Uitspraak 202004514/1/R2


Volledige tekst

202004514/1/R2.
Datum uitspraak: 26 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Dieden, gemeente Oss,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Oss,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 heeft de raad van de gemeente Oss het bestemmingsplan "Achterstraat - Langestraat Dieden" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Oss heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2021, waar [appellant A], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door A.A.M. Meulkens en L.C. den Exter, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], initiatiefnemer, vertegenwoordigd door drs. C.G.G. Baauw, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in drie woningen op het perceel aan de [locatie 1]-[locatie 2] en een vierde woning op het perceel aan de Langestraat in Dieden. Het vorige plan voorzag in vier woningen op de gronden aan de Achterstraat.

[appellanten] wonen in een monumentale boerderij aan de [locatie 3] in Dieden. Dit is schuin tegenover het perceel aan de Langestraat waarop in het plan de vierde woning is voorzien. Zij vrezen dat het plan voor wat betreft de vierde woning grote nadelige gevolgen zal hebben voor hun woon-, leef- en werkomgeving.

Het plan

2.       In het plan zijn aan het perceel aan de Langestraat de enkelbestemmingen "Wonen-Vrijstaand" en "Tuin", alsook de gebiedsaanduiding "Vrijwaringszone - molenbiotoop" toegekend.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep

4.       [appellanten] kunnen zich op de hierna te bespreken gronden niet verenigen met het besluit tot vaststelling van het plan, voor zover dit ziet op het bouwvlak op het perceel aan de Langestraat in Dieden.

Procedureel

5.       [appellanten] voeren aan dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is verlopen. Volgens hen is de gemeente niet of zeer slecht bereikbaar voor omwonenden, zijn er meermaals verkeerde data doorgegeven en zijn zij onvolledig geïnformeerd tijdens de besluitvormingsprocedure. Daarnaast betogen zij dat de stukken met betrekking tot de omgevingsdialoog misleidende informatie bevatten, omdat in deze stukken is vermeld dat de aanleiding voor het plan de herstructurering van een agrarisch bedrijf is. Het perceel waarop de vierde woning is voorzien, behoorde volgens hen echter niet tot de veehouderij. Ook stellen [appellanten] dat de raad de dorpsraad van Ravenstein ten onrechte buiten spel heeft gezet. Het door de dorpsraad gegeven positief ruimtelijk oordeel is volgens hen op verkeerde informatie gebaseerd, maar de dorpsraad heeft het oordeel niet kunnen herzien. Gelet op deze aspecten had de raad volgens [appellanten] een onafhankelijk onderzoek moeten instellen om de kwaliteit van de besluitvormingsprocedure te waarborgen.

5.1.    De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan in strijd met de wet dan wel anderszins op onzorgvuldige wijze is doorlopen, zodat de raad hierin evenmin aanleiding heeft hoeven zien tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar de kwaliteit van de besluitvorming. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.

5.2.    Voor zover [appellanten] stellen dat in het kader van de omgevingsdialogen onjuiste informatie is verstrekt, stelt de Afdeling voorop dat het voeren van een dergelijke dialoog op grond van wettelijke bepalingen niet verplicht is bij de vaststelling van dit bestemmingsplan. Ook het gemeentelijk beleid noopte de raad niet tot het houden van zo’n dialoog. Hierdoor kunnen eventuele gebreken in de dialogen geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het plan.

Overigens heeft de raad [partij] wel gevraagd om de omgevingsdialoog opnieuw te voeren, nadat omwonenden in hun zienswijzen hadden aangegeven zich niet te kunnen vinden in de vorm en opzet van de eerste omgevingsdialoog. Hoewel [appellanten] niet bij de tweede omgevingsdialoog aanwezig zijn geweest, hebben zij hun standpunt op papier gezet, waarbij zij onder meer hebben aangegeven in welk opzicht volgens hen sprake is van misleiding. Dit stuk is aan het stuk over de tweede omgevingsdialoog toegevoegd dat als bijlage bij de plantoelichting zit.

