Uitspraak 202200647/1/R1


Volledige tekst

202200647/1/R1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2021 heeft het college een definitief plaatsingsplan vastgesteld, waarbij onder meer locatie CE-47A in de Riouwstraat tegenover huisnummer 100 in Den Haag is aangewezen voor het plaatsen van een ondergronds afvalsorteerstraatje met zes ondergrondse afvalcontainers.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en het college hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2022, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. R.B. van Heijningen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, P. Haasnoot, J.A. van der Meer en W. van der Eijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, in het stadsdeel Centrum concrete locaties aangewezen waar ondergrondse afvalsorteerstraatjes worden geplaatst. Een van de locaties is gelegen op drie parkeervakken aan de Riouwstraat tegenover huisnummer 100, aangeduid als locatie CE-47A. Het afvalsorteerstraatje bestaat uit zes ondergrondse containers voor verschillende soorten afval, zoals glas, textiel, papier en het zogenoemde PMD-afval (plastic, metalen verpakkingen en drinkpakken).

[appellant] en anderen wonen in de Riouwstraat en de Borneostraat, dicht bij de parkeervakken waar het afvalsorteerstraatje is voorzien. Deze 59 omwonenden kunnen zich niet verenigen met de plaatsing van het afvalsorteerstraatje op deze locatie. Zij vinden de locatie om verschillende redenen niet geschikt voor de plaatsing van ondergrondse containers en zijn van mening dat er geschiktere locaties zijn, die het college had moeten aanwijzen.

Beoordelingskader

2.       Het door de raad van de gemeente Den Haag vastgestelde Huishoudelijk Afvalplan Den Haag 2016-2020 voorziet in de keuze om in verschillende stadsdelen in Den Haag meer ondergrondse afvalsorteerstraatjes te plaatsen om de doelstelling van 35% afvalscheiding te realiseren en zo het duurzaam afvalbeheer in Den Haag te verbeteren.

Bij het bepalen van de locatie heeft het college de criteria zoals neergelegd in de op 23 januari 2018 door hem vastgestelde "Beleidsregel plaatsing ondergrondse afvalsorteerstraatjes Den Haag 2018" (hierna: de beleidsregel), gehanteerd.

De voor deze zaak relevante artikelen uit de beleidsregel zijn opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

3.       Bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalsorteerstraatjes moet het college een afweging maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van afvalcontainers. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Geschiktheid van locatie CE-47A

Laadpaal

4.       [appellant] en anderen betogen dat het plaatsingsbesluit niet met de benodigde zorgvuldigheid tot stand is gekomen, omdat locatie CE-47A is aangewezen als oplaadplaats voor twee elektrische auto’s en dat daar inmiddels ook een laadpaal is geplaatst. Volgens [appellant] en anderen is de aanwezigheid van laadpalen in andere gevallen reden voor het college om een locatie ongeschikt te achten voor de plaatsing van ondergrondse containers, zodat ook in dit geval het besluit geen stand kan houden. Volgens [appellant] en anderen is een nieuw besluit nodig als de locatie enkele meters moet worden opgeschoven. Het afvalsorteerstraatje zal dan namelijk in zijn geheel pal voor de woningen van [locatie 1] en [locatie 2] komen te liggen, zodat het college zal moeten beoordelen of die locatie in het licht van deze inbreuk op het woongenot nog wel geschikt is te achten.

4.1.    Het college heeft bevestigd dat het twee van de drie parkeervakken, waarop locatie CE-47A is voorzien, met een verkeersbesluit heeft aangewezen als parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen en dat daarvoor inmiddels ook een laadpaal is geplaatst. Op de zitting heeft het college hierover toegelicht dat dit verkeersbesluit abusievelijk is genomen doordat de communicatie tussen de verschillende afdelingen niet optimaal is geweest. Het college heeft te kennen gegeven dat het verzoek tot het nemen van het verkeersbesluit tot het aanwijzen van de parkeerplaatsen als oplaadpunt en het voornemen van het college om dit besluit te nemen dateren van vóór 14 december 2021, de datum van het ter beoordeling voorliggende definitieve plaatsingsplan. Het inmiddels in rechte vaststaande verkeersbesluit is genomen na de vaststelling van het plaatsingsplan, aldus het college. Het college heeft verder te kennen gegeven dat het verkeersbesluit zo snel mogelijk zal worden ingetrokken en dat de laadpaal daarna zal worden verwijderd om de plaatsing van het afvalsorteerstraatje alsnog mogelijk te maken.

