Uitspraak 201806575/1/A1


Volledige tekst

201806575/1/A1.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rijswijk,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 heeft het college een locatie aan de Laan van Sion te Rijswijk vastgesteld voor de plaatsing van (een) ondergrondse restafvalcontainer(s) (hierna: ORAC(‘s)).

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2019, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.N. das Dores en J.J. van Ingen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het besluit strekt tot de aanwijzing van een parkeerplaats ter hoogte van de woning aan de [locatie] als locatie voor de plaatsing van een of twee ORAC‘s. [appellante] woont in die woning en is het niet eens met de aanwijzing van de locatie, die op ongeveer 8 m van haar gevel ligt.

In afwachting van deze uitspraak heeft het college tijdelijk twee bovengrondse afvalcontainers laten plaatsen op de locatie.

Beoordelingskader

2.    Bij de keuze voor een locatie voor de plaatsing van ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de daarbij naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

De locatie

3.    [appellante] betoogt dat het college haar belangen onvoldoende heeft betrokken bij het besluit. Zij voert hiertoe aan dat naast de aangewezen locatie, eveneens voor haar woning, al een locatie is voor het aanbieden van minicontainers. Dat aanbieden gebeurt drie maal in de week. [appellante] stelt dat zij veel overlast van de minicontainers ondervindt, en vreest dat die overlast erger wordt als op de locatie ook een of twee ORAC‘s komen. In het bijzonder noemt zij in dit verband uitzicht op de locatie, geur- en geluidsoverlast en overlast van zwerfafval. Bovendien leidt deze overlast volgens [appellante] tot een verstoorde verstandhouding met haar buurtgenoten, aangezien zij op aanraden van het college haar buurtgenoten op het veroorzaken van die overlast aanspreekt.

In aansluiting op dit betoog wijst [appellante] erop dat er geschikte alternatieve locaties voorhanden zijn. Zij noemt in dit verband in het bijzonder twee locaties verderop aan de Laan van Sion, waarvan de ene op de parkeerplaats ter hoogte van huisnummer 203, richting de hoek met de Van Rijnweg, en de andere bij de hoek van de Laan van Sion en de Bonne Louise. Volgens [appellante] stonden deze locaties als voorlopige locaties voor de plaatsing van ORAC’s aangegeven op een situatieschets die zij voor de aankoop van haar woning onder ogen heeft gehad. Deze schets is volgens haar gemaakt door de projectontwikkelaar die de wijk heeft laten bouwen met gegevens van het college. [appellante] stelt zich op het standpunt dat het college deze locaties zonder goede reden heeft laten varen om vervolgens voor de locatie bij haar woning te kiezen.

3.1.    In het besluit van 3 juli 2018 heeft het college, als reactie op de zienswijze van [appellante], gesteld dat enige overlast door zwerfafval rond de ORAC’s niet kan worden uitgesloten, maar wel zo veel mogelijk wordt beperkt. Hiertoe zal de ORAC worden uitgerust met een vulgraadsensor, waardoor de ophaaldienst weet wanneer de ORAC dreigt vol te raken. De ORAC wordt dan volgens het college geleegd voordat de volle ORAC mensen in de verleiding brengt om afval ernaast te dumpen. Indien toch afval naast de ORAC wordt gedumpt, wordt handhavend opgetreden.

Het college heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de overlast van de minicontainers buiten het bestek van de procedure valt. Met betrekking tot de door [appellante] genoemde situatieschets en de daarop aangegeven locaties heeft het college ter zitting toegelicht dat die locaties weliswaar tijdens de bouw van de wijk zijn overwogen voor de plaatsing van ORAC’s, maar dat bij het ontwerp-aanwijsbesluit en het uiteindelijke besluit van 3 juli 2018 de keuze is gemaakt voor de locatie bij de woning van [appellante]. De reden hiervoor is volgens het college gelegen enerzijds in de verkeersveiligheid op de locatie bij de hoek met de Van Rijnweg, en anderzijds in de omstandigheid dat naast de woning van [appellante] een steegje ligt, waardoor bewoners van de woningen aan de Mirabelle te voet gemakkelijk de ORAC’s kunnen bereiken. Hoewel de op grond van de "Beleidscriteria voor het plaatsen van ondergrondse containers" maximaal toegestane loopafstand tussen een ORAC en de daarbij aangewezen woningen ook bij de genoemde alternatieven niet wordt overschreden, stelt het college dat het binnen de toegestane afstand streeft naar de kortst mogelijke. De loopafstand van die woningen naar de aangewezen locatie is volgens het college korter dan naar de locaties die op de situatieschets waren gemarkeerd, zodat de aangewezen locatie geschikter is voor de plaatsing van ORAC’s.

3.2.    De Afdeling overweegt dat het college terecht opmerkt dat de overlast van minicontainers als zodanig los staat van de aanwijzing van de locatie voor de plaatsing van ORAC’s. Dat neemt echter niet weg dat het college bij zijn besluit van 3 juli 2018 niet heeft betrokken dat [appellante] al een aanbiedplaats voor minicontainers voor haar woning heeft, waar drie maal per week minicontainers ter inzameling worden aangeboden, en dat de plaatsing van ORAC’s daar een belastende factor aan toevoegt. Ook overtuigen de argumenten van het college waarmee het heeft bestreden dat de door [appellante] genoemde alternatieve locaties geschikter zijn voor de plaatsing van ORAC’s dan de aangewezen locatie, niet. De door [appellante] genoemde locatie op de parkeerplaats bij Laan van Sion 203 ligt wel dichter bij de hoek met de Van Rijnweg dan de aangewezen locatie, maar ligt nog altijd op enige afstand van die hoek, zodat niet duidelijk is op welke manier de aanwezigheid van een ORAC daar kan leiden tot een verkeersonveilige situatie. Evenmin is duidelijk in hoeverre de loopafstanden naar de aangewezen locatie vanaf de verschillende daarbij aangewezen woningen gemiddeld korter zijn dan naar de door [appellante] genoemde alternatieve locaties, die via de parallel aan het genoemde steegje lopende Bonne Louise en Van Rijnweg ook te bereiken zijn voor de bewoners van de woningen aan de Mirabelle.

De Afdeling is dan ook van oordeel dat het besluit van 3 juli 2018 niet inzichtelijk maakt dat de loopafstanden naar de aangewezen locatie korter zijn dan naar de genoemde alternatieven en niet inzichtelijk maakt op grond van welke afweging het college aan het verkorten van de loopafstanden in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen geven dan aan het belang van [appellante] om niet naast de aanbiedplaats voor minicontainers ook een of twee ORAC’s voor haar woning te moeten dulden.

Het betoog slaagt.

4.    Gelet op het voorgaande behoeven de overige betogen van [appellante], met betrekking tot andere alternatieve locaties en beginselen van behoorlijk bestuur, geen bespreking meer.

5.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 3 juli 2018 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk van 3 juli 2018;

III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4,80 (zegge: vier euro en tachtig eurocent);

IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Drop    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

270-860.