Uitspraak 201504681/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:651
- Datum uitspraak
- 9 maart 2016
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 25 juli 2014 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand te verlenen, afgewezen.
- Hoger beroep
- Rechtsbijstand
201504681/1/A2.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], thans wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juni 2015 in zaak nr. 14/4101 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2014 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
Aanleiding voor het geschil
1. [appellant] heeft een toevoeging voor rechtsbijstand door advocaat mr. L.A.M. van Vlerken aangevraagd. Deze toevoeging ziet op het maken van bezwaar tegen het buiten behandeling stellen van een aanvraag van [appellant] om verlening van een bijstandsuitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen. De raad heeft de aanvraag om een toevoeging afgewezen, omdat de raad van mening is dat [appellant] dit bezwaar zelf kan indienen. [appellant] verzet zich hiertegen, omdat, zo stelt hij, er meerdere juridische verweren zijn gevoerd en dus wel een toevoeging moet worden verleend.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat het geschil tussen [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Deurne eenvoudig is. Daarbij gaat het volgens de rechtbank niet om een inhoudelijk juridisch verweer, maar om een verweer van feitelijke aard. Van [appellant] mag worden verwacht dat hij zelf aanvoert waarom hij de gevraagde stukken niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd, nu dit de reden is waarom de aanvraag om een bijstandsuitkering buiten behandeling is gesteld. De raad heeft de toevoeging dan ook terecht afgewezen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep [appellant]
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Volgens [appellant] heeft de rechtbank onvoldoende acht geslagen op de verschillende bezwaargronden van juridische aard, neergelegd in de e-mail aan Werkplein regio Helmond van 30 juli 2014. Hierop heeft hij, zo stelt [appellant], de raad in het bezwaarschrift van 14 oktober 2014 gewezen. In dit verband betoogt [appellant] ook dat de rechtbank een te strikte toets heeft aangelegd.
Beoordeling
4. [appellant] wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank het besluit van de raad van 18 november 2014 onjuist heeft getoetst. De rechtbank heeft, onder punten 6 en 7 van de uitspraak, eerst het beleid van de raad (Werkinstructie C010 'Wet werk en bijstand') getoetst. Onder punt 8 heeft de rechtbank vervolgens getoetst of de raad terecht - met toepassing van dat beleid - zich op het standpunt heeft gesteld dat het hier gaat om verweren van feitelijke aard. De rechtbank heeft getoetst of dat standpunt op de juiste feitelijke en juridische gronden berust en dus niet, zoals [appellant] stelt, zich beperkt tot de toets of dit besluit onredelijk is.
5. De bezwaargronden van [appellant] tegen het besluit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag om een bijstandsuitkering komen in essentie neer op de vraag of hij de stukken waarom eerder is gevraagd, had kunnen en moeten overleggen. Dit is een eenvoudig geschil, waarvan de raad terecht heeft gesteld dat er geen noodzaak tot juridische bijstand is. De raad heeft terecht het standpunt ingenomen dat aan [appellant] zelf kan worden overgelaten om, eventueel na het inwinnen van inlichtingen bij bijvoorbeeld het Juridisch Loket, in bezwaar naar voren te brengen waarom niet alle stukken nodig zijn dan wel deze stukken niet tijdig verstrekt konden worden. Dat geldt ook voor de stelling van [appellant] dat hij de brief van het college van 4 juni 2014 niet heeft ontvangen. In dit verband heeft de raad er terecht gewicht aan toegekend dat de bezwaarprocedure is bedoeld om burgers op een laagdrempelige manier te laten opkomen tegen een onwelgevallig besluit van een bestuursorgaan en het bestuursorgaan bovendien de gelegenheid biedt om dat besluit te heroverwegen. De raad heeft dan ook in redelijkheid van [appellant] kunnen verlangen dat hijzelf, zo nodig met bijstand van een ander dan een advocaat, in bezwaar naar voren brengt waarom het college de aanvraag om een bijstandsuitkering alsnog in behandeling moet nemen.
Conclusie
6. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de raad de aangevraagde toevoeging voor rechtsbijstand door mr. L.A.M. van Vlerken terecht heeft geweigerd, omdat juridische bijstand niet noodzakelijk is.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. De Heer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
636.