4.2.    Niet in geschil is dat locaties die zijn aangewezen als oplaadpunt voor elektrische voertuigen en waar een laadpaal aanwezig is, niet geschikt zijn voor de plaatsing van een afvalsorteerstraatje. Vast staat dat het college ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 14 december 2021 al het voornemen had om positief te beslissen op het binnengekomen verzoek om de twee parkeerplaatsen aan te wijzen als oplaadpunt. Omdat de aanwezigheid van een laadpaal van belang is voor de beoordeling of locatie CE-47A geschikt is voor de plaatsing van een afvalsorteerstraatje, had het college deze omstandigheid in zijn besluitvorming moeten betrekken. Dat heeft het ten onrechte niet gedaan. Alleen al daarom is het bestreden besluit van 14 december 2021 niet met de benodigde zorgvuldigheid voorbereid en heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd dat locatie CE-47A geschikt is voor plaatsing van een afvalsorteerstraatje. Gelet daarop moet dit besluit worden vernietigd. Het betoog slaagt.

5.       Aangezien het college het in rechte vast staande verkeersbesluit nog niet heeft ingetrokken en de laadpaal nog op de locatie aanwezig is, ziet de Afdeling alleen al daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.

Omdat het college te kennen heeft gegeven het verkeersbesluit te zullen intrekken en de laadpaal weg te halen, zal de Afdeling hierna met het oog op het vervolg van de procedure de overige beroepsgronden over de geschiktheid van locatie CE-47A bespreken.

Parkeerdruk

6.       [appellant] en anderen betogen dat locatie CE-47A ook om andere redenen dan de aanwezigheid van de laadpaal ongeschikt is voor het plaatsen van een straatje met zes ondergrondse containers en dat het college de locatie daarom niet heeft kunnen aanwijzen. [appellant] en anderen voeren hierover allereerst aan dat in het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd dat de aanwijzing van de locatie in overeenstemming is met het in de beleidsregel gestelde criterium dat de parkeerdruk in de wijk lager moet zijn dan 90% voordat een afvalsorteerstraatje mag worden geplaatst op een parkeerplaats. Zij stellen nu al een schrijnend tekort aan parkeerplaatsen in de Riouw- en Borneostraat te ervaren, en dat een verlies van drie parkeerplaatsen het probleem nog groter zal maken. Zij wijzen er op dat er recent in de buurt al veel parkeerplaatsen zijn verdwenen door het plaatsen van ORAC’s en door de herinrichting van onder meer de Borneostraat en de Billitonstraat. Daar komt het toenemend aantal oplaadpalen voor elektrische auto’s nog bij. Volgens [appellant] en anderen is er bij de door het college bij het verweerschrift overgelegde resultaten van de uitgevoerde parkeerdrukmeting 2019 geen rekening gehouden met deze recente ontwikkelingen op buurtniveau.

6.1.    Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat bij het bepalen van de locaties voor een afvalsorteerstraatje het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt. Daarbij geldt ook het in de beleidsregel neergelegde uitgangspunt dat geen afvalsorteerstraatje wordt geplaatst als de parkeerdruk in de wijk hoger is dan 90%. Het college stelt zich op het standpunt dat het niet in strijd met de beleidsregel heeft gehandeld door de aanwijzing van de locatie. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat uit de in oktober/november 2019 uitgevoerde parkeertellingen op straatniveau in de Archipelbuurt blijkt dat de parkeerdruk op wijkniveau 83% bedraagt. Volgens het college zal de parkeerdruk in de wijk niet stijgen boven de vastgestelde norm van 90% door het verlies van drie parkeerplaatsen. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er sinds de parkeertellingen in 2019 weliswaar parkeerplaatsen verloren zijn gegaan als gevolg van de door [appellant] en anderen genoemde ontwikkelingen, maar dat de parkeerdruk hierdoor niet boven de grens van 90% is uitgekomen.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] en anderen de resultaten van de in 2019 uitgevoerde parkeerdrukmeting niet betwisten. In geschil is of de parkeersituatie in de Archipelbuurt na deze parkeerdrukmeting zo is veranderd dat de resultaten van deze laatste telling uit 2019 niet meer representatief zijn voor de situatie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.

