Uitspraak 202004513/1/R4


Volledige tekst

202004513/1/R4.
Datum uitspraak: 29 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Epe (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Epe (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Epe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "VMI" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 3 mei 2022, waar [appellant sub 1], in de persoon van [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. F. Krol-Postma, advocaat te Heerenveen, [appellant sub 2], in de persoon van [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. D. Pool, en de raad, vertegenwoordigd door A.M. Gemmeke, mr. H.A. Bernard en J.C. van Bolderen, zijn verschenen. Verder is op de zitting VMI Holland B.V. (hierna: VMI), vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak nogmaals op een zitting behandeld op 14 februari 2023, waar [appellant sub 1], in de persoon van [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. F. Krol-Postma, advocaat te Heerenveen, [appellant sub 2], in de persoon van [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. D. Pool, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.A. Bernard, bijgestaan door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Verder is op de zitting VMI, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en bijgestaan door [gemachtigde D], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       VMI is een internationaal bedrijf. Zij ontwikkelt productielijnen voor de autobandenindustrie. Het bedrijf is van oudsher gevestigd aan de Gelriaweg 16 in Epe. VMI is uitgegroeid tot een bedrijf met een oppervlakte van circa 8 hectare en wil haar bedrijfsterrein uitbreiden met circa 6 hectare. Het plan voorziet in de planologische basis daarvoor. De uitbreiding bestaat onder meer uit een verruiming van de bestemming "Bedrijf". De bedoeling is om onder meer extra assemblagehallen, een bedrijfskantoor en een magazijn te bouwen. Ook voorziet het plan in een tweede parkeerterrein voor werknemers van VMI. Verder omvat het plan een nieuwe aansluiting op de provinciale weg N309 en maatregelen in het kader van de ontwikkeling van de natuur en de landschappelijke inpassing.

2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de omgeving van VMI en hebben beiden direct zicht op het bedrijf. Zij kunnen zich met het plan niet verenigen.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beroepsgronden van [appellant sub 1]

Voorbereiding en totstandkoming van het plan

4.       [appellant sub 1] betoogt dat de visualisaties zoals die in het Masterplan VMI visualisaties van Arcadis van 29 mei 2015 (hierna: het masterplan) zijn opgenomen, geen reëel beeld geven van de situatie zoals die na de realisatie van de voorziene uitbreiding van VMI het geval zal zijn. Zo zal de begroeiing het zicht op de bedrijfsgebouwen niet wegnemen. Omdat het masterplan onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing die aan de raad is voorgelegd, is volgens [appellant sub 1] aan de raad een onjuist beeld geschetst en kan het plan al daarom geen standhouden. Daarnaast is in reactie op zijn zienswijze ten onrechte vermeld dat [appellant sub 1] niet duidelijk heeft gemaakt op welke punten de Uitgewerkte ontwikkelingsvisie van Arcadis van 10 oktober 2013 (hierna: de ontwikkelingsvisie) verouderd is. [appellant sub 1] wijst erop dat hij heeft gewezen op de grootte van het actuele personeelsbestand van VMI, dat de gegevens in de ontwikkelingsvisie gelet daarop achterhaald zijn en dit onder meer van belang is voor de verkeersveiligheid. Omdat hierop in de nota van zienswijzen niet is ingegaan, kan het plan ook daarom geen stand houden, zo betoogt [appellant sub 1].

4.1.    In paragraaf 3.2.6.5 van de plantoelichting is de landschappelijke inpassing beschreven en wordt verwezen naar de visualisaties in het masterplan. Naar het oordeel van de Afdeling stelt de raad in reactie op de zienswijze van [appellant sub 1] terecht dat de visualisaties uitsluitend illustraties vormen voor de beoogde inrichting van het plangebied. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. Alleen de omstandigheid dat de werkelijkheid niet één op één overeen zal komen met de visualisaties, is dan ook onvoldoende voor het oordeel dat het plan onzorgvuldig is voorbereid of tot stand gekomen.

