Uitspraak 202203310/2/R2


Volledige tekst

202203310/2/R2.
Datum uitspraak: 11 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Vorstenbosch, gemeente Bernheze,

verzoekster,

en

de raad van de gemeente Bernheze,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Ook heeft [appellante] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2023, waar [partij A], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, als partij is gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "De Kommen van Bernheze" en maakt de bouw van een woning op het perceel aan de [locatie] in Vorstenbosch (hierna: het perceel) mogelijk.

3.       [appellante] exploiteert een agrarisch bedrijf voor de teelt van voedergewassen, aardappels en overige wortel- en knolgewassen op het perceel aan de Kapelstraat 11 in Vorstenbosch. Dit perceel grenst aan de oostzijde van het plangebied. [appellante] is het niet eens met de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat zij vreest dat door de woningbouw op korte afstand van haar bedrijf belemmeringen op zullen treden voor de bedrijfsvoering en voor het woon- en leefklimaat in de bedrijfswoning op haar perceel.

Haar verzoek strekt tot schorsing van het bestemmingsplan om zo te voorkomen dat, in afwachting van de uitspraak in het door haar ingestelde beroep, een omgevingsvergunning wordt verleend op basis van dit bestemmingsplan.

4.       Op grond van het bestemmingsplan rusten op het perceel de enkelbestemming "Wonen" en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3". Daarnaast zijn aan het perceel de bouwaanduidingen "specifieke bouwaanduiding - minimale geluidwering" en "vrijstaand" en de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" toegekend.

Toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

5.1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Spoedeisend belang

6.       Het bestemmingsplan is al in werking getreden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze heeft bij besluit van 25 oktober 2022 op basis daarvan een omgevingsvergunning voor een woning met bijgebouw en de aanleg van een in- en uitrit verleend aan [partij B] en [partij A]. [appellante] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college heeft te kennen gegeven niet te wachten met het nemen van een besluit op bezwaar totdat de Afdeling uitspraak zal hebben gedaan in de bodemprocedure. Dat betekent dat [appellante] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde schorsing van het bestemmingsplan.

Voorlopig rechtmatigheidsoordeel

7.       [appellante] betoogt dat het bestemmingsplan voorziet in een woning op ongeveer 7 m afstand van het bouwvlak met de functieaanduiding "agrarisch bedrijf" op haar perceel, en dat daarmee niet wordt voldaan aan de richtafstand voor geluid en geur van 10 m, behorend bij bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 2 in een gemengd gebied. Hiervoor verwijst zij naar de brochure "Bedrijven en Milieuzonering", editie 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure).

Het "Akoestisch onderzoek (industrielawaai)" van Amitec van 17 september 2021 (hierna: akoestisch onderzoek), waarmee de raad heeft onderbouwd dat [appellante] ondanks de korte afstand tot de woning niet in haar bedrijfsactiviteiten wordt belemmerd en dat in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden, is volgens [appellante] onzorgvuldig en onvolledig. In de eerste plaats voert zij aan dat Amitec in het akoestisch onderzoek ten onrechte ervan is uitgegaan dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau - ongeacht de exacte situering van de woning - niet wordt overschreden, omdat er geen geluidsveroorzakende vast opgestelde installaties en toestellen in haar bedrijf aanwezig zijn. Tijdens het uitvoeren van het akoestisch onderzoek en op dit moment zijn er volgens [appellante] ook geen geluidsveroorzakende vaste installaties of toestel in haar bedrijf aanwezig, maar vanwege de aan haar verleende milieuvergunning is niet uitgesloten dat een dergelijke geluidsbron wordt geïnstalleerd. Als daarvan sprake is, staat gezien de korte afstand tussen de percelen niet op voorhand vast dat bij de woning in het plangebied aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt voldaan. In de tweede plaats voert [appellante] aan dat in het akoestisch onderzoek is aanbevolen om maatwerkvoorschriften op te leggen om te voorkomen dat zij als gevolg van de geconstateerde overschrijdingen van de maximaal toegestane geluidsbelasting in haar bedrijfsactiviteiten wordt belemmerd en om een beperkt hogere geluidsbelasting toe te laten op de woning, maar dat niet duidelijk is wat de maatwerkvoorschriften inhouden. Dat leidt volgens haar tot rechtsonzekerheid. [appellante] vreest bovendien dat de bewoners door de overschrijding van de pieknormen zelfs na het opleggen van maatwerkvoorschriften over geluidsoverlast zullen klagen. In de derde plaats betoogt [appellante] dat in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met de geluidsbelasting door het gebruik van de in- en uitrit van haar perceel voor bedrijfsdoeleinden. Deze in- en uitrit ligt tussen de percelen aan de Kapelstraat 11 en 13 en wordt volgens haar vooral in de avonduren door zware landbouwvoertuigen gebruikt. Door de korte afstand tussen de bebouwing op de percelen zal het geluid extra weerkaatsen.