In het licht van wat [appellant] en anderen naar voren hebben gebracht over de in de afgelopen jaren toegenomen parkeerdruk in de Archipelbuurt, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling niet met de enkele verwijzing naar de in 2019 uitgevoerde parkeedrukmeting op het standpunt kunnen stellen dat de parkeerdruk in de Archipelbuurt op buurtniveau ten tijde van het nemen van het bestreden besluit lager was dan 90%. Gelet op het aantal parkeerplaatsen dat alleen al in de directe omgeving van de Riouwstraat verloren is gegaan, had het op de weg van het college gelegen om een nieuwe parkeerdrukmeting voor de buurt uit te voeren voordat het plaatsingsplan werd vastgesteld, temeer omdat de parkeertelling maar is gemeten op één dagdeel en ten tijde van de vaststelling van het plaatsingsplan meer dan twee jaar oud was en dus niet is voldaan aan het in de beleidsregel door het college zelf geformuleerde uitgangspunt dat de parkeerdruk op buurtniveau minimaal één keer per twee jaar wordt gemeten voor verschillende dagdelen. Dat betekent dat het college het besluit van 14 december 2021 ook in zoverre niet deugdelijk heeft gemotiveerd en niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid.

Het betoog slaagt.

Verkeersveiligheid

7.       [appellant] en anderen voeren verder aan dat de locatie ongeschikt is voor de aanleg van een afvalsorteerstraatje, omdat daardoor de verkeersveiligheid in de Riouwstraat in het geding komt. Zij wijzen er op dat de straat ter hoogte van de locatie nu al druk en onoverzichtelijk is. Er rijden veel fietsers en auto’s in de Riouwstraat en omdat de smalle straat bij het legen van de containers volledig zal worden geblokkeerd, zal dit tot gevaarlijke situaties leiden. Daar komt bij dat de uitgang van een manege schuin tegenover de locatie ligt en daardoor ruiters te paard de locatie moeten passeren. [appellant] en anderen vinden dat het college in de Nota van Antwoord ten onrechte heeft volstaan met de verwijzing naar het Vooroverleg over Verkeerszaken (hierna: het VOV). Het had volgens hen op de weg van het college gelegen om de in de zienswijzen naar voren gebrachte locatiespecifieke omstandigheden over de verkeerssituatie bij de locatie aan het VOV voor te leggen. Door dit niet te doen heeft het VOV hier geen kennis van kunnen nemen en ontbeert het besluit in zoverre een deugdelijke motivering. Bovendien heeft het college ten onrechte niet in de beoordeling betrokken dat de locatie recht voor een brandpoort ligt en plaatsing van containers in geval van een calamiteit een belemmering zal vormen voor de hulpdiensten.

7.1.    Het college heeft toegelicht dat het zich wat betreft de verkeersveiligheid heeft laten adviseren door het VOV en dat er gelet op dit advies geen reden is om aan te nemen dat de plaatsing van het afvalsorteerstraatje tot verkeersonveilige situaties zal leiden. Het VOV bestaat uit gemeentelijke specialisten en deskundigen van brandweer, politie en openbaarvervoerbedrijf HTM. Het VOV heeft in de ontwerpfase van het plaatsingsplan naar de verkeerssituatie gekeken en getoetst of de verkeersveiligheid rondom de locatie gewaarborgd blijft. Het VOV heeft geen opmerkingen geplaatst bij locatie CE-47A en positief geadviseerd, aldus het college. Aangezien de containers op al bestaande parkeerplaatsen worden geplaatst en de containers dus niet dichter bij de gevel staan dan geparkeerde auto’s, zullen de containers volgens het college ook geen belemmering zijn voor de hulpdiensten.

7.2.    Gelet op de toelichting van het college bestaat geen reden om aan te nemen dat het afvalsorteerstraatje vanwege de ligging bij de brandpoort hulpdiensten zal belemmeren in geval van een calamiteit. [appellant] en anderen hebben verder met hun stelling dat de Riouwstraat druk en onoverzichtelijk is en het verkeer door het legen van de containers enige tijd zal worden opgehouden, niet aannemelijk gemaakt dat een verkeersonveilige situatie ontstaat.