Anders dan [appellant sub 1] betoogt, is naar het oordeel van de Afdeling in de nota van zienswijzen adequaat ingegaan op zijn betoog over de ontwikkelingsvisie. De ontwikkelingsvisie uit 2013 geeft een visie voor de langere termijn. Alleen de omstandigheid dat VMI zich in werkelijkheid sneller heeft ontwikkeld, waardoor er nu meer personeel werkzaam is dan aanvankelijk werd verwacht, maakt niet dat de ontwikkelingsvisie verouderd is en niet meer aan het plan ten grondslag kon worden gelegd. [appellant sub 1] heeft erop gewezen dat de grootte van het personeelsbestand van belang is voor de verkeersveiligheid. [appellant sub 1] voert echter verder niets concreets aan over de verkeersveiligheid. Uit wat [appellant sub 1] aanvoert, kan daarom niet worden geconcludeerd dat de ontwikkelingsvisie verouderd is en dus niet aan het plan ten grondslag kon worden gelegd. Ook hieruit kan dus niet worden geconcludeerd dat het plan onzorgvuldig is voorbereid of tot stand gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

5.       [appellant sub 1] betoogt dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad namelijk bij de beschrijving van de behoefte aan de voorziene ontwikkeling volstaan met financiële argumenten. Daarom is volgens [appellant sub 1] niet voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

5.1.    Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Afdeling is het met partijen eens dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt en dat de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

5.2.    De raad heeft in de plantoelichting beschreven dat VMI van oudsher is gevestigd aan de Gelriaweg 16 in Epe. Daarbij heeft de raad beschreven dat VMI een bestaand bedrijf is in de gemeente Epe dat door innovatie een sterke positie op de wereldmarkt voor productielijnen in de autobandenindustrie heeft verworven. Daarvoor is van belang dat op de bedrijfslocatie in Epe alle betrokken bedrijfsonderdelen op één locatie zijn samengebracht. Met het oog op de groei van de omzet die de komende jaren wordt verwacht, heeft VMI behoefte aan meer bedrijfsruimte, zowel voor assemblage en magazijn als voor de R&D, de ontwerpafdeling, en de kantoren, zo staat in de plantoelichting.

Daarnaast heeft de raad in de plantoelichting verwezen naar het rapport Ladder duurzame verstedelijking VMI Epe van Arcadis van 3 april 2019 (hierna: het rapport). Daarin is beschreven dat in Epe de meest geavanceerde productielijnen van VMI worden ontworpen en geassembleerd. De reden daarvoor is volgens het rapport de nauwe samenwerking tussen de R&D, de ontwerpafdeling, de assemblage en het testen op één locatie, namelijk de locatie in Epe. Daarnaast is op de locatie in Epe een optimale beveiliging van intellectueel eigendom aanwezig. De verwachting is dat de komende 10 jaar de omzet van VMI aan geavanceerde productielijnen met 50% toeneemt. Om deze groei te kunnen realiseren is extra bedrijfsruimte nodig.