Verder betoogt [appellante] dat de raad in de Nota van Zienswijzen ten onrechte heeft gesteld dat hij geen onderzoek naar geurhinder hoefde uit te voeren, omdat er door het verbod op intensieve veehouderijen geen relevante geuremissie plaatsvindt op haar perceel. De raad heeft volgens haar echter geen rekening gehouden met de milieuvergunning die aan haar is verleend voor het houden van paarden, en waardoor niet is uitgesloten dat zij vanwege geurhinder in haar bedrijfsactiviteiten wordt belemmerd.

7.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de bedrijfsactiviteiten van [appellante] tot milieucategorie 2 behoren en dat het plangebied in een gemengd gebied ligt, waarvoor in de VNG-brochure een richtafstand van 10 m wordt aanbevolen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verzekeren. Partijen zijn het erover eens dat niet aan deze richtafstand wordt voldaan.

Omdat niet aan de aanbevolen richtafstand wordt voldaan, heeft de raad een akoestisch onderzoek laten uitvoeren om vast te stellen of [appellante] als gevolg van de beoogde ontwikkeling niet in haar bedrijfsactiviteiten wordt belemmerd en of in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

7.2.    In het akoestisch onderzoek en de aanvullende reacties van Amitec van 2 maart 2022 en 9 maart 2022 is geconcludeerd dat het bedrijf van [appellante] niet wordt beperkt door de woning die met het plan mogelijk wordt gemaakt.

Uit de berekeningen van Amitec blijkt dat de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, zoals vastgelegd in artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, niet wordt overschreden omdat er in het bedrijf geen vast opgestelde installaties en toestellen aanwezig zijn. Hierdoor voldoet het bedrijf bij de bestaande woningen in de omgeving en de beoogde woning in het plangebied aan de gestelde geluidgrenswaarden.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad bij de toetsing van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoefde uit te gaan van de aanwezigheid van vaste installaties en toestellen. Die installaties en toestellen behoren niet tot een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In het bedrijf zijn geen vast opgestelde installaties en toestellen aanwezig, niet is gebleken dat [appellante] een concreet initiatief heeft om dergelijke geluidsbronnen te installeren en ook is niet aangegeven met welke functie een vast toestel of installatie de bestaande bedrijfsvoering zou kunnen aanvullen. De raad heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijf in zoverre niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd.

7.3.    Uit het akoestisch onderzoek en de aanvullende reacties van Amitec blijkt ook dat het bedrijf in de dag- en nachtperiode bij de beoogde woning voldoet aan de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau, maar dat deze waarden in de avondperiode op enkele geveldelen worden overschreden. Hierdoor zijn enkele bedrijfsactiviteiten van [appellante] niet mogelijk in de avondperiode. Uit tabel 6.2 van het akoestisch onderzoek blijkt echter dat het bedrijf bij de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden bij al bestaande woningen in de avond- en nachtperiode ook niet voldoet aan de geldende geluidsgrenswaarden en dat daarom bedrijfsactiviteiten, zoals laden en lossen en tractorbewegingen in de avond- en nachtperiode en personenwagenbewegingen in de nachtperiode, niet mogelijk zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daarom niet worden geconcludeerd dat de bedrijfsvoering van [appellante] als gevolg van de overschrijding van waarden voor het maximale geluidniveau door de beoogde woning wordt belemmerd.

7.4.    In het akoestisch onderzoek staat dat het maximale geluidsniveau op de noordoostgevel en de zuidwestgevel van de beoogde woning in de avondperiode op de verdieping en op de achter- en voorgevel van de beoogde woning in de dagperiode wordt overschreden. Er is daarom geadviseerd om maatwerkvoorschriften over de geluidwering van de gevels vast te leggen.

