Uitspraak 202103171/1/R1


Volledige tekst

202103171/1/R1.
Datum uitspraak: 11 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Lelystad,

2.       [appellant sub 2], wonend te Lelystad,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Lelystad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2021 heeft het college onder meer de locatie 1301 aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2022, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.R. van Tilborg, rechtsbijstandverlener te Leusden, [appellant sub 1] en het college, vertegenwoordigd door A.G.J. Hof en K.A.J. Volger zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De locatie 1301 maakt deel uit van het "Locatieplan stadsdeel 3, 4 en 5". Deze locatie ligt in stadsdeel 4 in de Beukenhof in Lelystad.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen aan respectievelijk de [locatie A] en [locatie B] in Lelystad. Hun woningen staan op ongeveer 13 m van de locatie.

Toetsingskader

2.       Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, dient het college bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Zoals de Afdeling verder eveneens in de uitspraak van 24 juni 2020 heeft overwogen, gaat het in procedures zoals deze uitsluitend om de aanwijzing van een locatie voor een orac. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van orac’s ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toeneming van verkeer van en naar een orac en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een orac. Deze gevolgen hoeven onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een orac in de weg te staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken ervan zoveel mogelijk wordt voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking van een orac in het algemeen beperkt is en dat het legen van een orac maar van korte duur is. De Afdeling beoordeelt daarom enkel of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen voor de plaatsing van een orac.

Beoordelingskader

3.       Bij het aanwijzen van locaties voor orac’s hanteert het college blijkens het verweerschrift onder meer de volgende randvoorwaarden:

- het creëren van een veilige situatie bij het wegbrengen van afval (dus niet bij een onoverzichtelijke bocht/kruising);

- de centrale plaatsing van de container (op maximaal 250 meter lopen in verband met bewoners die slecht ter been zijn);

- zo ver mogelijk weg van woningen en achtertuinen (bijvoorbeeld aan de overkant van de weg);

- het behoud van een parkeerplaats of boom enzovoort.

Motiveringsbeginsel

4.       [appellant sub 2] betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:964, dat het bestreden besluit is genomen in strijd is met het motiveringsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat het voor hem niet duidelijk is of de beoordelingscriteria voor het aanwijzen van een orac zijn opgenomen in een gemeentelijk stuk, welke status deze beoordelingscriteria hebben en of het college de locatiekeuze van een orac moet beoordelen aan de hand van deze beoordelingscriteria. Als ervan wordt uitgegaan dat de beoordelingscriteria een rol spelen bij het bepalen van de locaties voor orac’s, dan is volgens [appellant sub 2] in het bestreden besluit ten onrechte niet verwezen naar deze beoordelingscriteria en evenmin kenbaar getoetst hieraan. Volgens hem heeft het college zijn belangen niet in de belangenafweging betrokken.

4.1.    Het college heeft toegelicht dat het vaststellen van de locatie voor een orac plaatsvindt op basis van de randvoorwaarden die onder 3 zijn genoemd. Deze randvoorwaarden zijn volgens het college niet vastgesteld in beleidsregels. Ingevolge artikel 4:82 van de Awb kan ter motivering van een besluit slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel. Dat brengt met zich dat een verwijzing naar een vaste gedragslijn moet worden gemotiveerd, indien beleidsregels ontbreken. De Afdeling stelt vast dat in dit geval sprake is van een vaste gedragslijn, zodat het college de toepassing daarvan moet motiveren. Anders dan [appellant sub 2] stelt heeft het college bij de vaststelling van de locatie wel aan de randvoorwaarden getoetst. De beantwoording van zijn zienswijze is op het punt van de belangenafweging weliswaar summier gemotiveerd, maar vaststaat dat onder verwijzing naar de randvoorwaarden wel is gemotiveerd waarom het college de locatie 1301 geschikt acht. De uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018 waar [appellant sub 2] naar verwijst maakt dit niet anders. Daarbij acht de Afdeling van belang dat anders dan in die zaak het college niet heeft volstaan met de vermelding dat de locatie voldoet aan de gestelde criteria. Het college heeft bij de belangenafweging ook betrokken de gevolgen van de plaatsing van de orac voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2], de mogelijke bijplaatsing van afval en de waardevermindering van zijn woning. Voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd is met het motiveringsbeginsel bestaat dan ook geen aanleiding.