Verder zijn in het rapport vijf locaties vermeld die in potentie ruimte bieden voor de vestiging van een bedrijf met de omvang van VMI. Op deze locaties zijn kavels beschikbaar die voldoende groot zijn voor de verplaatsing van VMI als geheel, inclusief de benodigde uitbreiding, of voor alleen de uitbreiding van VMI. De kosten om VMI als geheel te verplaatsen, inclusief de uitbreiding, zouden uitkomen op 61 miljoen euro. De verplaatsing van VMI als geheel naar een regionaal bedrijventerrein zou daarmee per saldo leiden tot een aanzienlijke desinvestering. Daarbij zou de restwaarde van het bestaande bedrijfscomplex volgens het rapport waarschijnlijk nihil zijn. Ook moet er volgens het rapport rekening mee worden gehouden dat verplaatsing van VMI leidt tot (tijdelijke) leegstand van het bestaande complex of delen daarvan. Dit heeft naar verwachting een negatief effect op de omgeving. Daarnaast bestaat het risico dat met een aanbod van 8 hectare lokaal bedrijventerrein de markt voor bedrijventerreinen in Epe zal worden verstoord, zo is vermeld in het rapport. Als alleen de benodigde uitbreiding van VMI op een andere locatie zou worden gevestigd, dan leidt dat tot een splitsing van het bedrijf over twee locaties. Verplaatsing van de assemblage naar een nieuwe locatie zou volgens het rapport per saldo 48 miljoen euro kosten. Daarnaast zou splitsing van het bedrijf over twee locaties tot een inefficiënte bedrijfsvoering leiden. Dit geldt zowel voor een verplaatsing van de assemblage als voor de realisering van de uitbreidingsbehoefte op een andere locatie. Op termijn wordt hierdoor de voorsprong in innovatie en daarmee de concurrentiepositie van VMI op de wereldmarkt aangetast, waardoor de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt, zo staat in het rapport. De raad heeft toegelicht dat hij in dit verband ook heeft meegewogen de zogenaamde "spin off" van VMI op bedrijven in de omgeving en de werkgelegenheid die het in de gemeente biedt. Verplaatsing van VMI zou negatieve sociaal- economische gevolgen voor bedrijven en personen in de gemeente zou hebben.

5.3.    De Afdeling begrijpt het standpunt van de raad zo dat met de uitbreiding van VMI als bestaand bedrijf in de gemeente, met een sterke positie op de wereldmarkt die is ontstaan door de concentratie van verschillende bedrijfsonderdelen op deze locatie in Epe, wordt voorzien in een behoefte die niet alleen is gelegen in financiële argumenten. De raad heeft daarmee namelijk ook gewezen op de aard en omvang van het bedrijf, dat het gaat om de uitbreiding van een bestaand bedrijf dat al vanaf het begin in de gemeente is gevestigd en dat leegstand als gevolg van verplaatsing van VMI een negatief effect voor de omgeving zou hebben en een verstorend effect op de lokale markt voor bedrijfsruimte zou kunnen hebben. Ook heeft de raad de eventuele negatieve sociaal-economische gevolgen van verplaatsing van VMI naar een locatie buiten de gemeente betrokken. Gelet daarop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de behoefte aan de voorziene ontwikkeling op de locatie van het bestaande bedrijf voldoende gemotiveerd en kon de raad zich op het standpunt stellen dat is voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog slaagt niet.

Gelders Natuurnetwerk

6.       [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte niet in de planregels is geborgd dat in het gedeelte van het plangebied dat is gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (hierna: GNN), vernatting moet worden gerealiseerd.

6.1.    In de plantoelichting is vermeld dat als natuurcompensatie vernatting zal plaatsvinden op het perceel ten zuiden van de Klaarbeek. Die gronden van het plangebied vallen binnen het GNN. Dat die vernatting daadwerkelijk zal worden gerealiseerd, is niet in de planregels geborgd. In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dat de feitelijke realisatie van vernatting op deze specifieke gronden noodzakelijk is voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] op de zitting van 3 mei 2022 heeft erkend dat de regelgeving over het GNN in de Omgevingsverordening Gelderland niet dwingt tot de gewenste borging in het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]