[appellant] en anderen hebben echter ook onweersproken gesteld dat bij de locatie sprake is van een specifieke verkeerssituatie omdat de uitgang van de manege schuin tegenover de locatie ligt en er dagelijks ruiters te paard passeren. [appellant] en anderen hebben gelet op de ter zitting gegeven toelichting twijfel gezaaid over de vraag of het afvalsorteerstraatje vanwege de rijroute van de manegepaarden veilig kan worden gebruikt en geleegd. Omdat op de zitting onduidelijk gebleven of het VOV van deze specifieke verkeerssituatie op de hoogte was en dit in de beoordeling heeft betrokken, is het besluit ook in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Geluidsoverlast

8.       [appellant] en anderen vrezen ook voor een onevenredige aantasting van hun woongenot vanwege de geluidsoverlast als gevolg van het gebruik van de ondergrondse containers, en dan vooral van de glascontainer. Zij voeren hierover aan dat de containers op slechts twee meter van de gevel van [locatie 1] en [locatie 2] liggen. Verder wijzen zij er op dat bij geluidmetingen bij gebruik van een glasbak een piekbelasting van 60 tot 65 dB(A) is gemeten op ruim 1 meter afstand van de glasbak en dat het gelet daarop aannemelijk is dat bij het leegstorten van de glasbak in een leegauto een piekniveau van 70 dB(A) op de gevels van naburige woningen ruim zal worden overschreden. Ook als de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, wat [appellant] en anderen betwisten, had het college in de te verwachten geluidsbelasting voor direct omwonenden reden moeten zien om af te zien van deze locatie zo dicht bij woningen. Omdat een onderzoek naar de te verwachten geluidsbelasting voor direct omwonenden ontbreekt, was het college niet in staat om een zorgvuldige belangenafweging te maken. Gelet op de te verwachten geluidsoverlast had het college volgens [appellant] en anderen ten minste de glascontainer uit het afvalsorteerstraatje weg moeten laten, temeer omdat er op de hoek van Prinsevinkenpark/Kerkhoflaan al een glascontainer staat.

8.1.    Het college heeft naar aanleiding van de ingediende zienswijzen in de Nota van Antwoord toegelicht dat het legen van de ondergrondse containers normaal gesproken op werkdagen tussen 7:00 uur en 22:00 uur gebeurt en dat ongeveer 5 tot 10 minuten per leging in beslag neemt. De glascontainer wordt tussen 7:00 uur en 16:00 uur geleegd. De ondergrondse containers zijn voorzien van geluiddempende voorzieningen en de binnenbak van de glascontainer is extra geïsoleerd. Volgens het college veroorzaakt het inwerpen van materialen daardoor nauwelijks geluidsoverlast. Verder heeft het college er op gewezen dat de Afdeling al in verschillende uitspraken heeft geoordeeld dat de te verwachten geluidhinder als gevolg van plaatsing van een afvalsorteerstraatje niet onaanvaardbaar is gelet op de maatregelen die het college heeft genomen om de overlast tot een minimum te beperken. Het is volgens het college niet wenselijk om de glascontainer uit het straatje te halen.

8.2.    De Afdeling beoordeelt in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook gaan over nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van ondergrondse containers in een afvalsorteerstraatje. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ondergrondse containers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen en dat het legen van ondergrondse containers maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. Alleen locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken daarom dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om die locatie niet aan te wijzen.

8.3.    Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, hoeven de gevolgen die inherent zijn aan een gekozen inzamelsysteem, zoals geluidemissie, onder normale omstandigheden niet aan de aanwijzing van een locatie in de weg te staan. Dat neemt echter niet weg dat het college moet bezien en motiveren of de door [appellant] en anderen aangevoerde locatiespecifieke omstandigheden een reden zijn om de locatie niet aan te wijzen. Niet gebleken is dat het college dat heeft gedaan. In de Nota van Antwoord en het verweerschrift heeft het college slechts in algemene bewoordingen uiteengezet dat er geen of nauwelijks sprake zal zijn van geluidsoverlast. Het is daarbij niet ingegaan op de door [appellant] en anderen verrichte geluidmetingen en de stelling dat het geluidniveau bij het legen van de glascontainer niet aanvaardbaar is in het licht van de ligging van een deel van het afvalsorteerstraatje op slechts twee meter van de gevel en ramen van de woningen aldaar. Het besluit is daarom ook in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

Ook dit betoog slaagt.

Strategisch knooppunt

9.       [appellant] en anderen voeren verder aan dat de locatie ongeschikt is voor het plaatsen van een afvalsorteerstraatje, omdat niet is voldaan aan het in de beleidsregel opgenomen criterium dat afvalsorteerstraatjes bij voorkeur op strategische punten, zoals in de nabijheid van supermarkten, scholen en dergelijke worden geplaats. De locatie in de Riouwstraat kan volgens hen op geen enkele manier worden aangemerkt als een strategisch knooppunt, omdat deze niet bij een school, supermarkt of ander publiek gebouw ligt. De verkeersaantrekkende werking van de locatie is juist zeer onwenselijk, aldus [appellant] en anderen.

