Uitspraak 202004514/2/R2


Volledige tekst

202004514/2/R2.
Datum uitspraak: 17 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Dieden, gemeente Oss,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Oss,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:250, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omgeschreven gebrek in het besluit van 28 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Achterstraat - Langestraat Dieden", te herstellen. De raad is ook opgedragen om de Afdeling en anderen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad een nadere motivering voor het bestreden besluit gegeven.

[appellant A] en [appellante B] hebben een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek volgens de raad is hersteld.

De Afdeling heeft met gebruikmaking van de in artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde bevoegdheid, bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna de Afdeling met toestemming van partijen het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 28 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Achterstraat - Langestraat Dieden" in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de juiste zorgvuldigheid is voorbereid. Daarnaast berust het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.

Daartoe overweegt de Afdeling dat niet inzichtelijk is wat tijdens het veldonderzoek naar de flora en fauna in het plangebied precies is onderzocht. Ook overweegt de Afdeling dat uit het bureau- en veldonderzoek, alsook de toelichting van de raad, niet duidelijk volgt of de specifieke beschermde dier- en vogelsoorten die zich volgens [appellant A] en [appellante B] in en rondom het plangebied bevinden daadwerkelijk in of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn, en zo ja, welke gevolgen het plan voor deze soorten heeft. Hoewel in het uitgevoerde onderzoek is geconcludeerd dat de patrijs ter plaatse aanwezig is, is in het onderzoek niets (expliciet) opgenomen over de andere beschermde dier- en vogelsoorten die in het beroepschrift van [appellant A] en [appellante B] zijn genoemd. In het onderzoek is een en ander gesteld over de aanwezigheid van broedvogels in het plangebied, maar de Afdeling overweegt dat onduidelijk is of ook andere vogelsoorten in het onderzoek zijn betrokken.

Opdracht in de tussenuitspraak

2.       De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om alsnog te motiveren wat in het veldonderzoek is onderzocht en daarbij te verduidelijken of de specifieke dier- en vogelsoorten die door [appellant A] en [appellante B] in het beroepschrift zijn genoemd al dan niet in of rondom het plangebied voorkomen en of andere vogelsoorten dan broedvogels, zoals uilen, in het plangebied aanwezig zijn. Als blijkt dat de betreffende soorten in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen, zal de raad inzichtelijk moeten maken waarom de aanwezigheid van de soorten niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.

Aanvullend onderzoek en aanvullende motivering van de raad

3.       De raad heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak bij brief van 3 juni 2022 een aanvullende motivering gegeven. Daartoe heeft hij de "Quickscan Flora en Fauna - Achterstraat / Langestraat Dieden" van 21 april 2022 (hierna: de quickscan) en een aanvullende notitie van 29 april 2022 (hierna: aanvullende notitie) overgelegd.

Voor zover dat van belang is voor deze procedure, zal de Afdeling in het hiernavolgende ingaan op de conclusies van de quickscan en de inhoud van de aanvullende notitie.

3.1.    In de quickscan, opgesteld door M&A Omgeving B.V., is verslag gedaan van het onderzoek naar de in het plangebied voorkomende (beschermde) dier- en vogelsoorten. Er is een bureauonderzoek uitgevoerd en in de dagperiode op 8 en 15 april 2022 hebben er twee veldonderzoeken in het plangebied plaatsgevonden, aldus de quickscan.

Tijdens de veldonderzoeken zijn een aantal inheemse (broed)vogelsoorten, zoals de koolmees, merel en roodborst, waargenomen, maar er zijn geen verblijfplaatsen en/of nesten van jaarrond beschermde vogelsoorten, zoals de huismus, gierzwaluw of uilen, aangetroffen. Volgens de quickscan kan met zekerheid worden gesteld dat de huismus en de gierzwaluw het plangebied niet als verblijfplaats gebruiken. Ook zijn in of rondom de bebouwing in het plangebied geen verblijfssporen van onder meer steen-, kerk-, en ransuilen, fazanten, patrijzen of buizerds aangetroffen, aldus de quickscan. Om potentiële nesten en/of verblijfplaatsen van deze vogelsoorten in het plangebied te voorkomen, blijkt uit de quickscan dat de kieren en openingen in de gevels en de aansluitingen van de daken op de wanden van de bebouwing zullen worden afgedicht. Doordat op het perceel geen begroeiing aanwezig is, kunnen er volgens de quickscan geen broedplaatsen van de betreffende vogelsoorten in het plangebied aanwezig zijn. In de quickscan is geconcludeerd dat het plangebied en de omgeving daarvan tot het foerageergebied van deze (broed)vogelsoorten kunnen behoren, maar dat de bouw van de woning(en) in het plangebied niet leidt tot een verstoring van deze soorten. Bovendien ontstaan door de aanleg van een tuin bij de woning meer foerageermogelijkheden voor deze soorten.

