Uitspraak 202107900/1/R2


Volledige tekst

202107900/1/R2.
Datum uitspraak: 19 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Riethoven, gemeente Bergeijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Riethoven, gemeente Bergeijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Bergeijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Achter de Sleutel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

[partij A] en [partij B] (hierna: tezamen en in enkelvoud [partij]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 10 maart 2023, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, rechtsbijstandverlener te Tilburg, [appellant sub 2B] en de raad, vertegenwoordigd door B. van Dorsten en mr. T. Duffhues, zijn verschenen. [gemachtigde A], die [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bijstaat, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Verder zijn op de zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. drs. M. Woestenenk, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel, [gemachtigde B] en ing. J.G.A.M. Baken, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied ligt in het zuidwesten van Riethoven en wordt begrensd door de Dorpsstraat, Gildestraat en Tonterstraat. Het plangebied bestaat uit grasland en bos. Er staan drie gebouwen met een oppervlakte van ongeveer 300 m². Het bestemmingsplan "Achter de Sleutel" voorziet in de realisatie van maximaal 44 woningen op de gronden van het plangebied. Het uitgangspunt van het plan is volgens paragraaf 2.2 van de plantoelichting het realiseren van een woonbuurt, die past in de huidige ruimtelijke structuur van Riethoven. Bestaande linten blijven behouden en twee onbebouwde percelen aan de Tonterstraat en Gildestraat worden benut als ontsluiting van de nieuwe woonbuurt.

2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen ten westen van het plangebied aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Riethoven. Hun achtertuinen grenzen aan het plangebied. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

De beroepen

Structuurvisie

4.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Bergeijk "Leven en beleven tussen bossen, beken en boerenland (2010)" (hierna: de structuurvisie).

Zij betogen daartoe dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de bestaande lintbebouwing en bosperceeltjes in en rond de kern Riethoven. Het plangebied dat zich achter de lintbebouwing bevindt, wordt namelijk volgebouwd. Hierdoor zal niet langer sprake zijn van lintbebouwing met zicht op de bosperceeltjes, maar van een woonwijk. [appellant sub 1] wijst in dat verband op de Welstandsnota 2016-2019, waarin volgens hem staat dat in dit geval sprake is van lintbebouwing die behouden moet blijven. Het voorgaande klemt te meer, omdat in de structuurvisie het plangebied niet als kansrijke inbreidingslocatie wordt aangemerkt en het gebied onevenredig wordt aangetast. In de structuurvisie is bovendien aangegeven dat slechts één inbreidingslocatie kansrijk is, te weten een binnenterrein tussen de Dorpsstraat en de Willibrordusstraat. De reactie in de zienswijzennota dat het plangebied al jaren in beeld is als inbreidingslocatie is dus onjuist.

Daarnaast betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het bestaande bosgebied onherstelbaar wordt aangetast, terwijl volgens de structuurvisie het uitgangspunt geldt dat bospercelen moeten worden behouden, hersteld en ontwikkeld. Anders dan de raad stelt, zal niet een deel van het bosgebied worden herontwikkeld, maar zal het gehele bosgebied verdwijnen. Op de zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] erop gewezen dat inmiddels bomen zijn gekapt.

4.1.    De structuurvisie bestaat uit twee delen, namelijk Deel A: Ruimtelijk Casco en Deel B: Projectenplan.

Volgens de kaart die in bijlage 1 is opgenomen en hoort bij Deel A: Ruimtelijke Casco van de structuurvisie, is het plangebied aangewezen als bestaande bebouwingskern en bos. Het plangebied heeft niet de aanduiding "Bebouwingslint (historisch en jong ontginningslint)" gekregen. In paragraaf 3.9.2 van de structuurvisie staan de uitgangspunten beschreven die gelden voor het gebied dat is aangewezen als bestaande bebouwingskern. Hierin staat onder meer: "Inbreiden mag alleen worden nagestreefd indien er daardoor op de betreffende locatie een kwaliteitsverbetering optreedt en mag niet zonder meer ten koste gaan van groene kwaliteiten. Het groen binnen de kernen is karakteristiek voor Bergeijkse dorpen en dient daarom in voldoende mate aanwezig te blijven." In paragraaf 3.7.1 van de structuurvisie met als kop "Bos- en oude heidegebieden met vennen" staat verder: "Boslandschappen bieden mogelijkheden tot behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, met name door zogenaamd geïntegreerd bosbeheer. Ze zijn verder geschikt om de infiltratie van regenwater te bevorderen." Over de aanduiding "Bebouwingslint (historisch en jong ontginningslint)" - die niet aan het plangebied is toegekend - staat in paragraaf 3.9.6 van de structuurvisie: "De verschillende, al dan niet historische bebouwingslinten,  welke met hun stedenbouwkundige waarde een typerend beeld geven, dienen behouden te worden en mogelijk in kwalitatieve zin te worden versterkt. De linten zijn in de loop der jaren gegroeid en zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau. De aangrenzende bebouwing vertoont wisselende kenmerken. Voor historische bebouwingslinten streeft de gemeente naar behoud of versterking van de historische structuur. Een speciaal aandachtspunt betreft de versterking van de relatie tussen het  landschap en de dorpen."

Volgens de kaart die op pagina 65 is opgenomen en hoort bij Deel B: Projectenplan van de structuurvisie is het plangebied aangewezen als lintstructuur, woonwijk en bosgebied. De lintstructuur bevindt zich aan de Gildestraat, Dorpsstraat en Tonterstraat. In paragraaf 5.4.1 van de structuurvisie staat: "Naast de oude linten zijn de kenmerkende elementen in Riethoven de driehoekige ruimte van het Dorpsplein en met name de bosperceeltjes in en rond de kern. Ten noordwesten van de kern Riethoven ligt in het bosgebied een concentratie van woningen (Walik)." In paragraaf 5.4.2 van de structuurvisie staat verder: "Voor woningbouwontwikkeling is er vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt en in het licht van zuinig ruimtegebruik één inbreidingslocaties kansrijk, te weten een binnenterrein tussen Dorpsstraat en Willibrordusstraat. Dit binnenterrein is inmiddels in ontwikkeling."