Het betoog faalt.

Geschiktheid locatie

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de locatie niet geschikt is voor een orac. Zij voeren aan dat de doorstroom van het verkeer in deze wijk zal worden belemmerd. In dat verband wijst [appellant sub 1] erop dat bewoners langs de locatie 1301 moeten om aan deze kant van de wijk bij hun woning te kunnen komen. Verder wijst [appellant sub 2] erop dat de aangewezen locatie een druk punt betreft en de draaicirkel heel smal is, zodat dit zal leiden tot opstoppingen van auto’s van bewoners die hun vuil wegbrengen. Bovendien moeten vrachtauto’s en vuilnisauto’s op die locatie volgens [appellant sub 2] al vaker over het gazon rijden of moeten deze meermaals insteken om de bocht te kunnen nemen. Het inzamelvoertuig voor orac’s is volgens hem zodanig groot dat het bij het ledigen eerst naar rechts moet insteken en daarna achteruit moet manoeuvreren om bij de locatie 1301 te komen. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is het niet nodig is om op de locatie 1301 een orac te plaatsen. De locatie 1306 is volgens hen voldoende en de afstand blijft volgens [appellant sub 1] voor eenieder gelijk. In dat verband hebben zij erop gewezen dat het college heeft toegezegd een enquête te houden onder de bewoners in de wijk om te bezien of bewoners die wonen ter hoogte van de Beukenhof 81 en 111 bereid zijn om verder te lopen dan 250 m, maar dat dit nog steeds niet is gebeurd. Verder vrezen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ervoor dat afval rondom de orac zal worden geplaatst. In dat verband wijst [appellant sub 1] op diverse foto’s in verschillende wijken in Lelystad waar dit ook het geval is. Volgens [appellant sub 2] is de gemeente bekend met klachten over bijplaatsing.

[appellant sub 1] voert verder aan dat het vrije uitzicht op het groene plantsoen tegenover haar woning volledig zal verdwijnen, terwijl zij destijds bij de aankoop van haar woning daar specifiek voor heeft gekozen.

[appellant sub 2] vreest verder voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat vanwege geluid- en stankoverlast. Ook voert [appellant sub 2] aan dat de orac op die locatie forse waardevermindering van zijn woning met zich brengt.

5.1.    Het college heeft toegelicht dat het inzamelvoertuig op het plantsoen waaraan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen rechtsaf zal slaan en vervolgens achteruit zal rijden naar de locatie 1301. Hier zal het inzamelvoertuig maximaal acht tot tien minuten stilstaan om de orac te legen. Auto’s en andere weggebruikers kunnen volgens het college om het voertuig heen door langs de andere kant om het plantsoen heen te rijden om zo bij hun woning of bestemming te komen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Gelet op de feitelijke situatie ter plaatse ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de toelichting van het college te twijfelen. Voor zover [appellant sub 2] erop wijst dat de plaatsing van een orac zal leiden tot opstoppingen van auto’s van bewoners die hun vuil wegbrengen, overweegt de Afdeling dat, zoals onder 2 is overwogen, de verkeersaantrekkende werking van orac’s in het algemeen beperkt is. Indien er bewoners zijn die het afval met de auto wegbrengen zal dit niet tot ernstige verkeersproblemen leiden aangezien bewoners maar kortstondig ter plaatse zullen staan met hun auto. De stelling van [appellant sub 2] dat het verkeer op die locatie meermaals moet insteken om de bocht te kunnen nemen en dat het inzamelvoertuig bepaalde manoeuvres moet maken, betekent op zichzelf niet dat de locatie ongeschikt is. De Afdeling is van oordeel dat het college zich dan ook op het standpunt heeft mogen stellen dat het plaatsen van de orac op deze locatie niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie.

