Uitspraak 202003559/3/R2


Volledige tekst

202003559/3/R2.
Datum uitspraak: 17 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de Vereniging van Eigenaars Hoge Torenwoningen Complex Pieter Vreedeplein 52 t/m 79 te Tilburg en anderen (hierna: de vereniging en anderen), gevestigd en wonende te Tilburg,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tilburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:732 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 6 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad 2020 9e herziening (woongebouw Pieter Vreedeplein)" te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad een nadere motivering voor het bestreden besluit gegeven.

De vereniging en anderen hebben zienswijzen naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek volgens de raad is hersteld.

De vereniging en anderen en Winkelrondje Tilburg B.V. hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan "Binnenstad 2010 9e herziening (woongebouw Pieter Vreedeplein)" voorziet in een woontoren van maximaal 63,5 m hoog met commerciële functies in de eerste twee bovengrondse verdiepingen aan het Pieter Vreedeplein in de binnenstad van Tilburg. De leden van de vereniging en anderen wonen in de directe omgeving van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met de woontoren die door het plan mogelijk wordt gemaakt, omdat zij vrezen dat deze toren hun woon- en leefklimaat zal aantasten.

De tussenuitspraak

2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling een gebrek ten aanzien van de te hanteren bezonningsnorm voor de beoordeling van de bezonningssituatie geconstateerd. De Afdeling heeft in de overwegingen 13.4 en 13.5 van de tussenuitspraak geoordeeld dat onduidelijk is of op basis van de gemeentelijke Handreiking Hoogbouw overeenkomstig de Haagse norm gemeten moet worden in het midden van de gevel, of dat van een meetpunt in de woonkamer moet worden uitgegaan. Weliswaar heeft de raad op de zitting toegelicht dat bedoeld wordt om overeenkomstig de Haagse norm te meten in het midden van de gevel en niet in de woonkamer, zoals in de Handreiking Hoogbouw staat, maar in de aanvullende bezonningsstudie zijn meetpunten gehanteerd die zowel wat hoogte als wat positie betreft afwijken van de Haagse norm. Uit het besluit van 6 april 2020 volgt daarom niet duidelijk welke bezonningsnorm als uitgangspunt wordt gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een aanvaardbare bezonningssituatie. Om die reden heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd wat, uitgaande van de te hanteren bezonningsnorm, de consequenties zijn voor de bezonningssituatie ter plaatse van de woningen van omwonenden.

Opdracht in de tussenuitspraak

3.       Met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen. De raad dient hiertoe met inachtneming van hetgeen is overwogen in de overwegingen 13.4 en 13.5 van de tussenuitspraak nader te motiveren welke norm wordt toegepast bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een aanvaardbare bezonningssituatie. De raad dient vervolgens met toepassing van de te hanteren norm onderzoek te doen naar de bezonningssituatie en te motiveren of de bezonning in de situatie waarin het plan voorziet aanvaardbaar is te achten.

De nadere motivering van 18 juli 2022

4.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het besluit van 6 april 2020 nader gemotiveerd. De raad heeft toegelicht dat voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van schaduwhinder als gevolg van hoogbouwinitiatieven aansluiting is gezocht bij de Haagse norm, die uitgaat van in totaal minimaal twee uur zon per dag op de voor- en achtergevel, op 19 februari en 21 oktober bij een zonhoogte van minimaal 10 graden, gemeten in het midden van de gevel op een hoogte van 75 cm boven vloerniveau op de onderste woonlaag. Verder heeft de raad een aanvullend bezonningsonderzoek van Peutz van 8 juni 2022 ingebracht dat is uitgevoerd conform de Haagse norm. Uit dat onderzoek volgt volgens de raad dat voor de onderste woonlaag van de bestaande bebouwing aan de Haagse norm wordt voldaan. Peutz heeft ook de bezonningssituatie ter plaatse van twee appartementen op de tweede woonlaag beoordeeld en berekend dat de bezonningsduur daar minder dan twee uur bedraagt. De raad heeft toegelicht waarom hij de bezonningssituatie ter plaatse van die appartementen aanvaardbaar acht, ondanks dat er sprake is van minder dan twee bezonningsuren per dag.

5.       De Afdeling stelt vast dat de raad hiermee een nadere motivering ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.

6.       De Afdeling zal hierna aan de hand van de door de vereniging en anderen naar voren gebrachte zienswijzen over de wijze van het herstel beoordelen of de raad met deze nadere motivering heeft voldaan aan de opdracht die in de tussenuitspraak is gegeven en of het gebrek is hersteld.