9.1.    Het college heeft in de Nota van Antwoord uiteengezet dat een locatie volgens de beleidsregel bij voorkeur op strategische knooppunten wordt gerealiseerd. De locatie CE-47A ligt volgens het college op een strategisch knooppunt, omdat deze centraal in de wijk nabij de winkels van de Bankastraat ligt. Bovendien is de ligging van de locatie ten noorden van de bestaande locatie op het Nassauplein strategisch met het oog op de gewenste evenwichtige spreiding van de afvalsorteerstraatjes in de wijk, zoals het college ter zitting nog heeft toegelicht. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen. Geen grond bestaat daarom voor het oordeel dat de aangewezen locatie niet is voorzien op een strategisch knooppunt als bedoeld in de beleidsregel. Het betoog faalt.

Beschermd stadsgezicht

10.     [appellant] en anderen voeren ook aan dat het college er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat de gehele Archipelwijk en dus ook de Riouwstraat, is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het plaatsen van een afvalsorteerstraatje op deze locatie doet volgens [appellant] en anderen afbreuk aan het karakter en de ruimtelijke kwaliteit van de Riouwstraat en daarmee aan het bestaande straatbeeld in het beschermd stadsgezicht. Temeer omdat er in de Borneostraat en Riouwstraat al meer ORAC’s zijn geplaatst en de Riouwstraat met de aanwijzing van deze locatie een grote afvalstraat wordt. Het college heeft ten onrechte geen welstandsbeoordeling door een onafhankelijke welstandscommissie, als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet, aan het plaatsingsbesluit ten grondslag gelegd. Het besluit is daarom ook in zoverre onzorgvuldig voorbereid, aldus [appellant] en anderen.

10.1.  Over de ligging van locatie CE-47A binnen het beschermd stadsgezicht heeft het college in de Nota van Antwoord toegelicht dat het afvalsorteerstraatje is getoetst door de Adviescommissie Openbare Ruimte (hierna: ACOR). De ACOR let onder andere op de kwaliteit en samenhang van de openbare ruimte en had geen opmerkingen bij deze locatie. In het verweerschrift heeft het college in aanvulling daarop nog toegelicht dat de containers zodanig zijn ontworpen dat ze in het straatbeeld passen. De containers worden grotendeels ondergronds geplaatst, de hoogte van het bovengrondse gedeelte van de container is slechts 1 m en op de locatie staan bovendien nu auto’s geparkeerd. Volgens het college doet de plaatsing van het afvalsorteerstraatje geen afbreuk aan het bestaande straatbeeld.

10.2.  De Afdeling overweegt dat een welstandsbeoordeling, als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet, niet nodig is, aangezien voor de plaatsing van het afvalsorteerstraatje geen omgevingsvergunning is vereist.

De ligging van de locatie binnen het beschermd stadsgezicht heeft  verder niet zonder meer tot gevolg heeft dat de locatie niet geschikt is voor de plaatsing van het afvalsorteerstraatje. Aangezien het college met de hiervoor weergegeven toelichting voldoende heeft gemotiveerd dat de plaatsing van de containers in dit geval geen grote gevolgen heeft voor het straatbeeld, heeft het college geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan het feit dat de Riouwstraat deel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht. De Afdeling verwijst naar haar door het college in dit verband aangehaalde uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:592.

Het betoog slaagt niet.

Grondwaterstand

11.     Het betoog van [appellant] en anderen dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke gevolgen van de plaatsing van zes ondergrondse containers voor de grondwaterstand, slaagt evenmin.

In de Nota van Antwoord en het verweerschrift heeft het college uiteengezet dat het tijdelijk het grondwaterpeil zal verlagen tijdens het plaatsen van de ondergrondse afvalsorteerstraatjes als dat nodig is. De voor dit proces benodigde vergunning zal hiervoor worden aangevraagd. Het college heeft er verder op gewezen dat op veel plaatsen in de stad al ondergrondse containers zijn geplaatst en in gebruik zijn genomen zonder dat dit heeft geleid tot problemen met grondwater. Dat plaatsing van ondergrondse containers hier wel tot problemen zal leiden, is daarom volgens het college niet aannemelijk. Gelet op deze toelichting ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college nader onderzoek had moeten doen naar de gevolgen voor de grondwaterstand alvorens het plaatsingsbesluit te nemen.