Daarnaast blijkt uit de quickscan dat er in de woning in aanbouw geen verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn aangetroffen, maar dat de woning zodanig wordt gebouwd dat kieren en spleten zoveel mogelijk worden gedicht. Volgens de quickscan is er daarom vrijwel geen kans op verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied. Hoewel de omgeving van het plangebied mogelijk tot het foerageergebied van vleermuizen behoort, zullen de bouwwerkzaamheden niet tot een verstoring van vleermuissoorten leiden, aldus de quickscan.

Verder staat in de quickscan dat het plangebied geschikt is voor een aantal grondgebonden zoogdieren. Er zijn in en/of rondom het plangebied echter geen sluip- of vraatsporen zijn aangetroffen van beschermde zoogdieren, zoals dassen, vossen en reeën, en marterachtigen. De omgeving van het plangebied behoort mogelijk tot het foerageergebied van deze soorten, maar de betreffende soorten zullen niet worden verstoord door de bouwwerkzaamheden. Het merendeel van de beschermde zoogdieren foerageert namelijk na de invallende schemer, terwijl de bouwwerkzaamheden vooral overdag plaatsvinden. Ten aanzien van deze soorten is in de quickscan geconcludeerd dat met zekerheid gesteld kan worden dat er geen verblijfplaatsen in en rondom de woning aanwezig zijn.

3.2.    De raad heeft in de notitie van 29 april 2022 een aanvullende motivering gegeven bij de bevindingen en conclusies in de quickscan.

Uit deze notitie blijkt dat het perceel voor de start van de bouwwerkzaamheden mogelijk tot het foerageergebied van de kerk-, steen- en ransuil behoorde, maar dat in de afgelopen tien jaar alleen de ransuil is waargenomen. De steenuil en de kerkuil zijn soorten waarvoor het kleinschalige oeverwal landschap bij uitstek geschikt is. Deze soorten hebben een afwisselend kleinschalig landschap nodig met weitjes, bomen en bosjes. Het leefgebied van deze soorten is echter groter dan de paardenweide in het plangebied. Hoewel deze weide een onderdeel is van het leefgebied van deze soorten kan volgens de raad niet worden gesteld dat de paardenweide een essentieel onderdeel vormt van het leefgebied van de steenuil. Ook zijn in de omgeving van het plangebied geen geschikte broedgelegenheden aanwezig, aldus de raad. De omgeving van het plangebied is daarentegen wel geschikt als foerageergebied voor de steen- en kerkuil, aldus de raad. Verder blijkt uit de aanvullende notitie dat patrijzen en fazanten grondbroeders zijn. Deze soorten zullen volgens de raad vanwege de begrazing door de paarden, het regelmatig maaien, de bebouwing en de ligging bij de weg geen broedplaatsen op de paardenweide hebben. Deze weide behoorde mogelijk wel tot het foerageergebied van de patrijs, aldus de raad. De paardenweide in het plangebied is volgens de raad een geschikt leefgebied voor fazanten, maar omdat deze soort flexibel is, kan hij gebruikmaken van verschillende onderdelen van het landschap. Doordat de buizerd broedplaatsen heeft in hoge bomen, zal deze soort het plangebied alleen gebruiken om te foerageren omdat de paardenweide slechts een klein deel van zijn leefgebied is. In de huidige situatie zal de buizerd echter niet meer in het plangebied foerageren, aldus de raad.

Door het ontbreken van bomen of bebouwing in de oorspronkelijke en huidige situatie is volgens de raad uitgesloten dat vleermuizen in of rondom het plangebied verblijfplaatsen hebben. Er is in het plangebied weliswaar een woning in aanbouw, maar de nieuwe woning acht de raad niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.

Ten aanzien van beschermde zoogdieren staat in de aanvullende notitie het volgende. Het plangebied behoort in de huidige situatie mogelijk tot het leefgebied van muizen, ratten en marterachtigen. Vanwege de openheid van het perceel, de begrazing van het perceel door paarden en het ontbreken van beplanting is de potentie van het leefgebied voor deze soorten volgens de raad echter beperkt. Het plangebied kan daarentegen wel dienen als foerageergebied. Ook voor vossen en reeën heeft het plangebied een beperkte functie, aldus de raad. Het plangebied was voor de vos slechts een klein deel van een groter leefgebied. De paardenweide was mogelijk onderdeel van het leef- en foerageergebied van de ree, maar daar is volgens de raad geen sprake meer van door de bebouwing in het plangebied. Doordat het leefgebied van reeën groter is dan het plangebied, zijn er in de omgeving voldoende alternatieve foerageergebieden. Verder maakte het plangebied volgens de raad oorspronkelijk onderdeel uit van het foerageergebied van de egel en zal dat in de huidige situatie ook het geval zijn. Doordat er op het perceel geen bosjes zijn, had het plangebied echter geen verblijfsfunctie voor deze soort. Dit geldt ook voor de dassen en marterachtigen. Hoewel de paardenweide mogelijk tot het foerageergebied van deze soorten behoorde, was de weide door het ontbreken van dekkingsmogelijkheden in de vorm van bosjes en gebouwen geen essentieel onderdeel van het leefgebied.

