Uitspraak 202105789/1/R3


Volledige tekst

202105789/1/R3.
Datum uitspraak: 15 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Oegstgeest,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Oegstgeest,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Oegstgeest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 28 april 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen)" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben hierover een zienswijze naar voren gebracht.

[appellant sub 1] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2022, waar [appellant sub 1] en anderen, van wie [partij], bijgestaan door mr. W.D. de Vos, advocaat te Amsterdam, en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], van wie [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. M.H. Fleers, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door B.J.M. Vendrich en mr. C.A. Blankenstein, advocaat te Leiden, zijn verschenen. Ook is Expertisecentrum Vastgoed van de Universiteit Leiden, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en mr. J. Kevelam, advocaat te Almelo, op de zitting als partij gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend en de raad bij brief van 15 november 2022 in de gelegenheid gesteld om de bijlagen behorend bij het rapport "Onderzoek geluid terras Rhijngeest-Zuid (wonen)" van LBP Sight van 17 februari 2022 aan [appellant sub 1] en anderen ter beschikking te stellen. Bij brief van 23 november 2022 heeft de raad van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Bij brief van 29 november 2022 heeft de Afdeling [appellant sub 1] en anderen in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren. Bij brief van 20 december 2022 hebben [appellant sub 1] en anderen van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De raad heeft een nadere reactie ingediend.

De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een nader onderzoek op de zitting. Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om opnieuw op de zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.       De relevante wettelijke bepalingen, regelgeving en planregels die ten grondslag liggen aan de hiernavolgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2.       Het plangebied ligt binnen de locatie Nieuw-Rhijngeest Zuid. In het oosten van Nieuw-Rhijngeest Zuid wordt als onderdeel van het Bio Sciencepark een bedrijventerrein gerealiseerd. Het plan ziet op het resterende deel van de locatie Nieuw-Rhijngeest Zuid en voorziet in een nieuw woongebied voor maximaal 800 woningen, waarvan 300 studentenwoningen, en een haven met enkele voorzieningen waaronder lichte horeca. Op de gronden waar de studentenwoningen zijn voorzien, rust de bestemming "Wonen". Ten behoeve van de overige 500 woningen is aan de gronden de bestemming "Wonen - Uit te werken" toegekend. De toegestane bouwhoogte varieert van maximaal 16 m tot 40 m.

Volgens de plantoelichting is het plan, voor zover mogelijk, in de geest van de Omgevingswet opgesteld. Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet is van toepassing op het besluit tot vaststelling van het plan.

3.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] kunnen zich niet verenigen met het plan en hebben beroep ingesteld. Zij wonen of zijn eigenaar van een woning in de naast het plangebied gelegen wijk. Deze woonwijk wordt van het plangebied gescheiden door de Binnenrijn en de Rhijnhofweg. Zij vrezen onder meer voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van het plan.

Het besluit van 28 april 2022

4.       Bij besluit van 28 april 2022 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad mede naar aanleiding van de beroepen, het plan, zoals vastgesteld bij het besluit van 1 juli 2021, opnieuw vastgesteld met enkele wijzigingen.

Het herstelbesluit heeft - voor zover hier van belang - geleid tot een wijziging van artikel 7.2, onder a, van de planregels en een toevoeging van artikel 7.2, onder f en onder i, van de planregels. In dit artikel zijn de uitwerkingsregels voor de bestemming "Wonen - Uit te werken" opgenomen. Verder heeft de raad in paragraaf 5.4 van de plantoelichting een alinea over het stemgeluid vanaf terrassen toegevoegd en het rapport "Onderzoek geluid terras Rhijngeest-Zuid (wonen) van LBP Sight van 17 februari 2022 (hierna: rapport stemgeluid terrassen) als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

5.       Het herstelbesluit wordt overeenkomstig artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] worden dan ook geacht mede te zijn gericht tegen het herstelbesluit.