Richtlijnen rijksoverheid en eerder standpunt college

12.     Voor zover [appellant] en anderen betogen het college bij het bepalen van de locatie de aanbevelingen van de rijksoverheid niet in acht heeft genomen en dat het college in 2017 zelf heeft verklaard dat de locatie niet geschikt is voor plaatsing van ORAC’s, slaagt dit niet.

Zoals hiervoor onder 3 al is overwogen, heeft het college beleidsruimte bij de keuze voor locaties van ondergrondse containers. Het college is daarbij niet gebonden aan richtlijnen van de rijksoverheid.

Anders dan [appellant] en anderen veronderstellen, kan uit de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:976,verder niet worden afgeleid dat het college de locatie CE-47A destijds niet geschikt achtte voor de plaatsing van een afvalsorteerstraatje. In die zaak ging het om de plaatsing van ORAC’s. Het college vond de locatie niet geschikt voor ORAC’s, omdat de locatie niet voldeed aan de voor ORAC’s voorgeschreven maximale loopafstand van 125 m. Voor afvalsorteerstraatjes geldt deze maximale loopafstand niet.

Conclusie

13.     Het voorgaande betekent dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat locatie CE-47A geschikt is voor plaatsing van een afvalsorteerstraatje en dat het college het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Als het college aan de locatie wenst vast te houden, zal het het verkeersbesluit tot aanwijzing van de locatie als oplaadpunt voor elektrische voertuigen moeten intrekken en in het nieuw te nemen besluit met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak moeten motiveren dat de parkeerdruk in de buurt, de specifieke verkeerssituatie in verband met de manege en de locatiespecifieke geluidhinder van de glascontainer direct naast een woning, niet maken dat de locatie ongeschikt is.

Omdat uit voorgaande volgt dat nog niet duidelijk is of het college locatie CE-47A geschikt heeft kunnen achten voor plaatsing van het afvalsorteerstraatje, komt de Afdeling niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden die onder meer zien op de aanwezigheid van alternatieve locaties waarvoor het college volgens [appellant] en anderen had moeten kiezen.

14.     Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit van 14 december 2021 moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

15.     Het college moet proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 14 december 2021, voor zover dat ziet op locatie CE-47A, kenmerk DSB/10222402;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Deen
griffier

604

BIJLAGE

Beleidsregel plaatsing ondergrondse afvalsorteerstraatjes Den Haag 2018

Artikel 1

[…]

parkeerdruk: de parkeerdruk wordt gemeten door het aantal geparkeerde auto’s (op maatgevende moment) af te zetten tegen de beschikbare parkeercapaciteit. De parkeerdruk wordt op buurtniveau minimaal één keer per twee jaar gemeten voor verschillende dagdelen.

Artikel 2

Bij de bepaling van de locatie van de plaatsing van een ondergronds afvalsorteerstraatje neemt het college van burgemeester en wethouders de navolgende criteria in acht:

a.       De parkeerdruk in de betreffende wijk dient lager dan 90% te zijn, voordat kan worden besloten tot het plaatsen van een ondergronds afvalsorteerstraatje in de betreffende wijk in het geval het nieuw te realiseren afvalsorteerstraatje wordt geplaatst op een parkeerplaats.

b.       Een afvalsorteerstraatje wordt in beginsel geplaatst op die locatie waar reeds andere inzamelvoorzieningen aanwezig waren.

c.       De loopafstand dienst in beginsel niet meer dan 400 meter te bedragen. Het doel is om huishoudens binnen een straal van 400 meter gemeten vanaf de locatie van het afvalsorteerstraatje te faciliteren bij het aanbieden van gescheiden fracties. In het geval geen locatie binnen een straal 400 meter beschikbaar is kan het college gemotiveerd besluiten af te wijken van de ontwerprichtlijn.

d.       De afvalsorteerstraatjes worden bij voorkeur gerealiseerd op strategische knooppunten, zoals in de nabijheid van supermarkten, scholen e.d.

e.       Voor de realisatie van een afvalsorteerstraatje dient in het geheel niet of in ieder geval zo min mogelijk over te worden gegaan tot het kappen of verplanten van bomen.

f.       Voor de realisatie van een afvalsorteerstraatje dient in het geheel niet of in ieder geval zo min mogelijk te worden overgegaan tot het omleggen van aanwezige kabels, leidingen en riolering.

g.       Voor de realisatie van een afvalsorteerstraatje dient in het geheel niet of in ieder geval zo min mogelijk te worden overgegaan tot het verplaatsen van lichtmasten, HTM-masten en bovenleidingen.