De raad stelt dat geen negatieve effecten worden verwacht voor de hierboven genoemde beschermde dier- en vogelsoorten als gevolg van het bestemmingsplan. Doordat andere beschermde dier- en vogelsoorten niet in het plangebied of in de omgeving voorkomen, worden daarvoor ook geen negatieve gevolgen verwacht door de vaststelling van het bestemmingsplan.

De zienswijze van [appellant A] en [appellante B]

4.       [appellant A] en [appellante B] stellen zich in hun zienswijze op het standpunt dat de raad met de aanvullende quickscan en motivering niet aan de opdracht in de tussenuitspraak heeft voldaan. Het bestreden besluit is volgens hen daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de juiste zorgvuldigheid voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd. Daartoe voeren zij aan dat (de omgeving van) het plangebied weliswaar gedetailleerder is beschreven in de quickscan en dat daarin is onderzocht in hoeverre de door hen genoemde beschermde dier- en vogelsoorten in en rondom het plangebied aanwezig zijn, maar dat het onderzoek is uitgevoerd nadat de bouwwerkzaamheden op het perceel waren gestart. [appellant A] en [appellante B] betogen dat in het plangebied sprake is van een wezenlijk andere situatie dan toen het bestreden besluit werd genomen, omdat er inmiddels een bijna volledig afgebouwde woning, een grote schuur en een woonunit staan. Door de bouwwerkzaamheden in het plangebied is volgens hen de natuur beschadigd en zijn dier- en vogelsoorten verjaagd. De grassen waar patrijzen en fazanten leefden zijn bijvoorbeeld verdwenen en de uilen zijn verdwenen uit de bomen naast de nieuwe woning in het plangebied, aldus [appellant A] en [appellante B]. In dit verband wijzen zij erop dat de bouwwerkzaamheden in het plangebied, waaronder het verplaatsen van grond, sinds 2021 in het broedseizoen zijn uitgevoerd. Verder betogen zij dat in de quickscan weliswaar is geconcludeerd dat er in en rondom de nieuwe woning in het plangebied geen verblijfplaatsen van beschermde dier- en vogelsoorten zijn, maar dat dit niet met zekerheid kan worden gesteld omdat het flora- en faunaonderzoek is uitgevoerd toen de woning in het plangebied werd gebouwd en de hoge grassen waar patrijzen en fazanten leefden, zijn verwijderd.

De beoordeling door de Afdeling

5.       De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant A] en [appellante B] zo dat zij aanvoeren dat het plan in strijd is met de Wnb en daarom niet uitvoerbaar is. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingplan een vrijstelling dan wel een ontheffing van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

5.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Daartoe overweegt de Afdeling dat in de quickscan de situatie in het plangebied is onderzocht, waarvoor een bureauonderzoek is uitgevoerd en op 8 en 15 april 2022 twee veldonderzoeken hebben plaatsgevonden. De woning in het plangebied was op dat moment in aanbouw. De situatie op het moment van de planvaststelling, dat wil zeggen de situatie voordat de woning in het plangebied in aanbouw was, is echter bepalend voor de vraag welke gevolgen het plan heeft. Dit betekent dat de raad het onderzoek naar de flora en fauna in het plangebied in beginsel niet op dan wel naar het juiste moment in de planprocedure heeft beoordeeld.

Toch ziet de Afdeling in de bevindingen in de veldonderzoeken in de quickscan en de aanvullende motivering van de raad geen concrete aanknopingspunten dat het plangebied kenmerken heeft die erop duiden dat de aanwezigheid van beschermde dier- en vogelsoorten in de situatie zonder de in aanbouw zijnde woning mogelijk een belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan. Zo staat in de quickscan dat het plangebied en de omgeving daarvan in de oorspronkelijke situatie mogelijk tot het foerageergebied van beschermde dier- en vogelsoorten behoorde, maar dat er door een gebrek aan begroeiing en beschutting geen broed- en verblijfplaatsen in het plangebied aanwezig konden zijn. Ook uit de aanvullende motivering van de raad blijkt dat het gebied in de oorspronkelijke situatie geen verblijfsfunctie heeft gehad. De paardenweide was vanwege de begrazing door de paarden, het regelmatige maaien en de ligging bij de weg en bebouwing namelijk niet geschikt als broed- of verblijfplaats voor de beschermde dier- en vogelsoorten.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en slotoverwegingen

6.       Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant A] en [appellante B] gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

Omdat de raad de motivering van het besluit van 28 mei 2020 bij brief van 3 juni 2022 heeft aangevuld en het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek daarmee is hersteld, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 28 mei 2020 in stand blijven.

7.       De raad moet de proceskosten van [appellant A] en [appellante B] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 28 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Achterstraat - Langestraat Dieden";

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Oss tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 626,08, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Oss aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tuit
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023

425-975