Gebiedsbescherming: stikstofdepositie verkeer

7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte stelt dat de stikstofdepositie als gevolg van het plan voor stikstofgevoelige delen van het Natura 2000-gebied Veluwe niet boven de 0,00 mol/ha/jr ligt. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft de raad namelijk ten onrechte alleen de oranje gemarkeerde wegvakken zoals vermeld in tabel 1 van de memo Stikstofdepositie VMI van Arcadis van 19 september 2019 meegenomen in (a) de Aerius Calculator berekening van 21 november 2019 (bijlage 2 van de memo Stikstofdepositie VMI van Arcadis van 19 september 2019) en (b) de Aerius Calculator berekening van 30 maart 2022, zoals toegelicht in de op 21 april 2022 door de raad overgelegde memo Uitgangspunten Aerius berekening VMI van Arcadis van 20 april 2022. Daarnaast wijzen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] erop dat het gaat om een plan dat voorziet in grote ontwikkelingen met een grote verkeersaantrekkende werking die kan leiden tot netwerkeffecten. In het geval van netwerkeffecten mag niet worden gesteld dat bepaalde wegvakken niet worden meegenomen in een stikstofdepositieberekening, omdat het door het plan gegenereerde verkeer al zou zijn opgegaan in het heersende verkeersbeeld, zo betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Daartoe verwijzen zij naar de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1960. Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat een rotonde, die door de provincie zal worden vervangen door een kruispunt, nog wel oranje was gemarkeerd in tabel 1 van de memo Stikstofdepositie VMI van Arcadis van 19 september 2019, maar later niet meer lijkt te zijn meegenomen in de stikstofdepositieberekeningen.

7.1.    Artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) luidt, voor zover relevant:

"1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8.

[…]"

Artikel 2.8 van de Wnb luidt, voor zover relevant:

"1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

[…]

3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

[…]"

7.2.    Om te motiveren waarom bepaalde wegvakken wel of niet zijn meegenomen in de verschillende stikstofdepositieberekeningen verwijst de raad naar de memo Beantwoording vragen Raad van State van Arcadis van 3 februari 2023. Daarin is vermeld dat inderdaad alleen de oranje gemarkeerde wegvakken zoals vermeld in tabel 1 van de memo Stikstofdepositie VMI van Arcadis van 19 september 2019 zijn meegenomen in de twee Aerius Calculator berekeningen van 21 november 2019 en 30 maart 2022. De eerste reden daarvoor is dat op de niet-oranje gemarkeerde wegvakken het verkeer dat door het plan wordt veroorzaakt al in het heersend verkeersbeeld is opgenomen. De tweede reden is dat op de niet-oranje gemarkeerde wegvakken de verkeersintensiteit in de plansituatie zal afnemen.

7.2.1.1.        Mede gelet op de toelichting van de raad daarover op de zitting acht de Afdeling deugdelijk gemotiveerd dat de rotonde en het kruispunt in de verschillende stikstofdepositieberekeningen zijn meegenomen. De raad heeft, zoals toegelicht en anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] menen, in die berekeningen de wegen die uitkomen op de rotonde en het kruispunt, meegenomen tot het middelpunt van de rotonde en het kruispunt. Met de stikstofdepositieberekening van de relevante wegvakken van die wegen is dus de stikstofdepositie voor de rotonde en het kruispunt berekend.

Over de wegvakken die niet in de Aerius Calculator berekeningen van 21 november 2019 en 30 maart 2022 zijn meegenomen, is in de memo Beantwoording vragen Raad van State van Arcadis van 3 februari 2023 met cijfers onderbouwd dat op die wegvakken het door het plan gegenereerde verkeer is opgenomen in het heersend verkeersbeeld, of dat de verkeersintensiteit op die wegvakken in de plansituatie zal afnemen. Die cijfers hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet bestreden. Met een verwijzing daarnaar heeft de raad daarom deugdelijk gemotiveerd waarom die wegvakken niet zijn meegenomen in de stikstofdepositieberekeningen.

Verder voorziet het plan naar het oordeel van de Afdeling niet in ontwikkelingen met zo’n verkeersaantrekkende werking dat netwerkeffecten zullen ontstaan. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, is het plan in deze zaak niet vergelijkbaar met het plan dat aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1960, omdat dat plan betrekking had op een grotere verkeersaantrekkende werking namelijk de realisatie van een nieuwe woonwijk met 1.285 nieuwe woningen. De verkeersaantrekkende werking daarvan is qua omvang niet vergelijkbaar met de verkeersaantrekkende werking van het plan in deze zaak.

Het betoog slaagt niet.

Gebiedsbescherming: stikstofdepositie aanlegfase

8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat ten onrechte geen stikstofdepositieberekening is gemaakt voor de aanlegfase van de uitbreiding van het bedrijfsterrein en de natuurcompensatie.