4.2.    In het vorige bestemmingsplan "Riethoven/Walik 2012" was de bestemming "Wonen" toegekend aan de noordelijke zijde van het plangebied. Daarnaast was de bestemming "Bos" toegekend aan de zuidelijke zijde van het plangebied. In het bestreden plan "Achter de Sleutel" is de bestemming "Wonen" grotendeels toegekend aan het plangebied. Aan de gronden die in het vorige bestemmingsplan "Riethoven/Walik 2012" een bosbestemming hadden, is grotendeels de bestemming "Wonen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend.

4.3.    Zoals hiervoor is overwogen, bevindt de lintstructuur zich aan de Gildestraat, Dorpsstraat en Tonterstraat. Het betoog dat het bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de lintbebouwing doordat het gebied achter de lintbebouwing wordt bebouwd, volgt de Afdeling niet. Uit de structuurvisie volgt namelijk niet dat als uitgangspunt geldt dat de gronden, gelegen achter de gronden die zijn aangewezen als lintstructuur, niet mogen worden bebouwd. Weliswaar staat in paragraaf 3.9.6 met als kopje "Bebouwingslint (historisch en jong ontginningslint)" behorend bij Deel A: Ruimtelijk Casco van de structuurvisie dat de versterking van de relatie tussen het landschap en de dorpen een speciaal aandachtspunt betreft, maar zoals hiervoor al is overwogen, is de aanduiding "Bebouwingslint (historisch en jong ontginningslicht)" niet toegekend aan het plangebied. Zoals hiervoor onder 4.1 uiteen is gezet, volgt uit paragraaf 3.9.6 van de structuurvisie over de aanduiding "Bebouwingslint (historisch en jong ontginningslint)" dat de bebouwingslinten belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau zijn, die behouden en waar mogelijk versterkt moeten worden. De verwijzing naar de Welstandsnota 2016-2019 maakt dit niet anders, omdat het in de Welstandsnota neergelegde beleid niet is bedoeld voor het opstellen van bestemmingsplannen, maar voor de toetsing van een individuele bouwaanvraag. Overigens is het plangebied volgens de kaart in bijlage 1 van de Welstandsnota 2016-2019 aangewezen als "H historische dorpsgebieden - aandachtsgebied", waar het beleid is gericht op conservering.

Weliswaar zijn de gronden van het plangebied in de structuurvisie niet aangewezen als expliciete inbreidingslocatie, maar dit betekent niet dat het bestemmingsplan in zoverre is vastgesteld in strijd met deze visie. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat de structuurvisie invulling geeft aan de verwachte woningbouwvraag voor de periode 2010-2019. Gelet op de woningvraag in die periode was het niet nodig om de gronden van het plangebied aan te wijzen als inbreidingslocatie. In paragraaf 3.1.3 van de plantoelichting staat dat er behoefte is aan nieuwe woningbouwmogelijkheden. Tot 2030 is er een kwantitatieve behoefte aan ongeveer 82 woningen, terwijl er momenteel bouwmogelijkheden zijn voor ongeveer 16 woningen. Gelet hierop vindt de raad het nodig om de gronden van het plangebied te ontwikkelen. In het verweerschrift van de raad is verder opgemerkt dat de gronden die in de structuurvisie als kansrijke inbreidingslocatie zijn aangewezen al zijn ontwikkeld. Er zijn daarom meerdere mogelijke woningbouwlocaties onderzocht, die op 13 september 2018 aan de raad zijn gepresenteerd. De gronden van het plangebied zijn toen als voorkeurslocatie naar voren gekomen. De passage uit de zienswijzennota dat het plangebied al jaren in beeld is als inbreidingslocatie moet naar het oordeel van de Afdeling zo worden begrepen dat de gronden van het plangebied al een aantal jaren in beeld waren als woningbouwlocatie.

Verder volgt uit paragraaf 3.9.2 van de structuurvisie dat inbreiding mogelijk is als er op de betreffende locatie een kwaliteitsverbetering optreedt en de inbreiding niet ten koste gaat van de groene kwaliteiten. In het verweerschrift van de raad staat dat hiervan sprake is, omdat de voorziene woningen niet ten koste gaan van het groene karakter van het gebied. Er is namelijk ruimte opgenomen voor groenstructuren. Volgens paragraaf 2.2.1 van de plantoelichting zullen de gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend en die zijn gelegen tussen de voorziene woningen worden ingericht als centrale groene ruimte. De beide ontsluitingswegen zullen worden geflankeerd door groene bermen met daarin verspreid staande bomen. In artikel 6.5.4 van de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die ziet op het instandhouden en onderhouden van de bestaande houtwal, gelegen aan de westzijde van het plangebied. Hierna onder 10 zal op de beroepsgronden over de houtwal worden ingegaan. Uit de zienswijzennota volgt verder dat de houtopstanden plaatselijk van slechte kwaliteit zijn. Er zal gericht worden gesnoeid ter bevordering van de levensduur van de behoudenswaardige bomen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een kwaliteitsverbetering, als bedoeld in paragraaf 3.9.2 van de structuurvisie.

De omstandigheid dat in paragraaf 3.7.1 van de structuurvisie met als kop "Bos- en oude heidegebieden met vennen" staat dat boslandschappen mogelijkheden bieden tot behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, maakt het voorgaande niet anders, omdat deze passage zich niet verzet tegen het ontwikkelen van bosgebieden als woningbouwlocatie. In het vorige bestemmingsplan "Riethoven/Walik 2012" was de bosbestemming bovendien alleen toegekend aan de zuidelijke zijde van het plangebied. Daarover heeft de raad in het verweerschrift toegelicht dat deze gronden solitair zijn gelegen binnen de bebouwde kom en geen onderdeel uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet in overeenstemming is met de structuurvisie.

De betogen slagen niet.