5.3.    Verder hebben [appellanten] een zienswijze ingediend en zijn zij in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze mondeling toe te lichten bij een onafhankelijke hoorcommissie. Deze hoorzitting is uiteindelijk verplaatst van 23 oktober 2019 naar 21 oktober 2019. Ondanks dat [appellanten] niet in hun zienwijze hadden vermeld dat zij de hoorzitting wilden bijwonen, zoals in de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan was verzocht, zijn zij niettemin in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te verduidelijken bij de hoorcommissie. [appellanten] hebben van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Verder maakt de omstandigheid dat de bereikbaarheid van de gemeente tijdens de besluitvormingsprocedure wellicht voor verbetering vatbaar was, naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad het plan daarom niet heeft kunnen vaststellen.

5.4.    Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat de dorpsraad zou zijn misleid en buiten spel zou zijn gezet, heeft de raad in het verweerschrift vermeld en tijdens de zitting toegelicht dat de dorpsraad voorafgaand aan de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan en het besluit tot vaststelling van het plan is geïnformeerd. Hierbij heeft de raad het ontwerpbestemmingsplan en het bestemmingsplan, zoals uiteindelijk vastgesteld bij besluit van 28 mei 2020, aan de dorpsraad voorgelegd. Daarmee is de dorpsraad in de gelegenheid gesteld om op de stukken te reageren, hierover vragen te stellen en een standpunt hierover kenbaar te maken aan de raad. De raad heeft toegelicht dat in dit geval, afgezien van een vraag over starterswoningen, van de dorpsraad niets is vernomen.

Gelet hierop, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de dorpsraad buiten spel is gezet.

Het betoog slaagt niet.

Inhoudelijk

Belangenafweging

6.       [appellanten] kunnen zich niet met het plan verenigen voor zover in het plan een bouwvlak aan de Langestraat is opgenomen. Zij betogen dat het plan uitsluitend voorziet in financieel gewin voor de initiatiefnemer, terwijl hun belangen onvoldoende in de besluitvorming zijn meegewogen. [appellanten] stellen dat in 2010 een herstructureringsplan is vastgesteld waarmee in ruil voor het beëindigen en saneren van de veehouderij aan de [locatie 1]-[locatie 2] vier bouwtitels van totaal 5500 m² zijn verkregen, maar dat met het verplaatsen van de vierde woning naar de Langestraat 1500 m² extra bouwgrond wordt gecreëerd.

De initiatiefnemer heeft de gronden aan de Achterstraat voor een hoog bedrag verkocht en kan met het verplaatsen van een bouwvlak naar de Langestraat extra winst maken. Volgens [appellanten] behoorde de grond aan de Langestraat niet tot de (voormalige) veehouderij waarvoor de regeling bedoeld was en is de veehouderij al geruime tijd gesaneerd. Daarnaast ontbreekt volgens [appellanten] een feitelijke basis voor het oordeel van de raad dat het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt ruimtelijk aanvaardbaar is, omdat voor de bouwgrond geen sprake van splitsing met een landweg is.

6.1.    Wat betreft het betoog van [appellanten] dat de raad zich teveel heeft laten leiden door de wensen van [partij] en de raad onvoldoende kritisch heeft gekeken naar de ruimtelijke onderbouwing die is opgesteld door ZLTO in opdracht van [partij], overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft erop gewezen dat de ruimtelijke onderbouwing aan de afdelingen "Vergunning, Toezicht en Handhaving" en "Leefomgeving, Wonen en Economie" van de gemeente is voorgelegd en zorgvuldig is bevonden. Naar aanleiding van de adviezen van deze afdelingen heeft de raad er voor gekozen de ruimtelijke onderbouwing als bijlage bij de plantoelichting te voegen, daarnaar in de plantoelichting te verwijzen en de ruimtelijke onderbouwing tot zijn eigen standpunt te maken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich dan ook een voldoende eigen standpunt gevormd.

