaronder de bevindingen en de conclusie van het iMMO, dan kan hij hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Dit betekent dat hij een tegenrapport zal moeten inbrengen waarin een medisch deskundige het iMMO-rapport op inhoud bestrijdt (uitspraak van 27 juni 2018, onder 10.5).

14.4.  Als de staatssecretaris geen medisch deskundige inschakelt, en de conclusie in het iMMO-rapport aldus niet bestrijdt, maar het asielrelaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door er deugdelijk gemotiveerd op te wijzen dat de verklaringen in het asielrelaas niet stroken met informatie uit algemene bronnen. De staatssecretaris zal wel het hele asielrelaas, in het licht van de conclusie van het iMMO, opnieuw moeten bekijken. De staatssecretaris moet de conclusie van het iMMO kenbaar bij zijn beoordeling betrekken en motiveren welke gevolgen hij verbindt aan de conclusies van het rapport voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De conclusie dat de medische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, kan gevolgen hebben voor wat de vreemdeling in het kader van de geloofwaardigheid kan worden tegengeworpen. De staatssecretaris zal dan bijvoorbeeld niet zonder meer kunnen tegenwerpen dat de vreemdeling tegenstrijdig, inconsistent of summier heeft verklaard en dat het relaas alleen al daarom ongeloofwaardig is.

De beoordeling van de grief

15.     Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat het FMMU-advies van 9 maart 2016 voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarnaast stelt de Afdeling vast - en dit is door de staatssecretaris ook op de zitting bij de Afdeling erkend - dat het iMMO deskundig is.

Het eerste deel van de grief

16.     Gelet op wat hiervoor onder 14 tot en met 14.2 is overwogen, geldt niet langer als uitgangspunt dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad. Anders dan de staatssecretaris betoogt, maakt de enkele omstandigheid dat niet is voldaan aan het onderdelenvereiste dus niet dat de redenering in het iMMO-rapport niet begrijpelijk is en de conclusie daarop niet aansluit. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte het iMMO-rapport alleen al daarom ter zijde heeft geschoven.

16.1.  Dit deel van de grief faalt.

Het tweede deel van de grief

17.     De staatssecretaris klaagt op zichzelf terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij een medisch deskundige moest raadplegen en dat aan de aanvullende reactie van de FMMU geen waarde kan worden toegekend, alleen omdat de FMMU-arts ook bij het eerste onderzoek betrokken is geweest. Zoals de staatssecretaris op de zitting bij de Afdeling ook heeft erkend, is de aanvullende reactie van de FMMU niet aan te merken als een contra-expertise. Maar de staatssecretaris hoeft niet in alle gevallen een medisch deskundige te raadplegen. Zoals onder 14.3 is overwogen, kan hij de conclusie van het iMMO dat de psychische problematiek zeer waarschijnlijk heeft geïnterfereerd met het vermogen om te verklaren, ook weerleggen door te motiveren dat en waarom het iMMO-rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen dan wel niet begrijpelijk is. Een toelichting van de FMMU-arts kan daarbij dienen ter ondersteuning van dat standpunt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

17.1.  De klacht is dus in zoverre terecht voorgedragen, maar de grief kan niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden, gelet op het volgende.

17.2.  De staatssecretaris heeft alleen aangevoerd dat het iMMO-rapport niet voldeed aan het onderdelenvereiste, maar overigens geen onderbouwde kritiek op het iMMO-rapport geleverd. Dat de FMMU heeft geadviseerd dat de vreemdeling kon worden gehoord en dat de gehoormedewerker het gehoor zorgvuldig heeft ingericht, maakt niet dat daarmee vaststaat dat de psychische problematiek geen invloed heeft gehad op het verklaren en dat de staatssecretaris integraal van de verklaringen van de vreemdeling mag uitgaan. Het is immers mogelijk om achteraf vast te stellen of er ten tijde van de gehoren medische problematiek aanwezig was die van invloed kan zijn geweest op het vermogen om te verklaren. De stelling van de FMMU-arts in de aanvullende reactie van 25 februari 2020 dat er te makkelijk een verband is gelegd tussen de diagnose PTSS en het vermogen te verklaren, heeft hij verder niet onderbouwd.