6.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] kunnen zich niet verenigen met het herstelbesluit, omdat dit niet (volledig) tegemoet komt aan hun bezwaren tegen het op 1 juli 2021 vastgestelde plan. De Afdeling zal hieronder eerst de beroepen van rechtswege tegen het herstelbesluit bespreken. Aan het eind van deze uitspraak zal de Afdeling terugkomen op de beroepen tegen het besluit van 1 juli 2021.

Ingetrokken beroepsgronden

7.       [appellant sub 1] en anderen hebben hun beroepsgronden over stikstof, milieueffectrapportage, de ladder voor duurzame verstedelijking en ligplaatsen ingetrokken. Op de zitting hebben [appellant sub 1] en anderen hun beroepsgronden over verkeer en de rechtsonzekerheid van artikel 7.2, aanhef en onder m, van de planregels ingetrokken.

8.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben hun beroepsgrond over de onduidelijkheid van de uitwerkingsregels ingetrokken. Op de zitting hebben zij hun beroepsgrond over verkeer ingetrokken.

Toetsingskader

9.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beroepsgronden

Karakter van het bestemmingsplan

10.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het plan is gekozen voor een uitwerkingsplicht in de bestemming "Wonen - Uit te werken", terwijl de Omgevingswet dit instrument niet kent en het plan in het licht van de Omgevingswet is opgesteld.

10.1.  De raad stelt dat de Wet ruimtelijke ordening ten tijde van de vaststelling van het plan gold, op grond waarvan de mogelijkheid bestaat om in het plan uitwerkingsplichten op te nemen. Verder stelt de raad dat hij bij de keuze om een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan op te nemen beleidsvrijheid heeft. Volgens de raad bieden de uitwerkingsregels de noodzakelijke kaders voor de ontwikkeling van het plangebied, net als de gewenste flexibiliteit.

10.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad toereikend gemotiveerd waarom hij ervoor heeft gekozen om in het plan een uitwerkingsplicht op te nemen. De Afdeling acht hierbij van belang dat de Omgevingswet ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet in werking was getreden en het plan op grond van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld. Onder de Wet ruimtelijke ordening behoort het tot de beleidsruimte van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Zo kunnen in een bestemmingsplan globale bestemmingen worden opgenomen die nog moeten worden uitgewerkt. Verder neemt de Afdeling daarbij in aanmerking dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat de precieze invulling van de bestemming "Wonen - Uit te werken" nog niet bekend is. De raad heeft toegelicht dat door de keuze voor de uitwerkingsplicht op de marktsituatie kan worden ingespeeld en een zekere mate van flexibiliteit kan worden geboden. De raad acht deze flexibiliteit mede van belang, omdat er nog geen ontwikkelaars voor de percelen binnen het plangebied zijn gevonden.

In wat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is gekozen voor een uitwerkingsplicht in de bestemming "Wonen - Uit te werken".

Het betoog slaagt niet.

Bouwhoogte en bebouwingsdichtheid

11.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in hoge bebouwing en een grote bebouwingsdichtheid. Zij voeren aan dat de voorziene woningbouw qua maat en schaal niet past in de omgeving en zal leiden tot een aantasting van het dorpse karakter van Oegstgeest dat met de Structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 (hierna: de structuurvisie) en de Woonvisie 2020-2030 (hierna: de woonvisie) is beoogd. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wijzen verder op het Stedenbouwkundig Masterplan Nieuw-Rhijngeest van februari 2008 (hierna: het masterplan) waarin werd uitgegaan van maximaal 400 woningen van maximaal drie bouwlagen. Zij wijzen ook op een eerder plan van de Universiteit Leiden uit 2018 om een studentenflat van 40 m hoog in het plangebied te realiseren, welk plan door de raad is afgewezen. Zij menen dat de voorziene studentenhuisvesting vergelijkbaar zal zijn en de raad daarom niet tot deze hoge bebouwing en bebouwingsdichtheid had mogen besluiten.

11.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwhoogte en de bebouwingsdichtheid van de voorziene woonbebouwing in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad acht voor het plangebied een meer stedelijke invulling passend, omdat het plangebied een schakel vormt tussen het Leiden Bio Science Park bedrijventerrein en de naastgelegen woonwijk.