Bouwmogelijkheden

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met de in het plan neergelegde bouwmogelijkheden.

Aantal woningen

6.       [appellant sub 1] betoogt dat het aantal woningen dat is voorzien in dit plan niet passend is in de omgeving. Hij wijst op de huidige lintbebouwing, de bestaande groene uitstraling en de geringe woningdichtheid in de omgeving. Omdat niet de gehele behoefte aan woningen van de gemeente Bergeijk in het plangebied kan worden gerealiseerd, is [appellant sub 1] van mening dat er geen noodzaak bestaat om in het plangebied 44 woningen mogelijk te maken. De stelling van de raad dat vanwege de geplande kleinere woningen het grote aantal woningen ruimtelijk passend zou zijn, kan volgens [appellant sub 1] niet worden gevolgd.

6.1.    Uit artikel 6.2.1 van de planregels behorend bij de bestemming "Wonen" volgt dat maximaal 44 wooneenheden mogen worden gebouwd. In de zienswijzennota staat dat bij de start van het project is gesproken over het bouwen van minder woningen dan het aantal woningen dat in het plan is voorzien. Omdat woningen voor de doelgroepen starters, senioren en sociale huur zullen worden gerealiseerd, is gekozen voor 44 kleinere woningen. Verder staat in paragraaf 3.1.3 van de plantoelichting dat er tot 2030 een kwantitatieve behoefte is aan ongeveer 82 woningen, terwijl er momenteel bouwmogelijkheden zijn voor ongeveer 16 woningen. Dit betekent dat er behoefte is aan nieuwe woningbouwmogelijkheden. Het betoog dat er geen noodzaak bestaat om in het plangebied 44 woningen te realiseren, volgt de Afdeling daarom niet.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding te oordelen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval is gekozen voor maximaal 44 woningen.

Het betoog slaagt niet.

Bouwmogelijkheden niet passend bij omgeving

7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan bouwmogelijkheden biedt die niet passend zijn in de omgeving, omdat de bouwmogelijkheden uit het plan ruimer zijn dan wat in de omgeving mogelijk is. Zo wordt een maximale bouwhoogte toegestaan die 3 m hoger is dan de omliggende bebouwing. Ook worden ruime mogelijkheden geboden voor de bouw van bijbehorende bouwwerken. De stelling van de raad dat de bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken standaardregels betreffen en ruimtelijk passend zijn, kan volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet worden gevolgd, omdat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan steeds een afweging moet maken.

7.1.    Uit artikel 6.2.1 van de planregels behorend bij de bestemming "Wonen" volgen de toegestane goot- en bouwhoogtes. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedragen 7 m onderscheidenlijk 12 m. Voor de meeste woningen die in de omgeving van het plangebied liggen, geldt volgens de verbeelding van het bestemmingsplan "Riethoven/Walik 2012" een toegestane goothoogte van 6 m. Gelet op artikel 19.2.1, aanhef en onder f, van de planregels van dat plan behorend bij de bestemming "Wonen" mag de toegestane bouwhoogte niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte vermeerderd met 5 m. De toegestane bouwhoogte bedraagt dus in de meeste gevallen 11 m. Gelet hierop sluiten de in het plan toegestane goot- en bouwhoogtes aan bij de goot- en bouwhoogtes voor de omliggende woningen. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] erop hebben gewezen dat de in het bestreden plan toegestane bouwhoogte 3 m hoger is dan de omliggende bebouwing, merkt de Afdeling op dat moet worden gekeken naar de planologische mogelijkheden en niet naar de feitelijke situatie.

Over de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken, overweegt de Afdeling dat in artikel 6.2.2 van de planregels, behorend bij de bestemming "Wonen", de regels voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is opgenomen. Deze bepaling is vergelijkbaar met de regels voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken die zijn opgenomen in de tabel behorend bij artikel 4.1 van de planregels van het voorheen geldende bestemmingsplan "Parapluherziening wonen en bijbehorende bouwwerken". Zo bedraagt de toegestane goothoogte van bijbehorende bouwwerken 3,2 m. Hierover staat in het verweerschrift van de raad dat hij zoveel mogelijk heeft willen vasthouden aan de bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken uit het bestemmingsplan "Parapluherziening wonen en bijbehorende bouwwerken" die in een groot deel van de gemeente gelden. De Afdeling acht die keuze niet onaanvaardbaar.

De uitvoering van het plan leidt ertoe dat direct achter de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op een gebied dat nu grotendeels uit bos en grasland bestaat, woningbouw komt. In die zin zal de woonomgeving van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] veranderen. Ook zal de uitvoering van het plan ertoe leiden dat ter plaatse de ruimtelijke structuur verandert, doordat een bosperceeltje in de kern van Riethoven zal verdwijnen. Gelet op de belangen bij woningbouw in de kern Riethoven voor starters, senioren en sociale huur en nu de bouwmogelijkheden passend zijn in de omgeving, heeft de raad aan de algemene belangen meer gewicht mogen toekennen dan aan de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij een ongewijzigde situatie.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft gekozen voor de in het plan mogelijk gemaakte bouwmogelijkheden.

De betogen slagen niet.

Flexibiliteit

8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid, omdat er wat betreft het type woningen een flexibele regeling in de planregels is opgenomen en niet is vastgelegd welk type woning waar moet worden gerealiseerd. Het is dus onvoldoende duidelijk in welke omvang bebouwing zal worden gerealiseerd. Het voorgaande klemt temeer, omdat de verbeelding en de planregels voldoende inzicht moeten bieden in de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.  Zij verwijzen in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2388 (Retailpark Belvédère).

8.1.    De Afdeling stelt vast dat in het plan niet is vastgelegd waar in het plangebied vrijstaande, halfvrijstaande en/of geschakelde, aaneengebouwde en patiowoningen worden opgericht. Hierover heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 17 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:518, onder 8.2, het volgende overwogen: "Het behoort tot de beleidsruimte van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Of een in een bepaald opzicht flexibele bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, moet per geval op basis van de feiten en omstandigheden die zich voordoen worden beoordeeld. Gelet op de grootte van de bouwvlakken, de maximale bouwhoogten en de daaruit vloeiende bouwvolumes is voldoende duidelijk in welke omvang er bebouwing mogelijk is. Gelet daarop is het vanuit ruimtelijk oogpunt niet nodig in het plan op te nemen waar welke typen woningen komen."