Voor zover de inhoudelijke gronden van het beroepschrift daartoe aanleiding geven, zal de Afdeling verderop in de uitspraak bezien of de raad zich ook inhoudelijk heeft kunnen baseren op hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing staat.

6.2.    De raad stelt voorop dat de vierde woning oorspronkelijk was voorzien op de gronden van het perceel [locatie 1]-[locatie 2], waarvoor [partij] in 2010 via een Buitengebied-in-Ontwikkeling-regeling vier bouwtitels heeft verkregen in ruil voor het beëindigen en saneren van een veehouderij. De gronden zijn in 2018 verkocht, maar de koper wilde slechts drie in plaats van vier woningen bouwen aan de Achterstraat. [partij] heeft vervolgens een aantal locaties aangedragen voor de vierde bouwtitel. De raad heeft de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze locaties onderzocht en de vierde woning in dit plan voorzien aan de Langestraat. Hierbij heeft de raad als uitgangspunt genomen dat het maximaal aantal te bouwen woningen door de verplaatsing van een bouwvlak naar de Langestraat niet toeneemt.

De raad heeft een woning ter plaatse van de gronden aan de Langestraat vanuit stedelijk bouwkundig oogpunt ruimtelijk aanvaardbaar geacht, omdat dit perceel aan de achterzijde grenst aan de gronden op het perceel [locatie 2]. Zo blijft volgens de raad in ruimtelijk opzicht een verband bestaan met het herstructureringsplan.

Daarnaast ligt het perceel aan de Langestraat in bestaand stedelijk gebied en grenst het aan de bestaande bebouwing in de dorpskern, waardoor de woningbouw volgens de raad gerealiseerd kan worden zonder onevenredige afbreuk te doen aan de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van het gebied. Het bouwvlak aan de Langestraat sluit bovendien aan op het bebouwingscluster rondom de driehoekige, onbebouwde ruimte bij de splitsing van voormalige landwegen aan de Langestraat. Anders dan [appellanten] betogen, heeft de raad niet gesteld dat de weg voor de bouwgrond zou splitsen met een landweg. Aansluiting op genoemd bebouwingscluster past volgens de raad goed bij de dorpse entree van de kern Dieden.

Het bouwvlak is bovendien op minimaal 30 meter voorzien van de omliggende woningen en zo gesitueerd dat een eventuele beperking van het uitzicht vanuit de omliggende woningen minimaal is.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover dit betrekking heeft op de verplaatsing van de vierde woning naar de Langestraat, vanuit stedenbouwkundig oogpunt ruimtelijk aanvaardbaar is. De raad heeft blijkens de situering en afstand van het bouwvlak tot de bestaande bebouwing de belangen van bewoners van omliggende woningen - waaronder [appellanten] - in de besluitvorming betrokken. Anders dan [appellanten] stellen, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat uitsluitend financiële motieven aan de afweging van de raad ten grondslag hebben gelegen.

Het betoog slaagt niet.

Flora en fauna

7.       [appellanten] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de flora en fauna in het plangebied. Zij stellen dat er beschermde uilensoorten, zoals rans-, kerk- en steenuilen, en beschermde diersoorten als reeën, fazanten, vossen, patrijzen en buizerds in de omgeving leven en dat de raad naast het bureauonderzoek aanvullend (veld)onderzoek had moeten doen.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat naast het bureauonderzoek een terreinbezoek heeft plaatsgevonden waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de mogelijke aanwezigheid van beschermde diersoorten.

7.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

7.3.    In paragraaf 2.4 van de ruimtelijke onderbouwing die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd staat dat onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde dier- en vogelsoorten in het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens zoals die bij de Directie Ecologie Bureau Natuurverkenningen van de Provincie Noord-Brabant bekend zijn.