8.1.    De raad heeft verwezen naar de memo Beantwoording vragen Raad van State van Arcadis van 3 februari 2023. Daarin is vermeld dat voor de aanlegfase van de voorziene uitbreiding van het bedrijfsterrein geen stikstofdepositieberekening is gemaakt. Als reden daarvoor is vermeld dat in artikel 14.1, aanhef en onder b, van de planregels is bepaald dat onder een gebruik strijdig met alle bestemmingen in ieder geval wordt verstaan het bedrijfsmatige gebruik van gronden en bebouwing, daaronder begrepen de interne voertuigbewegingen, indien dit gebruik leidt tot stikstofemissie. Daarvan is in artikel 14.2 van de planregels een afwijkingsbevoegdheid opgenomen onder de voorwaarde dat met onderzoek kan worden aangetoond dat geen significante effecten op Natura 2000-gebieden optreden als gevolg van stikstofdepositie. Verder is in de memo van Arcadis van 3 februari 2023 vermeld dat voor de aanlegfase van de voorziene natuurcompensatie geen stikstofdepositieberekening is gemaakt. Als reden daarvoor is vermeld dat in artikel 3.5.2, aanhef en onder b, van de planregels is bepaald dat daarbij het stappenplan moet worden gevolgd zoals opgenomen in bijlage 4 bij de planregels. Daarin is als eerste stap vastgelegd dat in overleg met bewoners de wensen en voorwaarden van de bewoners worden geïnventariseerd en dat op basis daarvan "maatvaste ontwerpen" worden gemaakt die worden voorgelegd aan de bewoners. Deze "maatvaste ontwerpen" zijn volgens de raad noodzakelijk om de voor de stikstofdepositieberekening vereiste gedetailleerde informatie te kunnen opstellen. Ook is op basis van artikel 18.1.1 van de planregels voor de realisatie van de inrichting van de gronden met de bestemming "Natuur" een omgevingsvergunning vereist en zal bij de aanvraag voor die omgevingsvergunning een stikstofdepositieberekening worden opgesteld, zo staat in de memo Beantwoording vragen van de Raad van State van Arcadis van 3 februari 2023.

8.2.    Op de zitting heeft de raad erkend dat omdat hij ten onrechte niet ook voor de aanlegfase een volledige stikstofdepositieberekening van alle gevolgen van de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft gemaakt, het plan niet is onderbouwd met de vereiste stikstofdepositieberekening die zowel de gebruiks- als de aanlegfase omvat. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt al daarom.

Gebiedsbescherming: stikstofdepositie cumulatie

9.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen erop dat voor de aanleg van de verbindingsweg en voor de aanpassing van het kruispunt N309 aparte stikstofdepositieberekeningen zijn gemaakt. Zij betogen dat in de stikstofdepositieberekening voor het bestemmingsplan ook de aanpassing van het kruispunt N309 had moeten worden betrokken.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad een stikstofdepositieberekening heeft gemaakt voor de aanleg van de verbindingsweg die in het voorliggende bestemmingsplan is voorzien. Het gaat om de berekening van Arcadis, Stikstofdepositie aanleg verbindingsweg van 22 januari 2020, die als bijlage 14 bij de plantoelichting is gevoegd. Uit de berekening volgt dat de aanleg van de verbindingsweg niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. De aanpassing van het kruispunt van de provinciale weg is niet in het voorliggende bestemmingsplan voorzien. Voor de aanpassing van het kruispunt is ook een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Dat is de berekening van Eelerwoude, AERIUS-berekening Ledderweg-N309 van 20 januari 2020, die als bijlage 15 bij de plantoelichting is gevoegd. Uit die berekening volgt dat de aanpassing van het kruispunt niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/jaar.