Zienswijzen

7.       De vereniging en anderen betogen dat de raad met de nadere motivering nog altijd geen duidelijkheid biedt over de norm die wordt toegepast bij de beoordeling van de bezonningssituatie. De raad heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat hij uitgaat van de in 2010 geactualiseerde Haagse norm waarbij gemeten wordt in het midden van de gevel, maar in de in 2017 geactualiseerde versie van de Handreiking Hoogbouw is, gezien de beschrijving daarin, vastgehouden aan de oude Haagse bezonningsregel, die uitging van een meetpunt in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Door desalniettemin de nieuwe, geactualiseerde Haagse norm toe te passen handelt de raad in strijd met het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in de Handreiking Hoogbouw. Dit leidt er mede door de aanwezigheid van inpandige loggia’s toe dat zij meer schaduw zullen ondervinden als gevolg van de realisatie van de voorziene woontoren dan door de raad is onderkend, aldus de vereniging en anderen.

7.1.    In de nadere motivering van 18 juli 2022 heeft de raad het volgende toegelicht:

"Het is een vaste gedragslijn in Tilburg bezonningsstudies uit te voeren volgens de Haagse norm. Voor bezonning van woningen bestaan geen wettelijke normen. In de Handreiking Hoogbouw uit 2017 is opgenomen dat ten aanzien van de beoordeling van schaduwwerking van hoogbouwinitiatieven de zgn. Haagse bezonningsregel wordt gehanteerd en dat het daarbij gaat om de verkregen zon in de woonkamer. Deze zgn. Haagse bezonningsregel dateert ergens uit de jaren 90 en is in 2010 geactualiseerd door de zgn. Haagse bezonningsnorm. De Haagse norm houdt in dat wordt uitgegaan van totaal minimaal twee uur zon per dag op de voor- en achtergevel, op 19 februari en 21 oktober bij een zonhoogte van minimaal 10 graden, gemeten in het midden van de gevel op een hoogte van 75 cm boven vloerniveau op de onderste woonlaag. In de Handreiking Hoogbouw is, hoewel dit wel bedoeld was, niet expliciet de Haagse norm en de wijze van meten daarvan als zodanig benoemd. In Tilburg wordt al jaren de Haagse bezonningsnorm als beleidslijn voor het uitvoeren van bezonningsstudies (voor hoogbouwinitiatieven) gehanteerd. Ook de hoogbouw die het bestemmingsplan Binnenstad 2020 9e herziening (woongebouw Pieter Vreedeplein) mogelijk maakt is aan de hand van de Haagse bezonningsnorm beoordeeld. Gelet op de tussenuitspraak van de Afdeling wordt door middel van dit besluit bevestigd dat hoogbouwprojecten voor wat betreft de bezonningseffecten op de omgeving beoordeeld worden aan de hand van de Haagse bezonningsnorm."

7.2.    De Afdeling begrijpt deze motivering zo dat de Handreiking Hoogbouw, waarin staat dat als norm de zogenaamde Haagse bezonningsregel wordt gehanteerd die inhoudt dat in de periode van 19 februari tot 21 oktober op zijn minst 2 uur zon verkregen wordt in de woonkamer van naburige bebouwing en openbare ruimte, verwijst naar de Haagse bezonningsregel zoals die vóór de actualisatie in 2010 luidde. Die Haagse bezonningsregel sloot aan bij de bezonning volgens de lichte TNO-norm waarbij de bezonning op het midden van de vensterbank van de binnenkant van het raam werd berekend. In 2010 is de Haagse bezonningsregel geactualiseerd en is gekozen voor een meetpunt op het midden van de gevel, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De raad van Tilburg heeft de Handreiking Hoogbouw uit 2007 geactualiseerd in 2017, maar daarbij is gezien de toelichting alleen de beoordeling op basis van kaarten geschrapt. De methodiek ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing op basis van criteria, waar ook het effect van schaduwwerking in de directe omgeving onder valt, is ongewijzigd gebleven. De Handreiking Hoogbouw gaat nog steeds uit van de oude Haagse bezonningsregel en de daarbij behorende wijze van meten, en niet van de geactualiseerde Haagse norm. Dat betekent dat de raad bij zijn meting heeft gehandeld in strijd met zijn beleid.