De Afdeling deelt dit oordeel van de voorzieningenrechter dat het bestemmingsplan in zoverre niet in strijd is met de rechtszekerheid. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen op de hiervoor genoemde uitspraak over Retailpark Belvédère, overweegt de Afdeling dat de situatie in die zaak niet vergelijkbaar is met de situatie in deze zaak, omdat in dit geval geen bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is vastgesteld.

De betogen slagen niet.

Gezondheidsrisico’s vanwege vee- en geitenhouderijen

9.       [appellant sub 2] vreest voor gezondheidsrisico’s voor de omwonenden van het plangebied vanwege 7 veehouderijen en 2 geitenhouderijen binnen een straal van 1 à 2 km van het plangebied. [appellant sub 2] wijst erop dat verschillende onderzoeken laten zien dat een verhoogde kans op longontsteking bestaat voor mensen die rondom een individuele geitenhouderij wonen. Als de voorziene woningen zullen worden gebruikt, wordt de kans op een besmetting voor de omwonenden van het plangebied groter. De raad heeft daarom het bestemmingsplan niet kunnen vaststellen. De raad had de vervolgonderzoeken en resultaten moeten afwachten om de aanvaardbaarheid van gezondheidsrisico’s vanwege vee- en geitenhouderijen te kunnen vaststellen.

9.1.    De raad en [partij] stellen zich op het standpunt dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste zich verzet tegen de inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

9.2.    De Afdeling stelt voorop dat het bestemmingsplan voorziet in woningen. Het bestemmingsplan voorziet dus niet in vee- of geitenhouderijen. Uit paragraaf 5 van het "Onderzoek geurhinder en veehouderij, Dorpsstraat/Gildestraat/Tonterstraat te Riethoven" van 1 juli 2021, dat als bijlage 11 bij de plantoelichting is gevoegd, volgt verder dat wat betreft geitenhouderijen is aangetoond dat de gezondheidsrisico’s ter plaatse van de voorziene woningen in het plangebied voldoende worden beperkt en dat ten aanzien van Edotoxine wordt voldaan aan de advieswaarde van de Gezondheidsraad.

[appellant sub 2] heeft niet onderbouwd dat door het gebruik van de met het plan mogelijk gemaakte woningen in het plangebied de kans op longontsteking voor de omwonenden van het plangebied wordt vergroot. De enkele stelling dat hiervan sprake zou zijn, is daarvoor onvoldoende.

In wat [appellant sub 2] in algemene zin heeft aangevoerd over de gezondheidsrisico’s vanwege vee- en geitenhouderijen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

9.3.    Omdat deze beroepsgrond niet slaagt, gaat de Afdeling niet meer in op de vraag of artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg zou hebben gestaan dat het bestreden besluit bij slagen van deze beroepsgrond zou worden vernietigd.

Houtwal

10.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de schuin achter hun woningen bestaande houtwal vrijwel geheel zal verdwijnen door het plan, althans dat niet is verzekerd dat die zal worden behouden. [appellant sub 1] wijst erop dat de bestaande houtwal van groot belang is voor het behoud van het groene karakter van het gebied en het behoud van de privacy van bewoners van de woningen aan de Tonterstraat. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is ten onrechte geen toereikende voorwaardelijke verplichting in het plan opgenomen, waarmee het behoud van de bestaande houtwal is gegarandeerd. De omstandigheid dat de gronden met de bestemming "Wonen" op grond van artikel 6.1, aanhef en onder h, van de planregels mede zijn bestemd voor de instandhouding van een houtwal ter plaatse van de functieaanduiding "groen", is onvoldoende. In het plan is namelijk niet omschreven wat onder houtwal moet worden verstaan. [appellant sub 2] wijst erop dat de initiatiefnemer een andere inrichting van de bestaande houtwal voor ogen heeft. Volgens [appellant sub 2] had om die reden als bijlage bij de planregels een inrichtings- en beheerplan ten behoeve van de instandhouding van de bestaande houtwal moeten worden gevoegd.

10.1.  De bestemming "Wonen" en de functieaanduiding "groen" zijn toegekend aan een strook grond aan de westelijke zijde van het plangebied. In artikel 6.1, aanhef en onder h, van de planregels behorend bij de bestemming "Wonen" is het volgende bepaald:

"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

h. de instandhouding van een houtwal ter plaatse van de aanduiding 'groen'."

In artikel 6.5.4 van de planregels behorend bij de bestemming "Wonen" is daarnaast het volgende bepaald:

"Woningen binnen de bestemming 'Wonen' op percelen waar tevens de aanduiding 'groen' is opgenomen, mogen als zodanig worden gebruikt onder de voorwaarde dat de houtwal binnen de aanduiding 'groen' in stand wordt gehouden en wordt onderhouden."

10.2.  In de zienswijzennota staat dat de functieaanduiding "groen" is toegekend om de bestaande houtwal te behouden. De artikelen 6.1, aanhef en onder h, en 6.5.4 van de planregels kunnen, gelet op de tekst daarvan, ook niet anders worden uitgelegd dan dat deze artikelen zien op het instandhouden en onderhouden van de bestaande houtwal. De vrees dat die bestaande houtwal zal verdwijnen of niet zal worden onderhouden, is daarom ongegrond. Gelet hierop is het ook niet noodzakelijk dat "houtwal" in de planregels wordt gedefinieerd en dat als bijlage bij de planregels een inrichtings- en beheerplan wordt gevoegd ten behoeve van de instandhouding van de bestaande houtwal.

Op de zitting heeft [partij] overigens nog toegelicht dat samen met deskundigen een plan zal worden gemaakt om de kwaliteit van de bestaande houtwal te verbeteren.

