Uitspraak 202107760/1/R1


Volledige tekst

202107760/1/R1.
Datum uitspraak: 15 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

de Vereniging van Eigenaren Hollandsche IJssel, gevestigd te IJsselstein,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft het college voor de wijk Zuid in IJsselstein onder meer locatie PL32, in het Koningin Emmahof te IJsselstein, aangewezen voor de plaatsing van twee ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval, een ondergrondse container voor papier en karton, een ondergrondse container voor plastic, metaal en drinkkartons (hierna: PMD) en een semi-ondergrondse container voor groente-, fruit- en tuinafval (hierna: GFT).

Tegen dit besluit heeft de VvE Hollandsche IJssel beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2022, waar de VvE Hollandsche IJssel, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. B. Benard, rechtsbijstandverlener te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vogel en H.H. van der Schans, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het besluit strekt tot het vervangen van de twee bestaande afvalcontainers in het Koningin Emmahof (locatie PL32) door twee ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval en het op deze locatie bijplaatsen van een ondergrondse container voor papier en karton, een ondergrondse container voor PMD en een semi-ondergrondse container voor GFT. Met het besluit is de capaciteit in het Koningin Emmahof uitgebreid, omdat de ondergrondse containers in de aangelegen Zomerweg zijn vervallen.

Als gevolg van de plaatsing van de ondergrondse containers vervalt een parkeerplaats en de aanwezige opstelplaats voor fietsen. De VvE Hollandsche IJssel, die blijkens haar statuten het beheer voert over het gebouw waarin zich de appartementen Koningin Emmahof 4 tot en met 15 bevinden, kan zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen.

Ontvankelijkheid

2.       Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van de VvE Hollandsche IJssel niet-ontvankelijk is, omdat de VvE geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. De bewoners maken gebruik van de ondergrondse containers en daardoor worden alleen hun belangen door het besluit geraakt en niet de belangen van de VvE, aldus het college.

2.1.    Artikel 8:1 van de Awb luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 1:2, eerste lid, luidt:

"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

[…]

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

2.2.    In de situatie van een splitsing in appartementsrechten als bedoeld in titel 9 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is ingevolge artikel 5:112 voorzien in de verplichting tot oprichting van een vereniging van eigenaars die ten doel heeft het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaars. Hieruit volgt dat een vereniging van eigenaars uit haar aard in beginsel opkomt voor de gemeenschappelijke belangen van de eigenaars, ook indien dit niet uitdrukkelijk in de statuten is vermeld. De Afdeling wijst bij wijze van voorbeeld op haar uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:110. Buiten twijfel is dat de VvE Hollandsche IJssel een VvE is als bedoeld in artikel 5:112 van het BW en dat zij in dit geval opkomt voor de gemeenschappelijke belangen van haar leden. Dit wordt ook bevestigd door de statuten van de VvE Hollandsche IJssel. Gelet hierop zijn de belangen van de VvE rechtstreeks bij het aanwijzingsbesluit betrokken. De VvE Hollandsche IJssel is dan ook belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb bij het bestreden besluit.

Toetsingskader

3.       Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening IJsselstein 2019 luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, moet het college bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer een afweging maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2864. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van afvalcontainers. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zo zeer geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moet kiezen voor de alternatieve locatie.

5.       Verder heeft de Afdeling in onder meer haar uitspraak van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1372, overwogen dat het in procedures zoals deze uitsluitend om de aanwijzing van een locatie voor een ondergrondse afvalcontainer gaat. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ondergrondse afvalcontainers ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ondergrondse afvalcontainer, toeneming van verkeer van en naar een ondergrondse afvalcontainer en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ondergrondse afvalcontainer.

6.       Bij het bepalen van locaties voor ondergrondse afvalcontainers hanteert het college 66 locatie-criteria. Deze criteria maken deel uit van de "Aanwijzingsprocedure ondergrondse restafvalcontainers". In geding zijn de volgende criteria:

- 15.   De afstand tussen het hart van de locatie (de OC) en het hart van het afvalinzamelvoertuig is maximaal 4 meter.