9.2.    Naar het oordeel van de Afdeling hoeft de raad geen onderzoek te doen naar cumulatieve effecten, als het bestemmingsplan (aanleg- en gebruiksfase) niet leidt tot een bijdrage groter dan 0,00 mol/ha/jaar aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De Afdeling wijst op haar uitspraken van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1586, overweging 24.8 en 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1753, overweging 11.2. in dit geval betekent dat dat de raad de aanpassing van het kruispunt N309 niet in de stikstofdepositieberekening voor het bestemmingsplan hoeft te betrekken, als uit de stikstofdepositieberekening voor het bestemmingsplan (aanleg- en gebruiksfase) zou blijken dat het plan in zijn totaliteit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Gelet op het onder 8.2 genoemde gebrek is dat nu nog niet duidelijk. De raad zal dat in zijn nadere besluitvorming moeten betrekken.

Soortenbescherming

10.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan leidt tot verstoring van de in de omgeving van het plangebied aanwezige steenuilen. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor het essentieel foerageergebied van de steenuil.

10.1.  De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling of ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze vrijstelling of ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Daarbij overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft gedaan in de uitspraak van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1457, dat foerageergebieden in beginsel niet worden beschermd via het soortenbeschermingsregime van de Wnb. Eén van de uitzonderingen daarop doet zich voor als een essentieel foerageergebied zodanig wordt aangetast dat daardoor de functionaliteit van de vaste voortplantings- of rustplaatsen van de betrokken diersoort wordt aangetast. Onder een essentieel foerageergebied wordt daarbij verstaan: een foerageergebied dat van wezenlijk belang is voor het functioneren van de voortplantings- of rustplaats wanneer er geen alternatieve foerageergebieden zijn om eventuele aantasting daarvan op te vangen.

De vraag die dus voorligt is of de raad zich voldoende heeft vergewist van de gevolgen van het plan voor de foerageergebieden van de steenuil en tot de conclusie heeft kunnen komen dat die gevolgen niet op voorhand in de weg staan aan de uitvoering ervan. Voor een indringender toetsing van die gevolgen is in het kader van deze besluitvorming geen ruimte. Dat kan aan de orde komen in een procedure over een vrijstelling of ontheffing op grond van de Wnb.

10.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich voldoende vergewist van de gevolgen van het plan voor de foerageergebieden van de steenuil en heeft de raad tot de conclusie kunnen komen dat die gevolgen niet op voorhand in de weg staan aan de uitvoering daarvan. Daartoe is van belang dat in de memo Reactie rapport Buiting van Arcadis van 3 februari 2023 is vermeld dat veldonderzoek is uitgevoerd en dat is geconstateerd dat het foerageergebied bestaat uit soortenarm grasland. Mede door het intensief agrarisch gebruik en het toepassen van drijfmest op deze percelen is er weinig bodemleven en is het grasland soortenarm. Het grasland wordt regelmatig bemest. Daarbij is op de zitting bij de Afdeling nader toegelicht dat sprake is van zwaar bemest terrein, waar weinig insecten in de bodem zitten. Het gaat dus om voedselarme gronden, die geen essentieel foerageergebied voor de steenuil vormen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan deze conclusie gegeven.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en bestuurlijke lus

11.     Gelet op wat onder 8.2 is overwogen, is het besluit van 28 mei 2020 genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

12.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om het hiervoor onder 8.2 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak te herstellen. Daarvoor zal de raad alsnog onderzoek moeten verrichten naar de stikstofdepositie van (de aanleg- en de gebruiksfase van) het bestemmingsplan, inclusief de aanlegfase van de uitbreiding van het bedrijfsterrein en van de natuurcompensatie. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek zal de raad in het kader van de beoordeling van de cumulatieve effecten ook de aanpassing van het kruispunt N309 in de stikstofdepositieberekening moeten betrekken.

De raad moet de Afdeling en de andere partijen zo spoedig mogelijk meedelen hoe het gebrek is hersteld en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Epe op:

- om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat is overwogen onder 8.2 het daar omschreven gebrek in het besluit van de raad van de gemeente Epe van 28 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "VMI" te herstellen, en;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

w.g. Van Diepenbeek
voorzitter

w.g. Van Es
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023

826