11.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad toereikend gemotiveerd dat de maximale bouwhoogtes en bebouwingsdichtheid in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de raad op de zitting heeft erkend dat het plan invloed zal hebben op de omgeving van het plangebied. De raad heeft toegelicht dat hij deze ontwikkeling desondanks ruimtelijk aanvaardbaar acht, omdat bij het bepalen van de maximale bouwhoogtes en bebouwingsdichtheid rekening is gehouden met de bestaande bebouwing en dat daarbij aansluiting is gezocht. In wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De Afdeling neemt daarbij het volgende in aanmerking.

De Afdeling stelt vast dat de maximering van de bouwhoogte en de bebouwingsdichtheid in artikel 6.2.2 en artikel 7.2, aanhef en onder d en e, van de planregels, gelezen in samenhang met de planverbeelding, is vastgelegd. In paragraaf 3.1 van de plantoelichting staat hierover dat de hoogte van de woningbouw wordt gemaximeerd, zodat deze aansluit op de omgeving. Zo komt langs de Binnenrijn lagere bebouwing om een overgang te vormen naar de woningbouw aan de overzijde van het water. Hier geldt op grond van de planregels, gelezen in samenhang met de planverbeelding, een maximale bouwhoogte van 16 m en maximum bebouwingspercentage van 50%, 70% of 85%. De bouwhoogte van de bestaande woningen is 12 m. De raad heeft toegelicht dat aan de noordwestzijde een bouwhoogte van 25 m als hoogteaccent is toegestaan. Hier geldt een maximum bebouwingspercentage van 70%. Grenzend aan het Park Landskroon en het bedrijventerrein is bebouwing tot 20 m toegestaan met een maximum bebouwingspercentage van 45%. De bouwhoogte vormt een overgang naar de bedrijfsbebouwing die een hoogte van maximaal 45 m heeft. In de plantoelichting staat hierover dat het in de praktijk er op neerkomt dat laagbouw afgewisseld wordt met hogere woongebouwen. Voor het realiseren van de voorziene studentenwoningen is aan de zuidwestzijde van het plangebied (richting de N206) hoogbouw toegestaan tot een hoogte van maximaal 40 m. Hierbij geldt een maximum bebouwingspercentage van 85%. Het plan staat tot slot een maximum bouwhoogte van 20 m toe in het gebied gelegen tussen het gebied waar het hoogteaccent is toegestaan en het gebied waarbinnen de studentenwoningen zijn voorzien. Voor dit gebied geldt een maximum bebouwingspercentage van 70%.

Ten aanzien van (amendement D) op de woonvisie heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het dorpse karakter van Oegstgeest niet wordt aangetast als gevolg van het plan gelet op de afstand tussen de bestaande woningen en de voorziene woningbouw. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat bij het opstellen van de woonvisie rekening is gehouden met de voorziene woningen.

De Afdeling volgt [appellant sub 1] en anderen niet in hun betoog dat de structuurvisie voorschrijft dat zowel de hoogte van de bebouwing als de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd oppervlak in beginsel gelijk moet zijn aan of lager dan de bebouwing in de directe omgeving. Anders dan [appellant sub 1] en anderen menen, heeft deze passage uit de structuurvisie betrekking op herstructureringslocaties binnen de bebouwde kom, waarbij het gaat om de vervanging van bestaande bouw en verbetering van de kwaliteit van het gebied en zijn omgeving. De raad heeft toegelicht dat deze situatie bij de ontwikkeling van het plangebied niet aan de orde is, omdat geen sprake is van vervanging van bestaande bouw. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanknopingspunten om aan dit standpunt van de raad te twijfelen.