De voorzieningenrechter overweegt dat maatwerkvoorschriften in beginsel niet al voor de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven te zijn vastgesteld als de raad er op voorhand redelijkerwijs van kon uitgegaan dat maatwerkvoorschriften stand zullen houden in een beroepsprocedure. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3146, overweging 6.3.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is terecht door de raad aangenomen dat maatwerkvoorschriften in een beroepsprocedure stand kunnen houden. Op grond van artikel 2.20, eerste en tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer kunnen hogere waarden voor het maximale geluidsniveau worden vastgesteld als bij de beoogde woning een etmaalwaarde van 35 dB(A) is gewaarborgd. In artikel 4.2.1, aanhef en onder f, van het plan zijn immers voorschriften gesteld aan de minimale geluidwering van de gevels van de beoogde woning. Hiermee is planologisch verzekerd dat bij de beoogde woning wordt voldaan aan het maximaal toelaatbaar geluidniveau.

7.5.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat een onderzoek naar geurhinder in dit geval niet noodzakelijk is.

Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de raad bij de vaststelling of er op het perceel van [appellante] relevante geuremissie plaatsvindt terecht heeft gekeken naar wat ter plaatse van de gronden van het bedrijf planologisch is toegestaan en de vergunde bedrijfsvoering. [appellante] heeft in het verleden over een milieuvergunning beschikt  voor onder meer het houden van 1 paard en de opslag van 1 m³ vaste paardenmest. Daargelaten of er feitelijk een paard wordt gehouden door het bedrijf, heeft de raad redelijkerwijs kunnen stellen dat de geuremissie van 1 paard zodanig beperkt is dat niet onderzocht hoeft te worden of onevenredige geurhinder optreedt. De milieuvergunning staat weliswaar de opslag van paardenmest toe, maar omdat de vergunde opslag minder is dan 3 m³ zijn de voorwaarden in paragraaf 3.4.5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer daarop niet van toepassing. De raad heeft zich daarom redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat een onderzoek naar de geuremissies van het bedrijf in zoverre ook niet noodzakelijk is. Verder is niet gebleken dat het bedrijf anderszins relevante geuremissies veroorzaakt.

Het betoog geeft geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

7.6.    Ook in het aangevoerde over de mogelijke aantasting van het woon- en leefklimaat bij de bedrijfswoning van [appellante], ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie

8.       Gelet hierop bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.J.A. Pellegrom, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter

w.g. Pellegrom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023

975

Verzonden: 11 april 2023

BIJLAGE

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.17, vijfde lid, luidt:

"In afwijking van het eerste, tweede en derde lid geldt voor een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, dat:

a. voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17e, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

b. voor het maximaal geluidsniveau (Lamax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17f, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

c. de in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur in tabel 2.17f opgenomen waarden niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines."

Artikel 2.20, eerste en tweede lid, luiden:

"1. In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen;

2. Het bevoegd gezag kan slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd."

§ 3.4.5. Opslaan van agrarische bedrijfsstoffen

Artikel 3.45, eerste lid, luidt:

"Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen met een totaal volume van meer dan 3 kubieke meter."

Brochure "Bedrijven en Milieuzonering", editie 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Paragraaf B5.3, stap 2 van de VNG-brochure luidt:

"Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:

• 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

• 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden)

• 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking;

buitenplanse inpassing is mogelijk."

Paragraaf B5.3, stap 3 van de VNG-brochure luidt:

"Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:

• 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

• 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden)

• 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking;

buitenplanse inpassing is mogelijk."

Het bestemmingsplan "[locatie]"

Artikel 4.2.1, aanhef en onder d, e en f, luidt:

"Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kernmerken:

d. De volgens de NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied mag aantoonbaar niet kleiner zijn dan het verschil tussen de hoogst berekende cumulatieve geluidsbelasting uit het geluidrapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Nieuwbouw woning [locatie], Vorstenbosch", met kenmerk 219-VKa13-wl-v1, opgesteld door M&A omgeving BV op 11 november 2019"en 33 dB;

e. de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte heeft volgens de NEN 5077 een bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB lager is dan karakteristiek geluidwering bedoeld in artikel 3.2.1 sub d;

f. Onverminderd het bepaalde onder d en e, dient ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - minimale geluidwering" de karakteristieke gevelwering t.p.v. geluidgevoelige ruimtes te voldoen aan de volgende waarden:

1. Noordoostgevel (voorgevel): ten minste 27 dB;

2. Zuidwestgevel (achtergevel): ten minste 22 dB;

3. Zuidoostgevel (zijgevel): dove gevel."