De bevindingen van het bureauonderzoek zijn opgenomen in de bijlage "Bureauonderzoek Flora en Fauna" die als bijlage 2 bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd. In deze bijlage is bovendien vermeld dat terreinonderzoek heeft plaatsgevonden waarbij de in het plangebied aanwezige biotopen globaal zijn beoordeeld op hun potentiële ecologische waarde.

In het onderzoek is geconcludeerd dat het plan leidt tot diverse handelingen en werkzaamheden die mogelijk consequenties kunnen hebben voor beschermde soorten. Er is in het rapport daarom vastgesteld dat de initiatiefnemer bepaalde maatregelen moet treffen om de gevolgen van de voorziene werkzaamheden en handelingen voor deze beschermde diersoorten in het plangebied zo veel mogelijk te beperken. Wanneer de voorgeschreven maatregelen worden nageleefd, zal er geen overtreding van de Wnb plaatsvinden, aldus het rapport. Verder staat in het onderzoek dat kan worden aangenomen dat alle in het plangebied voorkomende vogelsoorten buiten het broedseizoen voldoende mobiel zijn om zich te verplaatsen naar geschikt leefgebied in de omgeving.

7.4.    Anders dan [appellanten] betogen, heeft de Afdeling ter zitting vastgesteld dat het onderzoek naar de flora en fauna in het plangebied naast een bureauonderzoek ook een veldonderzoek omvat.

De raad heeft naar de conclusies van het bureau- en terreinonderzoek van de initiatiefnemer en ZLTO, zoals opgenomen in de bijlage, verwezen en heeft toegelicht dat een ecoloog die in dienst is van de gemeente beide onderzoeken positief heeft beoordeeld. Naar het oordeel van de Afdeling is echter niet inzichtelijk wat tijdens het veldonderzoek nu precies is onderzocht. Daarnaast volgt uit het bureau- en veldonderzoek en de toelichting van de raad niet duidelijk of de specifieke beschermde dier- en vogelsoorten die zich volgens [appellanten] in en rondom het plangebied bevinden daadwerkelijk in of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn, en zo ja, welke gevolgen het plan voor deze soorten heeft. In het onderzoek wordt weliswaar geconcludeerd dat de patrijs ter plaatse aanwezig is, waarbij gebruik is gemaakt van broedvogelgegevens uit 2005, maar is niets (expliciet) opgenomen over de andere beschermde dier- en vogelsoorten die in het beroepschrift zijn genoemd. Verder is in het onderzoek een en ander gesteld over de aanwezigheid van broedvogels in het plangebied, maar het is onduidelijk of ook andere vogelsoorten in het onderzoek zijn betrokken.

Doordat zonder een nadere motivering onvoldoende inzichtelijk is in hoeverre deze specifieke (beschermde) dier- en vogelsoorten in het plangebied aanwezig zijn, heeft de raad het besluit van 28 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de juiste zorgvuldigheid voorbereid en berust het besluit op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

8.       Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling op grond van artikel 8:51d van de Awb de raad opdragen om met inachtneming van hetgeen onder 7.4 is overwogen binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek te herstellen.

8.1.    De raad kan dit doen door alsnog te motiveren wat in het veldonderzoek is onderzocht en dient daarbij te verduidelijken of de beschermde dier- en vogelsoorten die door [appellanten] specifiek in het beroepschrift worden genoemd al dan niet in of rondom het plangebied voorkomen en of andere vogelsoorten dan broedvogels, zoals uilen, in het plangebied aanwezig zijn. Als blijkt dat de betreffende soorten in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen, zal de raad inzichtelijk moeten maken waarom de aanwezigheid van de soorten niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.

8.2.    De raad moet de Afdeling en andere partijen meedelen hoe het gebrek is hersteld en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend maken en meedelen. Het door de raad eventueel te nemen gewijzigde of nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Proceskosten en griffierecht

9.       In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Oss op:

- om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het in rechtsoverweging 7.4 genoemde gebrek in het besluit van 28 mei 2020 te herstellen met inachtneming van hetgeen omtrent dat gebrek in deze uitspraak is overwogen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022

425-975