11.3.  [appellant sub 1] en anderen hebben nog aangevoerd dat het hiervoor geldende bestemmingsplan "Rijnfront" in een lagere maximum bouwhoogte en kleinere bebouwingsdichtheid voorzag. De raad heeft in reactie daarop in het verweerschrift opgemerkt dat op grond van het hiervoor geldende bestemmingsplan aan het grootste deel van het plangebied de uit te werken bestemming "Hoogwaardige bedrijfsdoeleinden" was toegekend waarbinnen op grond van de uitwerkingsregels een maximale hoogte van 45 m gold. Voor zover er in de rest van het plangebied een lagere maximum bouwhoogte en kleinere bebouwingsdichtheid gold, leidt dat niet tot het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het algemeen kunnen aan een eerder geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Dit geldt ook ten aanzien van de door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gestelde omstandigheid dat een eerder plan van de Universiteit Leiden om een studentenflat in het plangebied te realiseren door de raad is afgewezen.

Ook de verwijzing van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] naar het masterplan leidt niet tot een ander oordeel. In paragraaf 3.1 van de plantoelichting staat dat het plan volgt uit eerder opgesteld beleid en eerder bepaalde uitgangspunten. De basis hiervoor is gelegd in het Strategisch Masterplan voor de Knoop Leiden West en verder uitgewerkt in het masterplan. Vervolgens is de Nota van Uitgangspunten voor Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen) (hierna: nota van uitgangspunten) vastgesteld. De raad heeft hierover toegelicht dat de nota van uitgangspunten, mede vanwege het tijdsverloop, op bepaalde punten afwijkt van het masterplan. Het masterplan dateert uit 2008 en sindsdien is de woningbehoefte, waaronder ook de behoefte aan studentenwoningen, toegenomen. In wat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen.

11.4.  Uit het voorgaande volgt dat de raad heeft kunnen besluiten om binnen het plangebied de genoemde maximale bouwhoogten en bebouwingsdichtheden toe te staan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende gemotiveerd dat het plan in zoverre in overeenstemming is met het recht.

De betogen slagen niet.

12.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een verankering van de tijdens de raadsvergadering op 1 juli 2021 aangenomen motie "Bestemmingsplan NRG Zuid - beoordeling hoogtes", waarin het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: het college) wordt opgeroepen om bij de beoordeling van de plannen extra waardering te geven aan het niet direct bouwen tot de maximaal toegestane hoogte maar dit stapsgewijs op te bouwen.

12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat uit de motie niet kan worden afgeleid dat de raad twijfelt aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de toegestane bouwhoogten. De raad heeft het college verzocht om extra waardering te geven aan bouwplannen waarbij de hoogte binnen de planologische mogelijkheden stapsgewijs wordt opgebouwd.

12.2.  De Afdeling overweegt dat een motie en de vraag of een motie naar behoren is uitgevoerd alleen van betekenis is in de verhouding tussen de raad en het college van burgemeester van wethouders. Een motie leidt niet tot een juridische verplichting die de raad bij de vaststelling van het plan in acht dient te nemen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3395, onder 11.2. De raad heeft in de motie geen aanleiding hoeven zien om het plan niet vast te stellen.

De betogen slagen niet.

Geluid

13.     [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidsbelasting op de gevels en in de tuinen van hun woningen als gevolg van de terrassen binnen de aanduiding "gemengd". Zij voeren aan dat de bijlagen bij het rapport stemgeluid terrassen ontbreken, waardoor niet kan worden gecontroleerd op welke wijze de oppervlaktebronnen zijn opgenomen in de modellering en van welke bodemfactor gebruik is gemaakt. Verder voeren zij aan dat in het rapport stemgeluid terrassen niet is uitgegaan van een representatieve situatie, omdat versterkte muziek niet is meegenomen en niet van de voor horecaterrassen geldende maximale oppervlakte van 500 m² is uitgegaan. Zij verwijzen naar het rapport "Second opinion terrasgeluid Oegstgeest; beoordeling akoestisch onderzoek" van Cauberg Huygen (hierna: second opinion) van 14 juli 2022.