- 18.   De afstand van de ondergrondse container tot de rijweg is maximaal 3 meter (voor een ondergrondse perscontainer is dit 0,5 meter), met een vrije ruimte van 5,5 meter voor stempelruimte op het wegdek.

- 19.   De locatie (container) bevindt zich in een straat die eenvoudig inrijdbaar is voor het inzamelvoertuig. De bochtstraal is minimaal 9,5 meter (draaicirkel van de bumper van het voertuig).

- 22.   De locatie (container) is zodanig gesitueerd dat het inzamelvoertuig op een gefundeerde verharding kan "afstempelen", zowel links als rechts.

- 23.   De locatie (container) is zodanig gesitueerd dat het inzamelvoertuig (bij lediging van de container) geen hinder ondervindt van aanwezige objecten, zoals straatmeubilair, lichtmasten, overhangende gevels, bovengrondse kabels en dergelijke.

- 30.   Vrije ruimte rondom de container in horizontale vlak is minimaal 0,50 meter in verband met uithijsen.

- 32.   Locatie niet achter geparkeerde auto’s in verband met eventueel lekwater uit de containers bij uithijsen. De locatie (container) is zodanig gesitueerd dat de container bij lediging niet over geparkeerde auto’s getild moet worden.

- 34.   Ondergrondse containers moeten minimaal 2 meter verwijderd blijven van objecten in de openbare ruimte.

- 35.   De locatie (container) is voor bewoners goed bereikbaar.

- 36.   De locatie (container) is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers.

- 38.   De loopafstand tot een locatie (ondergrondse container voor restafval) is circa 150 meter.

- 39.   De loopafstand tot een locatie (ondergrondse container voor restafval) is maximaal 250 meter.

- 51.   De locatie (container) bevindt zich, met het oog op de gewenste verkeersveiligheid, in een tweerichtingenstraat.

- 58.   De locatie (container) bevindt zich niet in een parkeervak.

- 63.   Aan de straatzijde van de locatie (container) is een parkeerverbod (mogelijk).

Is het besluit op de juiste wijze voorbereid?

7.       Het betoog van de VvE Hollandsche IJssel dat de bewoners bij de voorbereiding van het besluit niet (tijdig) zijn geïnformeerd over het locatiebezoek door de wethouder en dat daarom dat besluit onzorgvuldig is voorbereid, slaagt niet.

Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Het college heeft op de juiste wijze toepassing gegeven aan die afdeling. Niet is gebleken dat het anders is gelopen. Het ontwerp van het plaatsingsplan is ter inzage gelegd en er is aan belanghebbenden gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen, wat de VvE Hollandsche IJssel ook heeft gedaan. Het vooraf bezoeken van de locatie door de wethouder en het gesprek met bewoners dat in dat kader kan plaatsvinden is belangrijk, maar maakt geen onderdeel uit van deze procedure. Dat bewoners niet zijn geïnformeerd over het locatiebezoek, heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure en het aanwijzingsbesluit.

Is de locatie geschikt?

8.       De VvE Hollandsche IJssel betoogt onder verwijzing naar haar zienswijze van 20 augustus 2021 dat locatie PL32 geen geschikte locatie is en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen. De Afdeling zal hierna op de door de VvE Hollandsche IJssel naar voren gebrachte gronden waarom de locatie niet geschikt is, ingaan en zal daarbij de door het college ter zitting en in het verweerschrift gegeven nadere toelichting op het bestreden besluit bij haar oordeel betrekken.

- Strijd met locatie-criteria en bereikbaarheid, relativiteit

9.       De VvE Hollandsche IJssel betoogt dat locatie PL32 niet geschikt is voor de plaatsing van de ondergrondse containers, omdat deze locatie niet voldoet aan 11 van de 66 locatie-criteria, te weten criteria 15, 18, 19, 22, 23, 30, 32, 34, 51, 58 en 63. Daarnaast stelt zij dat de locatie niet goed bereikbaar is voor bewoners met een beperkte mobiliteit, omdat zij onnodig ver moeten lopen. Op de zitting heeft de VvE Hollandsche IJssel toegelicht dat dit betoog gaat over de bewoners die voorheen gebruik maakten van de vervallen ondergrondse containers op de Zomerweg.