De betogen slagen niet.

Bomenopstand

11.     [appellant sub 1] voert aan dat de gemeente een aantal bomen op de kadastrale percelen 2526, 2527 en 2528 heeft aangewezen als waardevolle bomenopstand, terwijl voor die bomen niet vaststaat dat die behouden blijven. Deze bomen zijn ook niet opgenomen op de bomenlijst, zodat deze zonder omgevingsvergunning kunnen worden gekapt. Volgens [appellant sub 1] is in het plan ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting opgenomen die strekt tot het behouden van de bomen op de genoemde kadastrale percelen.

11.1.  De raad stelt dat het kappen van de bomen op de kadastrale percelen 2526, 2527 en 2528 niet is toegestaan zonder omgevingsvergunning, omdat volgens het Bomenkapbeleid van de gemeente Bergeijk op deze percelen een waardevol bomenvlak is gelegen.

11.2.  Artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2021 gemeente Bergeijk (hierna: de APV) luidt:

"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

2. Het verbod geldt uitsluitend voor:

a. Houtopstanden opgenomen in Lijst waardevolle bomen gemeente Bergeijk;

b. Houtopstanden, die geplant zijn in het kader van de herplantplicht, zoals genoemd in herplant-/instandhoudingsplicht van het in artikel 4.10 genoemd document (vellen zonder vergunning van burgemeester en wethouders);

c. Houtopstanden in het buitengebied (buiten bebouwde kom Wegenverkeerswet) welke een stamdiameter van 40 cm (stamomtrek 126 cm) of meer gemeten op 1,30 meter boven maaiveld.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

[…]

d. Houtopstanden gelegen in een waardevol vlak, zoals bedoeld in lid 2 onder a, die worden geveld volgens een door of namens burgemeester en wethouders goedgekeurd beheerplan en/of een door of namens burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning voor bouwen.

[…]."

11.3.  Volgens artikel 4:11, eerste lid, van de APV is het verboden zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen. In artikel 4:11, tweede lid, onder a, van de APV is bepaald dat het verbod uitsluitend geldt voor houtopstanden die zijn opgenomen in de lijst waardevolle bomen van de gemeente Bergeijk. Uit artikel 4:11, derde lid, van de APV volgt dat het verbod in het eerste lid van deze bepaling niet geldt voor houtopstanden gelegen in een waardevol vlak, als door het college een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend.

De bomen op de kadastrale percelen 2526, 2527 en 2528 zijn in de kaart "waardevolle vlakten, structuren en bomen Riethoven" aangeduid met een blauw vlak. Deze bomen zijn dus in een waardevol vlak gelegen. Dit betekent dat het in artikel 4:11, eerste lid, van de APV opgenomen verbod niet geldt, als door het college een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend volgens het derde lid van deze bepaling. Om die reden had de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan moeten bezien of deze bomen moeten worden beschermd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting of een vergelijkbare figuur in het plan ten behoeve van het behoud van deze bomen. Dat is in dit geval niet gebeurd. De raad is er namelijk ten onrechte vanuit gegaan dat voor het kappen van de bomen op de kadastrale percelen 2526, 2527 en 2528 een omgevingsvergunning moet worden verleend, omdat deze bomen zijn gelegen in een waardevol vlak.

Gelet op het voorgaande is het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en is op dit punt in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

11.4.  De Afdeling zal op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen.

Water

12.     [appellant sub 2] betoogt dat geen sprake is van een goede waterhuishouding.

Voorwaardelijke verplichting

13.     [appellant sub 2] betoogt dat de in artikel 6.5.3 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting behorend bij de bestemming "Wonen" onvoldoende waarborgen biedt dat de toename aan verharding niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename aan wateroverlast voor de aan het plangebied grenzende percelen. Hierover betoogt [appellant sub 2] dat volgens de Waterparagraaf de bergingseis voor hemelwater bij zowel de aanleg van verhard oppervlak als de vervanging van verhard oppervlak geldt. De in  artikel 6.5.3 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting geldt alleen voor de woonbestemming, terwijl het planologisch mogelijk is dat de gronden met de groen- en verkeerbestemming ook worden verhard. Op de verbeelding is bovendien niet aangegeven waar de waterberging zal worden gerealiseerd. Dit klemt temeer, omdat de gemeente Bergeijk het niet in haar macht heeft om de waterberging zelf te realiseren. [appellant sub 2] betoogt verder dat niet is geborgd dat de waterberging daadwerkelijk zal worden gerealiseerd en in stand zal worden gehouden.

[appellant sub 2] betoogt verder dat de raad zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de risico’s op mogelijke wateroverlast ten gevolge van het plan in relatie tot de nu al onvoldoende waterbergings- en verwerkingscapaciteit van het huidige rioleringsstelsel.

13.1.  Artikel 6.5.3 van de planregels behorend bij de bestemming "Wonen" luidt:

"Het gebruik van woningen overeenkomstig het bepaalde in ‘Wonen’ is uitsluitend toegestaan, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. Hemelwater, afkomstig van daken van woningen en bijgebouwen dient op eigen terrein te worden geborgen dan wel te worden geïnfiltreerd, waarbij een bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening met een minimale omvang van 60 m³ per 1.000 m² verhard oppervlak dient te worden gerealiseerd;

b. In afwijking van het bepaalde onder a, mag een alternatieve hemelwatervoorziening op eigen terrein worden gerealiseerd, mits deze aantoonbaar minimaal gelijkwaardig is;

c. De bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening als bedoeld onder a dient in stand te worden gehouden."

