Uitspraak 202101837/1/A2


Volledige tekst

202101837/1/A2.
Datum uitspraak: 10 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 26 februari 2021 in zaak nr. 20/1150 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2019 heeft de raad de eerder voor de toevoeging 1ID9826 vastgestelde vergoeding aan [appellant] van € 924,45 ingetrokken en het uitgekeerde bedrag verrekend met zijn rekening-courant.

Bij besluit van 13 maart 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2023, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.       [appellant] is advocaat en neemt als rechtsbijstandverlener deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat een rechtsbijstandsverlener op basis van vertrouwen een toevoegingsaanvraag indient en de raad deze toevoeging zonder voorafgaande inhoudelijke beoordeling verstrekt. Er wordt vanuit gegaan dat de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van een toevoegingsaanvraag zelf heeft beoordeeld of een zaak toevoegingswaardig is. Achteraf worden afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen steekproefsgewijs door de raad gecontroleerd.

Waar gaat de zaak over?

3.       [appellant] heeft op 14 januari 2018 namens een rechtzoekende een aanvraag om een toevoeging ingediend. De toevoeging was aangevraagd voor het voeren van een bezwaarprocedure bij het UWV. De rechtzoekende had het UWV verzocht om een herbeoordeling in het kader van de WAO vanwege haar verslechterde gezondheid (een zogenaamde Amber-beoordeling). Het UWV heeft de rechtzoekende gevraagd om een meegestuurd medisch vragenformulier in te vullen en terug te sturen, zo mogelijk vergezeld van de meest recente medische informatie. Het UWV heeft die informatie niet ontvangen. Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het UWV daarom het verzoek buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 18 januari 2018 heeft de raad de door [appellant] namens de rechtzoekende gevraagde toevoeging onder nummer 1ID9826 verstrekt.

Op 20 oktober 2018 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om vergoeding van verleende rechtsbijstand voor deze toevoeging. Bij besluit van diezelfde datum heeft de raad op verzoek van [appellant] een vergoeding toegekend van € 924,45.

Besluitvorming

4.       Na een steekproefcontrole op 28 augustus 2019 heeft de raad bij het besluit van 24 september 2019 het besluit van 20 oktober 2018 ingetrokken en de vergoeding teruggevorderd.

Aan het besluit op bezwaar van 13 maart 2020 heeft de raad, onder verwijzing naar een advies van de commissie van bezwaar van 20 februari 2020, ten grondslag gelegd dat rechtsbijstand door een advocaat niet noodzakelijk was voor het voeren van een bezwaarprocedure bij het UWV. Daarbij heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de bezwaarprocedure een laagdrempelige procedure is waarbij een rechtzoekende in het algemeen ook nog de mogelijkheid heeft om het bezwaar en de situatie ter zitting nader toe te lichten. Volgens de raad blijkt uit de stukken van het UWV, die in bezwaar aan de raad zijn toegezonden, dat het UWV heeft verzocht om aanvullende gegevens maar dat het UWV die gegevens niet tijdig heeft ontvangen. Daarop heeft het UWV besloten om de aanvraag buiten behandeling te stellen en medegedeeld dat als op een later tijdstip de gevraagde informatie alsnog wordt aangeleverd, de aanvraag opnieuw in behandeling wordt genomen. Volgens de raad is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, gelet op het namens de rechtzoekende bij het UWV ingediende bezwaarschrift en hetgeen op de hoorzitting bij het UWV is aangevoerd, sprake was van een zodanig complex dossier met een bijzondere inhoudelijk juridische vraag, dat rechtsbijstand van een advocaat in de bezwaarfase noodzakelijk was.

Hoger beroep

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat vraagstukken in bezwaar, en met betrekking tot de ontvankelijkheid in het algemeen, juridisch complex kunnen zijn en dat rechtzoekenden een bezwaarprocedure niet altijd zonder rechtsbijstand kunnen voeren. Zowel in bezwaar als in beroep is aangevoerd dat sprake is van een juridisch bewijsrechtelijk geschil over het op tijd indienen van bepaalde bescheiden. Daarbij speelt ook de vraag naar de bewijslastverdeling en naar de reikwijdte van de onderzoeksplicht. [appellant] heeft ter onderbouwing van de juridische complexiteit gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:620) in de zaak van de betrokken rechtzoekende. Verder voert [appellant] aan dat de laagdrempeligheid van de bezwaarprocedure losstaat van de juridische complexiteit van de zaak en dus niet kan worden gebruikt als motivering voor de intrekking van de toevoeging. Bovendien is het vreemd dat de raad de vereiste juridische complexiteit in de bezwaarprocedure niet aanwezig acht, maar wel in de beroeps- en hogerberoepsprocedure waarvoor wel toevoegingen zijn verstrekt.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.    Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet. Bij de beoordeling van de vraag, of een aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, komt de raad beoordelingsruimte toe. In dit kader heeft de raad beleid ontwikkeld, dat is neergelegd in de werkinstructie D020. Volgens deze werkinstructie wordt in beginsel geen toevoeging verstrekt voor het aanvragen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat de rechtzoekende dit zelf kan. Alleen als de advocaat bij de aanvraag om toevoeging gemotiveerd uiteenzet dat de zaak zodanig feitelijk en/of juridisch complex is dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is voor het aanvragen van een uitkering kan bij hoge uitzondering een toevoeging worden verstrekt.

5.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen noodzaak tot juridische bijstand was. Dit is een eenvoudig geschil. De rechtzoekende kon zelf in bezwaar naar voren brengen en aannemelijk maken dat zij de door het UWV gevraagde stukken wel tijdig heeft overgelegd. De bezwaarprocedure is, anders dan de beroeps- en hogerberoepsprocedure, bij uitstek bedoeld om burgers op laagdrempelige wijze te laten opkomen tegen een voor hen ongunstig besluit van een bestuursorgaan en biedt het bestuursorgaan bovendien de gelegenheid om dit besluit te heroverwegen. De rechtbank heeft in dit verband terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:651). De rechtbank heeft verder terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het voeren van de bezwaarprocedure in dit geval zodanig feitelijk en/of juridisch ingewikkeld was dat bijstand van een advocaat noodzakelijk was. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de bezwaarprocedure juridisch ingewikkelde vragen naar de bewijslastverdeling en naar de reikwijdte van de onderzoeksplicht aan de orde waren.

Slotsom

6.       Het hoger beroep is ongegrond.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Rijsdijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023

705

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 12

[…]

2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:

[…]

g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.

[…]

Artikel 28

1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:

[…]

c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig kan worden afgehandeld.

[…]