13.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat uit het rapport stemgeluid terrassen volgt dat een uitwerking mogelijk is van de horecaterrassen die in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dit rapport is een representatieve invulling als uitgangspunt genomen, omdat de definitieve omvang en situering van de terrassen pas bij het uitwerkingsplan wordt bepaald en afhankelijk is van de invulling die het college geeft aan de aanduiding "gemengd" en de daarbinnen toegelaten functies. Aan de hand van de in het uitwerkingsplan gekozen positie, functie en omvang van de terrassen zal met een akoestisch onderzoek aannemelijk moeten worden gemaakt dat de gekozen uitwerking het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onaanvaardbaar aantast.

13.2.  De raad heeft het rapport stemgeluid terrassen aan het herstelbesluit ten grondslag gelegd. In het rapport staat dat in het onderzoek rekening is gehouden met vier terrassen, twee aan de noordwestzijde van het bestemmingsplanvlak "Wonen - Uit te werken" en twee terrassen aan de zijde van de haven. Aan de noordwestzijde is rekening gehouden met 25 personen per terras. Omdat hier sprake is van lichte horeca (broodjeszaak, lunchroom, poffertjeszaak, restaurant etc.) wordt rekening gehouden met een "rustig terras" met een bronsterkte van 65 dB(A). Aan de haven is rekening gehouden met 35 personen per terras. Vanwege het levendige karakter bij deze locatie is rekening gehouden met een "gemiddeld terras" met een bronsterkte van 70 dB(A).

13.3.  Niet in geschil is dat de bijlagen behorend bij het rapport stemgeluid terrassen niet door de raad ter inzage zijn gelegd. Daarmee hadden [appellant sub 1] en anderen niet de gelegenheid de gehanteerde uitgangspunten van het onderzoek te controleren. Dat is in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad bij brief van 23 november 2022 alsnog de bijlagen bij het rapport stemgeluid terrassen heeft overgelegd en [appellant sub 1] en anderen de gelegenheid hebben gekregen om daarop te reageren. Naar het oordeel van de Afdeling zijn [appellant sub 1] en anderen niet door het gebrek benadeeld. Ook is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden door het gebrek zijn benadeeld.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen in reactie op de brief van 23 november 2022 hebben gesteld dat in de bijlagen een uitdraai van de modeleigenschappen ontbreekt en dat de bodemgebieden niet controleerbaar zijn, stelt de Afdeling vast dat de bijlagen een weergave bevatten van de oppervlaktebronnen, namelijk vier terrassen, en van de bodemgebieden, namelijk waterpartij en zachte oever met de bijbehorende bodemfactor. Dit betoog van [appellant sub 1] en anderen mist dan ook feitelijke grondslag.

13.4.  Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat in het rapport stemgeluid terrassen niet is uitgegaan van een representatieve situatie, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan met een uitwerkingsplicht aannemelijk moet maken dat een uitwerking van het bestemmingsplan mogelijk is, waarbij wordt voldaan aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2023, onder 9.2 en 9.3. In aanmerking genomen dat in het voorliggende plan de planologische mogelijkheden van het gebied met de bestemming "Wonen - Uit te werken" in hoofdlijnen zijn vastgelegd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad de planologische aanvaardbaarheid in ontoelaatbare mate heeft doorgeschoven naar de fase van uitwerking. De Afdeling acht hierbij het volgende van belang.

De raad heeft op de zitting toegelicht dat in het rapport stemgeluid terrassen geen rekening is gehouden met muziek op de terrassen, omdat het ten gehore brengen van versterkte muziek wordt gereguleerd door het Activiteitenbesluit. Aan de hand van de normering in het Activiteitenbesluit zal in een uitwerkingsplan nog worden besloten over het ten gehore brengen van versterkte muziek. De Afdeling volgt de raad hierin.