13.2.  Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:398, heeft de raad de Afdeling in het nader stuk van 27 februari 2023 verzocht om zelf in de zaak te voorzien. De raad heeft de Afdeling verzocht om artikel 6.5.3 van de planregels aan te passen overeenkomstig het voorstel in dit nader stuk. De door de raad voorgestelde wijziging van artikel 6.5.3 van de planregels luidt als volgt:

"Het gebruik van woningen overeenkomstig het bepaalde in ‘Wonen’ is uitsluitend toegestaan, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. Hemelwater, afkomstig van daken van woningen en bijgebouwen en van verhard oppervlak dient op eigen terrein te worden geborgen dan wel te worden geïnfiltreerd, waarbij een bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening met een minimale omvang van 0,06 m³ per m² verhard oppervlak dient te worden gerealiseerd, tenzij de benodigde waterberging in een collectieve voorziening is verzekerd;

b. In afwijking van het bepaalde onder a, mag een alternatieve hemelwatervoorziening op eigen terrein worden gerealiseerd, mits deze aantoonbaar minimaal gelijkwaardig is;

c. De bergingsvoorziening c.q. infiltratievoorziening als bedoeld onder a en b dient in stand te worden gehouden."

Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

13.3.  Omdat niet is gebleken dat belangen van derden zich er tegen verzetten dat de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorziet, kan het verzoek van de raad om dat te doen in beginsel worden ingewilligd. Maar dat kan pas als de beroepsgrond van [appellant sub 2] over artikel 6.5.3 van de planregels niet slaagt. Dit zal hierna worden beoordeeld. De Afdeling zal in de hierna volgende overweging uitgaan van de door de raad voorgestelde wijziging van artikel 6.5.3 van de planregels.

13.3.1.         In paragraaf 5 van de Waterparagraaf, die als bijlage 4 bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat in het plangebied een verhardingstoename van 8.243 m² plaatsvindt. Volgens bijlage 2 bij de Waterparagraaf bestaat de verharding - kort gezegd - uit het bouwen van de woningen, het verharden van het openbaar gebied en het aanleggen van de parkeerplaatsen. In paragraaf 5 van de Waterparagraaf staat verder dat de hiervoor genoemde verhardingstoename een bergingseis van 495 m³ oplevert, wat wordt ingevuld door middel van een wadi in het plangebied met een capaciteit van 537,97 m³.

13.3.2.         De Afdeling stelt vast dat aan de strook grond die de raad wil gebruiken als wadi, de bestemming "Groen" is toegekend. Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De door de raad voorgestelde wijziging van artikel 6.5.3 van de planregels is hiervoor onder 13.2 opgenomen.

13.3.3.         De Afdeling is van oordeel dat de voorgestelde wijziging van artikel 6.5.3 van de planregels in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.

[appellant sub 2] wijst er namelijk terecht op dat de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in artikel 6.5.3 van de planregels alleen is gekoppeld aan de verhardingen die op grond van artikel 6.1 van de planregels op de gronden met de bestemming "Wonen" mogelijk zijn. Datzelfde geldt voor de door de raad voorgestelde wijziging van artikel 6.5.3.  Bij het berekenen van de benodigde waterberging is echter - zoals hiervoor onder 13.3.1 uiteen is gezet - ook rekening gehouden met de verhardingen die op grond van de artikelen 3.1 en 5.1 op de gronden met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" mogelijk zijn. De waterberging van die verhardingen is niet geborgd met artikel 6.5.3 van de planregels. Als een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de benodigde waterberging in de planregels wordt opgenomen, is het - anders dan [appellant sub 2] betoogt - niet nodig dat op de verbeelding wordt aangegeven waar de wadi precies moet worden gerealiseerd. Als de benodigde waterberging niet zou worden gerealiseerd, kan er, gelet op de hiervoor bedoelde voorwaardelijke verplichting, handhavend worden opgetreden tegen het gebruik van de gebouwen en gronden.

Voor zover de raad op de zitting heeft toegelicht dat [partij] de stroken grond met de bestemming "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" in zal richten en dat deze gronden vervolgens aan het gemeentebestuur zullen worden verkocht en overgedragen, overweegt de Afdeling dat dit voornemen tot inrichting en verkoop niet is geborgd, zodat niet kan worden uitgesloten dat deze gronden, met of zonder de benodigde inrichting, uiteindelijk niet aan de gemeente zullen worden verkocht.

Het betoog slaagt.

13.4.  De Afdeling ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Gelet hierop komt de Afdeling er niet aan toe te beoordelen of afdoende is geborgd dat de waterberging daadwerkelijk zal worden gerealiseerd en in stand zal worden gehouden. De Afdeling komt er ook niet aan toe te beoordelen of de raad zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de risico’s op mogelijke wateroverlast ten gevolge van het plan in relatie tot de nu al onvoldoende waterbergings- en verwerkingscapaciteit van het huidige rioleringsstelsel.

13.5.  De Afdeling zal op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen.

Uitvoeringsaspecten

14.     Volgens [appellant sub 2] is in het plan ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting opgenomen die ertoe strekt dat gebruik zal worden gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen.

14.1.  Het gebruiken van milieuvriendelijke bouwmaterialen is een uitvoeringsaspect. Uitvoeringsaspecten kunnen bij de beoordeling van het bestemmingsplan geen rol kan spelen.

Het betoog slaagt niet.

Watervergunning

15.     [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte niet in de planregels is vastgelegd dat een watervergunning van het waterschap is vereist voor het aanleggen van verharding, waarbij voorschriften aan die vergunning worden verbonden inhoudende het nemen van compenserende maatregelen.

15.1.  Als een watervergunning van het waterschap zou zijn vereist, moet dat uit de door het waterschap vastgestelde regels volgen. Het betoog dat ten onrechte niet in de planregels is vastgelegd dat een watervergunning van het waterschap is vereist voor het aanleggen van verharding, volgt de Afdeling daarom niet.

Het betoog slaagt niet.

Klimaatadaptieve maatregelen

16.     [appellant sub 2] betoogt dat de raad op 30 september 2021 het beleidsdocument "Klimaatadaptatiestrategie en uitvoeringsagenda" (hierna: de klimaatadaptatiestrategie) heeft vastgesteld, terwijl het bestemmingsplan niet is vastgesteld overeenkomstig dit beleidsdocument. De raad had klimaatadaptieve maatregelen in het plan moeten borgen om in de toekomst ernstige nadelige gevolgen van wateroverlast, hittestress of droogte te kunnen voorkomen.