Over de noodzaak van aanwijzing van de locatie 1301 overweegt de Afdeling het volgende. Het college heeft toegelicht dat deze locatie nodig is om de capaciteit te kunnen dragen en om te voldoen aan het afstandscriterium. Zonder deze locatie wordt ten aanzien van een aantal huishoudens niet voldaan aan de door het college gehanteerde loopafstand van maximaal 250 m, wat het college niet wenselijk acht. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat als deze locatie zou komen te vervallen, ten aanzien van de bewoners die ter hoogte van de Beukenhof 81 wonen niet zal worden voldaan aan de loopafstand van 250 m. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben gewezen op de georganiseerde enquête overweegt de Afdeling dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat hiermee wordt beoogd te onderzoeken of bewoners die onder andere wonen ter hoogte van de Beukenhof 81 en 111 bereid zijn om verder te lopen dan 250 m naar locatie 1306. De Afdeling stelt voorop dat er geen rechtsregel valt aan te wijzen op grond waarvan het college voorafgaand aan het nemen van het besluit al een dergelijke enquête had moeten houden. Nu het college in dit geval op goede gronden en op juiste wijze het afstandscriterium heeft toegepast doet het bestaan van het voornemen nog eens de bereidheid te peilen om verder te lopen dan de op grond van dat criterium aangehouden afstand niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

5.2.             Wat betreft de bijplaatsing van vuilniszakken naast de container heeft het college toegelicht dat dit vaak gebeurt omdat de containers vol zitten. De te plaatsen orac is volgens het college uitgerust met een vulgraadsensor, waardoor de ophaaldienst weet wanneer de orac bijna vol is. Wanneer dit het geval is, wordt een leging gepland, zodat volraken en bijplaatsing zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien toch afval naast de orac wordt geplaatst, wordt handhavend opgetreden. Het college heeft daarnaast toegelicht dat uit ervaring blijkt dat bijplaatsingen vooral voorkomen aan de randen van de wijk en op locaties waar de sociale controle laag is, wat bij de locatie 1301 niet het geval is. Gelet op de toelichting van het college mocht het ervan uitgaan dat eventuele hinder als gevolg van zwerfafval bij de orac beperkt zal blijven.

Over het betoog van [appellant sub 1] over het uitzicht, overweegt de Afdeling dat de locatie aan de overkant van de weg ligt op ongeveer 13 m van haar woning. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de orac grotendeels ondergronds wordt geplaatst en dat de hoogte van het bovengrondse gedeelte vaak maar ongeveer 1 m is. Een eventueel nieuwe leverancier van orac’s maakt volgens het college niet dat dit anders zal zijn. [appellant sub 1] heeft dit niet bestreden. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat plaatsing van een orac op de aangewezen locatie het uitzicht niet onevenredig zal aantasten.

Met inachtneming van wat onder 2 is overwogen, is de Afdeling verder van oordeel dat het college in de door [appellant sub 2] algemene zin geuite vrees voor hinder geen belemmering voor aanwijzing van de locatie heeft hoeven zien. Verder heeft het college toegelicht dat de orac zal worden voorzien van geluidarme inwerpopeningen door het gebruik van rubberen geluiddempers waardoor geen metaal-op-metaalgeluid kan ontstaan. Daarnaast neemt het legen van een orac volgens het college maximaal ongeveer acht tot tien minuten in beslag. Over stankoverlast heeft het college toegelicht dat deze voornamelijk te wijten is aan het bijplaatsen van afval. De containers worden volgens het college minimaal één keer per jaar van binnen en twee keer per jaar van buiten gereinigd. Deze schoonmaak vindt plaatst naast de reguliere schoonmaak, te weten het schoonmaken van de openbare ruimte rondom de orac.

Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] over waardevermindering van zijn woning overweegt de Afdeling dat het college in de enkele stelling van [appellant sub 2] dat plaatsing van de orac tot waardevermindering van zijn woning zal leiden, geen aanleiding heeft hoeven te vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de locatie en het gebruik van de orac daadwerkelijk zal dalen. Dit laat onverlet dat indien hij meent door de aanwijzing schade te lijden die niet voor zijn rekening dient te komen, hij een verzoek om schadevergoeding tot het college kan richten.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet geschikt heeft mogen achten.