9.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit betekent dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van een appellant.

9.2.    De VvE Hollandsche IJssel heeft op de zitting bevestigt dat zij het standpunt van het college onderschrijft dat criteria 15, 18, 19, 22, 23, 30 en 63 gaan over het belang van de inzameldienst en niet strekken tot bescherming van het belang van haar leden. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog voor zover dit gaat over deze criteria. De locatie-criteria 32, 34, 51, 58 zal de Afdeling in de overwegingen 10 en verder behandelen.

9.3.    De Afdeling stelt vast dat de beroepsgrond over de bereikbaarheid van de locatie voor bewoners met een beperkte mobiliteit geen verband houdt met de belangen van de leden van de VvE Hollandsche IJssel. Op de zitting heeft de VvE Hollandsche IJssel toegelicht dat deze grond gaat over de belangen van bewoners, al dan niet met een beperkte mobiliteit, die in de nabijheid van de vervallen afvalcontainers in de Zomerstraat wonen en daardoor op een grotere afstand van de inzamelvoorziening zullen wonen. Deze beroepsgrond, kan er, gelet op artikel 8:69a van de Awb, daarom niet toe leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd. De Afdeling ziet in zoverre dan ook af van een inhoudelijke bespreking van dat betoog.

- Verdwijnen van de fietsenstalling

10.     De VvE Hollandsche IJssel betoogt verder dat locatie PL32 geen geschikte locatie is, omdat de aanwezige fietsenstalling door de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers op die locatie moet verdwijnen. Dit is in strijd met het eigendoms- dan wel gebruiksrecht van de VvE op de fietsenstalling.

10.1.  De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat een eigendomsrecht, of een gebruiksrecht op de fietsenstelling in de weg staat aan het plaatsen van de ondergrondse containers op locatie PL32.

Het is in beginsel niet aan de bestuursrechter om in een bestuursrechtelijke procedure een oordeel te geven over eigendomsverhoudingen. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een voorgenomen activiteit, in dit geval het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers op locatie PL32. Dit kan anders zijn als de gestelde privaatrechtelijke belemmering een evident karakter heeft. Een privaatrechtelijke belemmering is evident als de belemmering zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld en geen twijfel bestaat over het bestaan hiervan. Het eigendomsrecht op de fietsenstalling staat ter discussie, omdat het college stelt dat de gemeente door natrekking als bedoeld in artikel 5:20 van het BW eigenaar is geworden van de fietsenstalling. Gelet hierop is het niet evident dat de VvE Hollandsche IJssel beschikt over een eigendomsrecht op de fietsenstalling, dat aan het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers in de weg staat.

Wel staat vast dat het college op grond van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente IJsselstein (hierna: de APV) op

18 augustus 2015 een vergunning heeft verleend aan de VvE Oranje Nassaukades voor het plaatsen van de fietsenstalling op de plek waar een deel van de ondergrondse afvalcontainers wordt geplaatst. Hierdoor bestaat in ieder geval voor de VvE Oranje Nassaukades een publiekrechtelijke titel om de fietsenstalling te hebben in de openbare ruimte, waarvan ook de leden van VvE Hollandsche IJssel gebruik kunnen maken. Op de zitting heeft het college echter toegelicht dat de vergunning op grond van artikel 1:6, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV zal worden ingetrokken wanneer het besluit van 26 oktober 2021 in rechte komt vast te staan. Op het moment dat het college gebruik maakt van deze bevoegdheid vervalt de publiekrechtelijke toestemming voor het hebben van de fietsenstalling in de openbare ruimte.

Het betoog faalt.

