Uitspraak 202205409/1/V3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2023:1316
- Datum uitspraak
- 5 april 2023
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 1 augustus 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
- Hoger beroep
- Asiel
202205409/1/V3.
Datum uitspraak: 5 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 september 2022 in zaak nr. NL22.15226 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit. De staatssecretaris heeft een eerdere asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen, omdat hij de verwachte problemen vanwege zijn betrokkenheid bij de Hizmet-beweging niet aannemelijk had gemaakt. Die afwijzing staat in rechte vast. Vervolgens heeft de vreemdeling een nieuwe asielaanvraag ingediend en ter staving van die aanvraag een volgens de vreemdeling origineel exemplaar van een uitspraak van een Azerbeidzjaanse rechtbank overgelegd. Uit deze uitspraak volgt dat hij is veroordeeld tot 72 maanden detentie wegens religieuze activiteiten tegen de regering. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat de overgelegde uitspraak volgens de staatssecretaris niet relevant kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag (artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000). Daarbij heeft de staatssecretaris gewezen op het feit dat Bureau Documenten de authenticiteit van de uitspraak wegens gebrek aan referentiemateriaal niet kan vaststellen en dat daarin wordt verwezen naar een tweetal andere documenten waarvan tijdens de beoordeling van een eerdere asielaanvraag is gebleken dat deze met een "aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid" onbevoegd zijn opgemaakt. Daarnaast heeft de staatssecretaris de vreemdeling tegengeworpen dat hij de envelop waarin hij de uitspraak heeft ontvangen niet kan overleggen en dat hij niet goed kan verklaren over de inhoud van de wetsartikelen die in de uitspraak worden vermeld. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris zijn vergewisplicht niet geschonden door de conclusie in het onderzoeksrapport van Bureau Documenten aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen en hoefde de staatssecretaris hiernaar geen nader onderzoek te doen. Daarover gaat deze uitspraak.
Afdelingsjurisprudentie over de ontvankelijkheidsbeoordeling
2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, onder 5, beoordeelt de staatssecretaris of de aanvraag ontvankelijk is, voordat hij overgaat tot een inhoudelijke behandeling van het asielverzoek. Dat is het geval als aan twee cumulatieve vereisten is voldaan. Ten eerste moeten de aangedragen elementen en bevindingen nieuw zijn ten opzichte van de voorgaande procedure. Ten tweede moeten die elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zie in dat verband de uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, over het arrest LH van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, en de uitspraak van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
2.1. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 28 september 2022, onder 5.2, heeft overwogen, zal de staatssecretaris bij de vraag naar de ontvankelijkheid van een opvolgende aanvraag tot op bepaalde hoogte inhoudelijk moeten ingaan op de opvolgende aanvraag om te beoordelen of nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Tegelijkertijd moet de staatssecretaris echter voorkomen dat hij de aanvraag in dit stadium al inhoudelijk beoordeelt. De ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag is namelijk niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of de staatssecretaris ervan overtuigd is dat de nieuwe elementen en bevindingen die aanvraag afdoende staven.
2.2. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, onder 5.4.3 en 5.4.7, volgt verder dat de staatssecretaris in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid invulling moet geven aan zijn samenwerkingsplicht. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door de bewijswaarde van overgelegde documenten vast te stellen door deze op authenticiteit te onderzoeken, de objectiviteit van de opstellers ervan te beoordelen, de documenten inhoudelijk te bezien en de documenten te beoordelen aan de hand van zijn standpunt over eerdere verklaringen van de vreemdeling, eerder overgelegde documenten of landeninformatie. Volledigheidshalve merkt de Afdeling daarbij op dat uit de bewoordingen van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet volgt dat de staatssecretaris verplicht is om een opvolgende asielaanvraag al dan niet na onderzoek van daaraan ten grondslag gelegde nieuwe stukken niet-ontvankelijk te verklaren.
De relevantie van de Azerbeidzjaanse rechtbankuitspraak
3. De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door hem overgelegde uitspraak niet relevant kan zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De Afdeling wijst er daarbij allereerst op dat aannemelijk is dat deze uitspraak relevant kan zijn in het kader van de (her)beoordeling van het asielrelaas van de vreemdeling. Verder is van belang dat de vreemdeling op verzoek van de Afdeling alsnog een vertaling heeft verstrekt van de tekst van de in de uitspraak genoemde wetsartikelen op grond waarvan hij zou zijn veroordeeld. Uit die vertaling volgt dat de in de uitspraak genoemde wetsartikelen onder meer zijn gerelateerd aan (verboden) religieuze uitingen, al dan niet in georganiseerd verband. De uitspraak sluit in zoverre aan bij het asielrelaas van de vreemdeling.
3.1. De enkele omstandigheid dat Bureau Documenten de authenticiteit van de uitspraak niet kan vaststellen wegens het ontbreken van referentiemateriaal is bovendien niet zonder meer voldoende onderbouwing voor de conclusie dat dit stuk niet relevant kan zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, onder 5.4.5). De omstandigheid dat in de overgelegde uitspraak wordt verwezen naar twee andere, vermoedelijk onbevoegd opgemaakte, documenten is daarvoor ook onvoldoende onderbouwing. Daarmee staat namelijk niet voldoende vast dat de uitspraak onbevoegd is opgemaakt. Bovendien zou de door de vreemdeling overgelegde uitspraak blijkens de inhoud daarvan afkomstig zijn van een met naam genoemde rechter van een met naam genoemde rechtbank in de stad Baku. Dit is een officiële overheidsinstantie die in beginsel voor het doen van navraag of verificatie redelijkerwijze te bereiken is. Daarom kan niet op voorhand al worden aangenomen dat het in dit geval redelijkerwijs onmogelijk, onevenredig bezwarend of onuitvoerbaar is dat de staatssecretaris de authenticiteit van deze uitspraak, ook op andere manieren kan verifiëren dan door voorlegging aan Bureau Documenten. In het bijzonder wijst de Afdeling daarbij op de mogelijkheid om (eventueel via de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging ter plaatse) een vertrouwenspersoon in te schakelen. Ook het feit dat de vreemdeling de envelop waarin hij de uitspraak heeft ontvangen niet kan overleggen, is op zichzelf, maar ook bezien in samenhang met de andere door de staatssecretaris aangevoerde omstandigheden onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de uitspraak niet relevant kan zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Dat feit doet immers op zichzelf niet af aan de mogelijke bewijswaarde van deze uitspraak en/of de mogelijkheden tot verificatie daarvan. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 1 augustus 2022 in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en dat besluit wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 september 2022 in zaak nr. NL22.15226;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 1 augustus 2022, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.929,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023
873-1017