De Afdeling overweegt dat de raad in bijzondere gevallen, mits goed gemotiveerd, kan afwijken van zijn beleid. In dit geval heeft de raad echter toegelicht dat hij, in weerwil van het beleid dat is vastgelegd in de Handreiking Hoogbouw, al jaren als vaste gedragslijn de geactualiseerde Haagse norm toepast bij de beoordeling van de bezonningssituatie als gevolg van hoogbouwprojecten. De raad wijkt dus structureel af van de in de Handreiking Hoogbouw opgenomen wijze waarop de bezonningssituatie als gevolg van hoogbouwprojecten wordt gemeten en beoordeeld. Dit is naar het oordeel van de Afdeling in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, dat meebrengt dat afwijking van het beleid in beginsel slechts in bijzondere situaties is gerechtvaardigd en dat dit goed moet zijn gemotiveerd. Het bestreden besluit kan niet gedragen worden door de motivering dat de invloed van het plan op de bezonning, in afwijking van vastgesteld beleid, volgens een daarvan afwijkende, vaste gedragslijn is gemeten en aanvaardbaar gevonden. Het plan is in zoverre in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel vastgesteld. Indien de raad in afwijking van geldend beleid wenst vast te houden aan de gedragslijn, ligt het op de weg van de raad om het beleid op dat punt te wijzigen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

8.       Gelet op wat hiervoor onder 7.2 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat de raad met de nadere motivering van 18 juli 2022 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 6 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad 2010 9e herziening (woongebouw Pieter Vreedeplein)" niet heeft hersteld. Het beroep van de vereniging en anderen tegen het besluit van 6 april 2020 is gegrond. De Afdeling zal het besluit van 6 april 2020 en daarmee het gehele bestemmingsplan vernietigen wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en strijd met artikel 3:46 van de Awb. De overige zienswijzen van de vereniging en anderen hoeven daarom niet meer te worden besproken.

9.       De Afdeling wijst er ter voorlichting van partijen met het oog op mogelijke vervolgbesluitvorming in de vorm van de eventuele voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan op dat in de tussenuitspraak al een oordeel is gegeven over de overige in deze procedure aangevoerde beroepsgronden.

10.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronische plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

11.     Met deze einduitspraak komt de bij uitspraak van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:733 getroffen voorlopige voorziening te vervallen.

Proceskosten

12.     De raad moet de proceskosten van de vereniging en anderen vergoeden.

13.     Over de door de vereniging en anderen in beroep opgevoerde deskundigenkosten wordt het volgende overwogen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380) komen de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat in het algemeen niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat er echter aanleiding hierop een uitzondering te maken.

Omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het maken van een uitzondering doen zich in het bijzonder voor in zaken in het omgevingsrecht. In die zaken kan het voorkomen dat beroepsgronden zijn gericht tegen zeer verschillende aspecten van hetzelfde besluit. Wanneer ter onderbouwing van een specifieke beroepsgrond over bijvoorbeeld, zoals in deze zaak, het aspect windhinder een rapport door een deskundige wordt opgesteld en de Afdeling komt na een inhoudelijke bespreking tot de slotsom dat die beroepsgrond niet slaagt, dan komen de kosten in verband met dat rapport doorgaans niet voor vergoeding in aanmerking, ook niet in het geval het bestreden besluit om andere redenen voor vernietiging in aanmerking komt, zoals in dit geval vanwege het aspect van de bezonning.

14.     Aangezien in de tussenuitspraak onder 12.3 is geoordeeld dat het betoog over windhinder niet slaagt, komen de door de vereniging en anderen gevraagde deskundigenkosten voor het opstellen van een rapport door Nieman Raadgevende Ingenieurs niet voor vergoeding in aanmerking.

15.     In deze zaak zijn door de vereniging en anderen ook kosten gemaakt voor het laten opstellen van bezonningsstudies door Amitec. De beroepsgrond over de bezonning slaagt en leidt tot gegrondverklaring van hun beroep. Dat betekent dat die kosten door de raad moeten worden vergoed. De kosten die door de vereniging en anderen in dit verband zijn opgevoerd, acht de Afdeling ook redelijk.

16.     De vereniging en anderen hebben verder verzocht om vergoeding van de reiskosten voor meerdere personen. Indien meerdere personen gezamenlijk één beroepschrift hebben ingediend, worden als regel slechts voor een van de gezamenlijk procederende appellanten reiskosten vergoed. Er bestaat geen aanleiding om daarop in dit geval een uitzondering te maken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van de Vereniging van Eigenaars Hoge Torenwoningen Complex Pieter Vreedeplein 52 t/m 79 te Tilburg en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 6 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad 2020 9e herziening (woongebouw Pieter Vreedeplein)", kenmerk 2020_968, gegrond;

II.       vernietigt dat besluit;

III.      draagt de raad van de gemeente Tilburg op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Tilburg tot vergoeding van bij de Vereniging van Eigenaars Hoge Torenwoningen Complex Pieter Vreedeplein 52 t/m 79 te Tilburg en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.219,37, waarvan € 1.897,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 2.278,00 kosten van deskundigen betreft, te verhogen met de daarover verschuldigde omzetbelasting, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Tilburg aan De Vereniging van Eigenaars Hoge Torenwoningen Complex Pieter Vreedeplein 52 t/m 79 te Tilburg en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 vergoedt, waarbij geldt dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Van Engelen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023

842