- Uittillen bij het legen van de afvalcontainers

11.     De VvE Hollandsche IJssel betoogt dat locatie PL32 niet geschikt is voor plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers, omdat er sprake is van strijd met locatie-criterium 32. Zij voert daarover aan dat als de ondergrondse containers in het parkeervak worden geplaatst, deze over geparkeerde auto’s worden getild bij het legen.

11.1.  Op de zitting heeft het college naar voren gebracht dat het inzamelvoertuig zich tijdens het legen van de containers aan de linkerkant van de containers bevindt en niet aan de kant van de parkeervakken. Het uittillen gebeurt dan ook niet over de geparkeerde auto’s heen. Gezien de foto en de kaart, die behoren bij het besluit van 26 oktober 2021, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen. Er is dan ook geen sprake van strijd met locatie-criterium 32.

Het betoog faalt.

- Afstand tot objecten in de openbare ruimte

12.     De VvE Hollandsche IJssel betoogt verder dat locatie PL32 niet geschikt is, omdat er ondergrondse containers binnen het parkeervak worden geplaatst. Dit levert volgens de VvE strijd met locatie-criterium 34 op. Dit criterium is dat een ondergrondse afvalcontainer minimaal op twee meter afstand staat van objecten in de openbare ruimte. Op de zitting heeft de VvE Hollandsche IJssel toegelicht dat haar betoog op dit punt slaat op auto’s die in de parkeervakken naast de afvalcontainers geparkeerd staan.

12.1.  De Afdeling is van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de locatie in strijd met locatie-criterium 34 heeft moeten vinden.

Locatie-criterium 34 maakt deel uit van de criteria over de bereikbaarheid van de locatie voor het inzamelvoertuig. Locatie-criterium 34 omschrijft niet wat moet worden verstaan onder objecten in de openbare ruimte. Op de zitting heeft het college toegelicht dat dit alleen gaat over vaste objecten in de openbare ruimte en niet over geparkeerde auto’s. Daargelaten de vraag of geparkeerde auto’s ook onder dit criterium vallen, is in overweging 11.1 vastgesteld dat geparkeerde auto’s geen belemmering vormen voor het bereiken van de ondergrondse containers en het uittillen van de ondergrondse containers door het inzamelvoertuig. Verder is het de Afdeling niet gebleken dat zich vaste objecten, zoals lichtmasten, op minder dan twee meter van de ondergrondse afvalcontainers bevinden.

Het betoog faalt.

- Verkeersveiligheid

13.     De VvE Hollandsche IJssel betoogt voorts dat locatie PL32 niet geschikt is voor de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers, omdat het inzamelvoertuig het Koningin Emmahof achteruitrijdend moet verlaten en tijdens het legen het Koningin Emmahof volledig blokkeert. Hierdoor ontstaan gevaarlijke situaties en is deze locatiekeuze volgens de VvE Hollandsche IJssel in strijd met locatie-criterium 51.

13.1.  De Afdeling stelt vast dat in het Koningin Emmahof geen bebording aanwezig is op grond waarvan eenrichtingsverkeer is ingesteld. In zoverre is er in verkeerskundig opzicht geen sprake van strijd met locatie-criterium 51. Ook heeft het college gemotiveerd uiteengezet dat het in de verkeerssituatie ter plaatse geen belemmering voor het aanwijzen van de locatie heeft hoeven zien. Anders dan de VvE Hollandsche IJssel betoogt, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de plaatsing van alle ondergrondse containers in het Koningin Emmahof de verkeersveiligheid ter plaatse negatief zal beïnvloeden, ten opzichte van het behoud van de verdeling van de containers over het Koningin Emmahof en de Zomerweg. In de beantwoording van de zienswijze van de VvE Hollandsche IJssel heeft het college daarover toegelicht dat het inzamelvoertuig in de oude situatie zowel op de Zomerweg als in het Koningin Emmahof achteruit de straat moet verlaten en dat door de clustering van alle afvalcontainers in het Koningin Emmahof er nog slechts op één locatie achteruit moet worden gereden. Bovendien moet het inzamelvoertuig volgens het college op de Zomerweg achteruit rijden over een afstand van 100 meter en in het Koningin Emmahof over een afstand van 50 meter. Op de zitting heeft het college in dat kader toegelicht dat het niet mogelijk is dat het inzamelvoertuig de Zomerweg vooruitrijdend verlaat via de Prinses Amaliastraat, omdat de draaihoek te smal is voor het inzamelvoertuig. Over het blokkeren van het Koningin Emmahof heeft het college op de zitting naar voren gebracht dat de containers gemiddeld 1 tot 2 keer per week worden geleegd en dat het legen ongeveer 6 minuten duurt. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat een eventuele blokkade van het Koningin Emmahof door het inzamelvoertuig daarom relatief beperkt zal zijn.