16.1.  Nog daargelaten de omstandigheid dat de klimaatadaptatiestrategie is vastgesteld na de vaststelling van het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling als volgt. In de klimaatadaptatiestrategie zijn drie speerpunten geformuleerd, namelijk (1) klimaatadaptatie in gemeentelijk beleid breder verankeren, (2) communiceren over klimaatadaptatie en (3) klimaatadaptief handelende inwoners. Gelet hierop is de klimaatadaptatiestrategie vooral gericht op het creëren van bewustwording ten aanzien van klimaatverandering, zoals de raad op de zitting ook heeft bevestigd. Het betoog dat het bestemmingsplan niet is vastgesteld in overeenstemming met de klimaatadaptatiestrategie, volgt de Afdeling daarom niet.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

17.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat onduidelijk is of het verkeer goed kan worden afgewikkeld. De stelling van de raad dat het gebied de extra verkeersbewegingen aan kan, is volgens hen niet onderbouwd, omdat een verkeerskundig onderzoek ontbreekt.

Daarnaast zal volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als gevolg van het plan de verkeersonveilige situatie bij de Gildestraat verslechteren. Zij wijzen op het krappe profiel van deze straat, waardoor geen voetpad aanwezig is en het fietspad wordt gebruikt als parkeerstrook. Hierdoor maken gemotoriseerd verkeer, fietsers en voetgangers gebruik van dezelfde rijbaan.

17.1.  De raad en [partij] stellen zich op het standpunt dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste zich verzet tegen de inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

17.2.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

17.3.  [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroepen zich met hun beroepsgrond over verkeer op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

In de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1007, onder 2.4, is overwogen dat de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van een woning, onder meer het belang van bewoners bij behoud en herstel van dit woon- en leefklimaat beschermt. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de directe omgeving van het plangebied aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3], welke straat als ontsluiting van het plangebied dient. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de ingeroepen norm uit de Wro kennelijk niet strekt tot de bescherming van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

Gelet op het voorgaande staat artikel 8:69a van de Awb niet aan een inhoudelijke bespreking in de weg. De Afdeling zal daarom hierna inhoudelijk op de beroepsgrond over verkeer ingaan.

17.4.  In paragraaf 4.11 van de plantoelichting staat: "Daar waar woningen worden gebouwd, neemt de hoeveelheid verkeer toe. Vanwege het maximum aantal toegestane woningen van 44 is met een aantal verkeersbewegingen van gemiddeld 7 op een werkdag (op basis van de CROW) sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen van ruim 300. Gelijk verdeeld over twee ontsluitingspunten is slechts sprake van een toename van ruim 150 verkeersbewegingen op de Gildestraat en Tonterstraat. Deze beperkte toename zal niet leiden tot knelpunten ten aanzien van de verkeersafwikkeling."

17.5.  De Afdeling stelt vast dat uit paragraaf 4.11 van de plantoelichting niet volgt welke CROW-publicatie is gebruikt en welke stedelijkheidsgraad en gebiedstype zijn gehanteerd. Omdat niet duidelijk is welke uitgangspunten zijn gehanteerd bij het berekenen van de verkeerstoename en evenmin duidelijk is gemaakt wat de huidige verkeersbelasting is ten opzichte waarvan de toename moet worden afgezet, kan niet worden gecontroleerd dat - zoals in paragraaf 4.11 van de plantoelichting is vermeld - sprake zal zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen van ruim 300 en dat sprake zal zijn van gelijke spreiding over de ontsluitingspunten. In de zienswijzennota, het verweerschrift en op de zitting heeft de raad dit ook niet inzichtelijk gemaakt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering.

De betogen slagen.

17.6.  De Afdeling zal ook op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen.

18.     De Afdeling komt, gelet op wat hiervoor is overwogen, nu niet toe aan de beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over de verkeersafwikkeling en -veiligheid. De Afdeling zal hier in de einduitspraak een oordeel over geven.

Parkeren

Voldoende parkeerplaatsen?

19.     [appellant sub 1] betoogt dat in het plan niet is geborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Afhankelijk van het soort woningen dat wordt gebouwd, moeten er verschillende parkeernormen worden toegepast. Het is mogelijk dat de samenstelling van de woningen, gelet op de flexibele regeling in de planregels, anders zal worden dan in de plantoelichting is weergegeven en dat er meer parkeerplaatsen nodig zijn dan waarin het plan voorziet. De stelling van de raad dat bij het beoordelen van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal worden getoetst aan het bestemmingsplan "Parapluplan parkeren Bergeijk 2018" (hierna: het parapluplan) en daarmee aan de Nota Parkeernormen, kan niet worden gevolgd. [appellant sub 1] kon namelijk geen beroep instellen tegen deze beleidsregels en bovendien kan daarvan worden afgeweken.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen daarnaast dat niet is aangetoond of er voldoende ruimte beschikbaar is voor de benodigde parkeerplaatsen. In het bijzonder wijzen zij op de aansluiting van het plangebied op de Gildestraat.

19.1.  De raad en [partij] stellen zich op het standpunt dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste zich verzet tegen de inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

19.2.  Artikel 14.1 van de planregels luidt:

"Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

19.3.  Voorop staat dat het bestemmingsplan moet voorzien in een oplossing voor de parkeerbehoefte die uit het plan voortvloeit en niet hoeft te voorzien in een oplossing voor een bestaand parkeerprobleem. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2362, onder 8.2. In paragraaf 4.11 van de plantoelichting staat dat de parkeerbehoefte 90 parkeerplaatsen bedraagt. Op eigen terrein bij de woningen worden 36 parkeerplaatsen aangelegd. In het openbare gebied worden twee parkeerkoffers met in totaal 13 parkeerplaatsen aangelegd. Voor de overige 41 parkeerplaatsen wordt in het wegprofiel ruimte geboden voor langsparkeren. Niet gebleken is dat in het plangebied geen ruimte is deze parkeerplaatsen aan te leggen of dat het plan  anderszins in de weg staat aan het aanleggen van deze parkeerplaatsen. Het plan maakt dus voldoende parkeerplaatsen mogelijk. Ook voor de vrees van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat onvoldoende parkeerplaatsen daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd, bestaat geen grond. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of afwijken moet op grond van artikel 14.1, eerste rij, onder a, van de planregels namelijk worden bezien of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit betekent dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of afwijken niet kan worden verleend als niet in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Gelet hierop is de vrees van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat onvoldoende parkeerplaatsen zullen worden aangelegd, ongegrond.