17.3.  Ook de observatie van L. Ten Hove, verzekeringsarts bij MediFirst (voorheen: de FMMU), van 30 juni 2022, maakt niet dat de staatssecretaris voorbij kan gaan aan de conclusie in het iMMO-rapport. Ten Hove wijst erop dat uit de stukken blijkt dat pas in 2017 een psychotisch ziektebeeld ontstaat. Maar de stelling van Ten Hove dat het iMMO niet heeft onderbouwd op welke wijze en in hoeverre de pas in 2017 vastgestelde beperkingen van invloed zijn geweest op de gehoren in 2016, kan niet worden gevolgd. Uit het iMMO-rapport volgt namelijk dat het iMMO de conclusie heeft gebaseerd op het GCA-dossier uit de periode van het gehoor in 2016. Dit heeft het iMMO op de zitting bij de Afdeling bevestigd. Uit dat dossier volgt dat in de maand van het nader gehoor sprake was van slecht slapen, nare dromen en piekeren. Ook werd de vreemdeling behandeld door een GGZ-consulent en was er in 2016 al sprake van herbelevingen. Daar komt bij dat in het iMMO-rapport staat dat de verschijnselen die de vreemdeling toonde tijdens het onderzoek van het iMMO, in overeenstemming zijn met de bevindingen in het GCA-dossier uit 2016. Het iMMO heeft de conclusie dat de psychische problematiek invloed heeft gehad op het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren dus, anders dan de staatsecretaris stelt, mede gebaseerd op de ten tijde van de gehoren in 2016 aanwezige klachten. Daarmee heeft het iMMO een verband gelegd tussen deze toen al spelende klachten en zijn asielrelaas. Verder is van belang dat in het iMMO-rapport staat dat het feit dat de vreemdeling het seksuele geweld tijdens de IND-gehoren niet heeft besproken, verklaarbaar is vanuit grote schaamte. Daarnaast wijst het iMMO nog op de lage intelligentie. Ook dit gaat over de periode ten tijde van de gehoren. De staatssecretaris heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten aangevoerd voor het oordeel dat het rapport niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.

18.     Omdat de staatssecretaris de conclusie in het iMMO-rapport niet met een tegenrapport van een medisch deskundige of op een andere manier heeft bestreden, moet van die conclusie worden uitgegaan. Anders dan de staatssecretaris in zijn grief heeft aangevoerd, moet hij in dit geval dus nader motiveren waarom hij het asielrelaas van de vreemdeling, ondanks die conclusie, toch ongeloofwaardig acht.

18.1.  De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris dat - door vast te houden aan de geloofwaardigheidsbeoordeling uit de voorgaande procedure - niet heeft gedaan. De staatssecretaris heeft in het besluit van 24 maart 2020 door alleen te verwijzen naar de eerdere tegenwerpingen, het iMMO-rapport niet kenbaar bij zijn besluitvorming betrokken. Hij heeft daarin niet deugdelijk gemotiveerd welke gevolgen hij verbindt aan de conclusie in het rapport en wat dit betekent voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.

18.2.  Dit deel van grief faalt ook.

Conclusie

19.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Wat betekent dit?

20.     Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris ervan moet uitgaan dat het iMMO-rapport dat de vreemdeling heeft ingebracht zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de conclusie dat de psychische problematiek van de vreemdeling zeer waarschijnlijk heeft geïnterfereerd met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, daarop aansluit. De staatssecretaris moet daarom bij een eventueel nieuw besluit tot afwijzing van de aanvraag nader motiveren waarom hij het asielrelaas van de vreemdeling, ondanks de conclusie in het iMMO-rapport, toch ongeloofwaardig acht en waarom hij in dat rapport geen aanleiding ziet om het besluit dat in de vorige procedure is genomen te herzien. Daarbij moet hij ook betrekken dat de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat de aard van de littekens op het lichaam van de vreemdeling als typerend voor de gestelde toedracht is beoordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Schipper
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

872

BIJLAGE

1.       A. Terlouw en A. Keunen, 'Welwillende actieve houding staatssecretaris verwacht bij uitvoering medisch onderzoek’, A&MR 2020-9.

2.       M. Kollen, L. Heeffer, A. Keunen en E. Kors, 'Beoordeling van forensisch medische rapportages in de asielprocedure', A&MR 2020-4.

3.       Hillary Evans Cameron, ‘Refugee Status Determinations and the limits of Memory’, International Journal of Refugee Law Vol. 22 No. 4.

4.       K.E. Krinsley e.a., 'Consistency of Retrospective Reporting About Exposure to Traumatic Events', Journal of Traumatic Stress, 16.

5.       J. Herlihy, P. Scragg, S. Turner, 'Discrepancies in autobiographical memories - implications for the assessment of asylum seekers: repeated interviews study', British Medical Journal, 324.

6.       U. Hepp e.a., 'Inconsistency in reporting potentially traumatic events.' British Journal of Psychiatry, 188.