Het betoog faalt.

- Vervallen parkeerplaats

14.     De VvE Hollandsche IJssel betoogt dat locatie PL32 niet geschikt is voor de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers, omdat door het plaatsen een parkeerplaats vervalt. Dit is volgens de VvE in strijd met locatie- criterium 58. Daarin staat dat een ondergrondse afvalcontainer niet binnen een parkeervak wordt geplaatst.

14.1.  In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat de locatie-criteria voor parkeren (nrs. 57 tot en met 65) een algemene strekking hebben. Het streven is om een containerlocatie niet ten koste te laten gaan van een parkeerplaats en als dat wel noodzakelijk is te onderzoeken of dat in die omgeving problematisch is. Over locatie-criterium 58 merkt het college op dat het om een zogenoemd zacht criterium gaat en het niet absoluut verboden is om een ondergrondse afvalcontainer op een bestaand parkeervak te plaatsen, maar dat alleen te doen als het niet anders kan.

14.2.  De Afdeling constateert dat het college niet heeft gemotiveerd waarom het voor deze specifieke locatie heeft gekozen om af te wijken van locatie-criterium 58. Dit terwijl de VvE Hollandsche IJssel uitdrukkelijk heeft gewezen op de door haar ervaren parkeerdruk. Ondanks dat locatie-criterium 58 volgens het college geldt als een zacht criterium, waar het college overeenkomstig zijn beleid eerder van kan afwijken dan van een hard criterium, had het college in ieder geval inzichtelijk moeten maken waarom de plaatsing van de ondergrondse container in het parkeervak in dit geval aanvaardbaar is voor de omgeving. Om deze reden is de Afdeling van oordeel dat het besluit in dit opzicht niet berust op een deugdelijke motivering. Daarmee is het besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Het betoog slaagt in zoverre.

Conclusie

15.     Weliswaar is het college in de nota van zienswijzen niet ingegaan op alle argumenten die de VvE Hollandsche IJssel in haar zienswijze naar voren heeft gebracht, maar het college heeft zich, zoals op de zitting en in het verweerschrift nader is toegelicht, gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de locatie PL32 geschikt is. Dit geldt echter niet voor wat de VvE Hollandsche IJssel heeft aangevoerd over het vervallen van de parkeerplaats. Zoals in overweging 14.2 is overwogen mist dat onderdeel van het bestreden besluit een deugdelijke motivering.

Opdracht aan het college

16.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil draagt de Afdeling het college op om binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak alsnog te onderzoek te doen naar de gevolgen van het vervallen van een parkeerplaats op de locatie PL32. Het college moet toereikend motiveren dat deze gevolgen aanvaardbaar zijn en dat het besluit van 26 oktober 2021 in dat licht in stand kan blijven, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit nemen. Het college moet de Afdeling en de VvE Hollandsche IJssel de uitkomst van het onderzoek schriftelijk meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Bij de voorbereiding van een eventueel gewijzigd of nieuw besluit hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten en griffierecht

17.     In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein op om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van wat in de overwegingen 14.2 en 15 is overwogen het daar omschreven gebrek in het besluit van 26 oktober 2021 te herstellen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Montagne
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023

374-1026