Het betoog faalt.

Alternatieven

6.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat er alternatieven voorhanden zijn. In dat verband wijzen zij op de locaties ter hoogte van de Beukenhof 1, 81 en 111. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden de locaties ter hoogte van de Beukenhof 81 en 111, die zich in de buitenring van de wijk bevinden, al 25 jaar gebruikt als opstelplaatsen voor afvalbakken en zijn deze al ingericht voor het legen van rolcontainers. In dat verband wijst [appellant sub 2] erop dat op deze locaties al betegeling aanwezig is. Bovendien bevinden deze locaties zich volgens hem aan de rand van de wijk tegen bosschages aan, zodat bewoners daar geen overlast zullen ondervinden van daar te plaatsen orac’s. [appellant sub 1] wijst onder verwijzing naar foto’s erop dat het inzamelvoertuig die locatie goed en zonder belemmering van de doorstroom kan bereiken. Volgens [appellant sub 2] zijn deze locaties uit een verkeerskundig oogpunt betere opties, omdat het gaat om rustigere locaties, zodat op ledigingsmomenten minder verkeershinder en oponthoud zal ontstaan. [appellant sub 2] wijst er verder op dat de locatie 1303, die een gespiegelde locatie is van het voorgestelde alternatief ter hoogte van de Beukenhof 111, eveneens is gelegen in de buitenring van de wijk, zodat hij niet inziet waarom de locaties ter hoogte van de Beukenhof 81 en 111 ook niet kunnen worden aangewezen als locaties voor orac’s. Verder hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] erop gewezen dat er een orac bijgeplaatst zou kunnen worden op de locatie 1306. [appellant sub 2] voert onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2152, aan dat niet inzichtelijk is gemaakt waarom niet is gekozen voor de alternatieve locaties met inachtneming van de loopafstanden. Ook is volgens hem geen inzicht gegeven in hoeverre het college de alternatieve locaties serieus heeft geïnventariseerd.

6.1.    Het college heeft toegelicht dat twee ambtenaren van de gemeente samen met HVC de locaties ter hoogte van de Beukenhof 81 en 111 hebben bezocht. Door met het inzamelvoertuig langs de routes te rijden is er getest of het mogelijk was de container op die locatie te plaatsen. Tijdens de test kwam het inzamelvoertuig vast te zitten in een bocht. Dit geldt ook voor de gespiegelde locatie 1303 die uiteindelijk is komen te vervallen. Het college heeft daarbij erop gewezen dat het inzamelvoertuig dat ondergrondse containers ledigt groter is dan het inzamelvoertuig dat minicontainers ledigt. Het is daarom mogelijk dat het inzamelvoertuig dat de minicontainers ledigt wel door een bepaalde straat kan rijden en een bocht kan maken, terwijl het inzamelvoertuig dat de ondergrondse containers ledigt dit niet kan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit niet bestreden. Verder heeft het college over de locatie ter hoogte van de Beukenhof 1 en locatie 1306 toegelicht dat ten aanzien van een aantal huishoudens niet wordt voldaan aan de gehanteerde loopafstand van maximaal 250 m. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat de orac op de locatie 1301 ook bedoeld is voor onder meer de bewoners die ter hoogte van de Beukenhof 81 en 111 wonen. Deze bewoners zouden volgens het college meer dan 300 m moeten lopen naar de locatie ter hoogte van de Beukenhof 1 en locatie 1306. De Afdeling is van oordeel dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom niet is gekozen voor de alternatieve locaties. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangedragen alternatieven zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locaties. De stelling van [appellant sub 2] ter zitting dat bij de locatie ter hoogte van de Beukenhof 111 ten tijde van het bezoek een auto verkeerd geparkeerd stond en dat het college bij plaatsing van een container op die plaats ook daar voor bepaalde tijden een parkeerverbod kan instellen, maakt dit niet anders. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de orac’s met een vulgraadsensor werken, zodat de lediging hiervan niet op vaste tijden plaatsvindt.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.       De beroepen zijn ongegrond.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022

877