Voor zover [appellant sub 1] wijst op het parapluplan, merkt de Afdeling op dat in artikel 2 van de planregels van het parapluplan is bepaald op welk bestemmingsplan het parapluplan betrekking heeft. Het bestreden plan staat niet in de tabel, zodat het plan niet onder het toepassingsbereik van het parapluplan valt.

De betogen slagen niet.

19.4.  Omdat deze beroepsgrond niet slaagt, gaat de Afdeling niet in op de vraag of artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg zou hebben gestaan dat het bestreden besluit bij slagen van deze beroepsgrond zou worden vernietigd.

Dynamische verwijzing

20.     [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met artikel 14.1 van de planregels. Hierover betoogt [appellant sub 2] dat in artikel 14.1 van de planregels een dynamische verwijzing naar de Nota Parkeernormen 2017 en de toekomstige versies van deze nota is opgenomen. Omdat de Nota Parkeernormen 2017 ook als bijlage bij de planregels is gevoegd, dient aan deze nota te worden getoetst bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het opnemen van de Nota Parkeernormen 2017 als bijlage bij de planregels staat daarom haaks op de in artikel 14.1 van de planregels opgenomen dynamische verwijzing naar deze nota en de toekomstige versies daarvan, aldus [appellant sub 2].

20.1.  Artikel 14.1, eerste rij, onder c, van de planregels bevat op grond van artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro een zogenoemde dynamische verwijzing naar de Nota Parkeernormen 2017 en de toekomstige versies van deze nota. Dat is in beginsel toegestaan (vergelijk de uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:607). Uit artikel 14.1, eerste rij, onder c, van de planregels volgt dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of afwijken toetst of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij moet worden voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen 2017, die als bijlage 2 bij de planregels is gevoegd. In artikel 14.1, eerste rij, onder d, van de planregels staat vervolgens dat indien deze beleidsregels worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de gewijzigde beleidsregels. Daarmee is voldoende duidelijk dat sprake is van een dynamische verwijzing.

In wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 14.1 van de planregels in zoverre in strijd met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro of het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Afwijkingsbevoegdheid

21.     [appellant sub 2] betoogt verder dat de in artikel 14.1, derde rij, van de planregels opgenomen voorwaarden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de planregels onvoldoende duidelijk zijn. De gevallen waarin en de wijze waarop van de planregels kan worden afgeweken, zijn namelijk niet beschreven in de Nota Parkeernormen 2017. Dat is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

21.1.  Anders dan [appellant sub 2] betoogt, hoeft in de Nota Parkeernormen 2017 niet te worden geregeld in welke gevallen en op welke wijze kan worden afgeweken. Dat komt aan de orde als via een omgevingsvergunning toepassing wordt gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid van artikel 14.1, derde rij, van de planregels.

Het betoog slaagt niet.

Financiële uitvoerbaarheid

22.     [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het standpunt in paragraaf 6.1 van de plantoelichting dat er voor de gemeente Bergeijk geen negatieve financiële gevolgen ten aanzien van deze ontwikkeling zijn en dat de gemeente geen financieel risico loopt. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte geen gelegenheid is geboden aan een ieder om mee te dingen naar de koop van de gronden in het plangebied. Hij wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 (hierna: het Didam-arrest). De raad had daarom niet het bestemmingsplan kunnen vaststellen, zonder te voorzien in een exploitatieplan, aldus [appellant sub 2].

22.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.

22.2.  In haar uitspraak van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1157, is de Afdeling ingegaan op het Didam-arrest. In de schriftelijke uiteenzetting van [partij] staat dat zij eigenaar is van het merendeel van de gronden van het plangebied. De gemeente is eigenaar van de gronden waarop de zuidelijke ontsluitingsweg is voorzien, die zij - zoals op de zitting is bevestigd - niet gaat overdragen. Gelet hierop is geen sprake van de verkoop van gemeentelijke gronden. Dit betekent dat het Didam-arrest niet van toepassing is.

22.3.  De raad heeft verder de vaststelling van een exploitatieplan op de voet van artikel 6.12, tweede lid, van de Wro achterwege kunnen laten, omdat uit paragraaf 6.1 van de plantoelichting volgt dat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente Bergeijk heeft namelijk met [partij] een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal is verzekerd.

22.4.  Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

23.     Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 11.3, 13.2 en 17.5, is het besluit van 30 september 2021 genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

Bestuurlijke lus

24.     Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

25.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak alsnog:

- met inachtneming van wat is overwogen onder 11.3, te bezien of de bomen op de kadastrale percelen 2526, 2527 en 2528, die zich bevinden in een waardevol vlak, moeten worden beschermd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting of een vergelijkbare figuur in het plan ten behoeve van het behoud van deze bomen, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen;

- met inachtneming van wat is overwogen onder 13.3.1 tot en met 13.3.3, een toereikende voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de waterberging in de planregels op te nemen;

- met inachtneming van wat is overwogen onder 17.5, toereikend te motiveren welke uitgangspunten zijn gehanteerd bij het berekenen van de verkeerstoename en waarom die toename, gelet op de huidige verkeersbelasting en wegstructuur, aanvaardbaar is, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten en griffierecht

26.     In de einduitspraak wordt beslist over de vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Bergeijk op om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van overweging 25 de daar omschreven gebreken in het besluit van 30 september 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Achter de Sleutel" te herstellen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Franke
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023

926