Verder heeft de raad toegelicht dat de situering en de omvang van de horecaterrassen in het uitwerkingsplan mede afhankelijk zal zijn van de invulling en locatie van de andere functies die op grond van artikel 7.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn toegestaan. Gelet op de verschillende toegestane functies binnen de aanduiding "gemengd" en de toegestane maximale oppervlakten zal volgens de raad een uitruil tussen de functies plaatsvinden. De Afdeling stelt vast dat binnen de aanduiding "gemengd", waarvan de bedrijfsvloeroppervlakte ongeveer 3.700 m² bedraagt, naast horecaterrassen, ook detailhandel, dienstverlening, aan watersport gerelateerde voorzieningen, horeca (uit de categorieën 1a, 1b en 1c van de Staat van horeca-activiteiten), maatschappelijke voorzieningen en een standplaats zijn toegestaan. De gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van deze functies (exclusief horeca-terrassen) mag op grond van artikel 7.2, aanhef en onder f, van de planregels maximaal 2.500 m² bedragen. Daarnaast geldt op grond van artikel 7.2, aanhef en onder i, van de planregels voor horecaterrassen een maximale oppervlakte van 500 m². Tot slot wordt op grond van artikel 7.2, aanhef en onder k, van de planregels, ter plaatse van de aanduiding "gemengd" ten noorden van het water een openbare ruimte van minimaal 500 m² gerealiseerd. In wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het standpunt van de raad dat een uitruil tussen de verschillende toegestane functies zal plaatsvinden. In het rapport stemgeluid terrassen kon voor horecaterrassen dan ook worden uitgegaan van vier terrassen met de genoemde bezoekersaantallen als representatieve situatie. Volgens het rapport is de sterkte van het totale stemgeluid vanaf het terras afhankelijk van het aantal personen op het terras, de individuele sterkte van het stemgeluid van de aanwezigen en van de spreektijd per persoon. Dat de raad vervolgens dit rapport aan het herstelbesluit ten grondslag heeft gelegd en heeft besloten om in de planregels een maximale oppervlakte voor horecaterrassen van 500 m² op te nemen, is bedoeld als extra waarborg ter voorkoming van een te hoge geluidbelasting bij de bestaande woningen van [appellant sub 1] en anderen en leidt de Afdeling niet tot het oordeel dat in het rapport stemgeluid terrassen niet van een representatieve situatie is uitgegaan.

13.5.  In het rapport stemgeluid terrassen staat dat bij de bestaande woningen aan de overzijde van het water het hoogst berekende equivalente geluidniveau in de avondperiode 40 dB(A) bedraagt. In de dagperiode zal het equivalente geluidniveau lager uitkomen. Deze bijdrage is niet relevant en doet geen afbreuk aan het heersende woon- en leefklimaat, aldus het rapport. De grenswaarde van 45 dB(A) in de avondperiode vanuit de normstelling van het Activiteitenbesluit wordt niet overschreden. Ook het maximale geluidniveau van ten hoogste 65 dB(A) in de avondperiode wordt niet overschreden. In het rapport stemgeluid terrassen wordt geconcludeerd dat uit het onderzoek blijkt dat terrassen langs het water vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar zijn.

13.6.  Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidbelasting in de tuinen van [appellant sub 1] en anderen, overweegt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft erkend dat in het rapport stemgeluid terrassen de tuinen van [appellant sub 1] en anderen niet zijn betrokken. De raad heeft toegelicht dat de tuinen niet aan de voorzijde van de woningen zijn gelegen, waardoor de afstand tussen de tuinen en het plangebied groter is dan de afstand tussen de woningen en het plangebied. De conclusie van het rapport stemgeluid terrassen dat een uitwerking mogelijk is die voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zal daarom niet anders luiden in het geval dat de tuinen wel in het rapport worden betrokken, aldus de raad. De raad heeft toegezegd dat bij de vaststelling van een uitwerkingsplan een nieuw akoestisch onderzoek zal worden verricht, waarbij de tuinen van de woningen van [appellant sub 1] en anderen zullen worden betrokken. Dit geldt ook ten aanzien van geluidcumulatie. De raad heeft verder gewezen op artikel 7.2, aanhef en onder l, van de planregels, waarin is bepaald dat het stemgeluid van horecaterrassen niet mag leiden tot een onaanvaardbaar geluidniveau op bestaande en toekomstige geluidgevoelige functies. Bij het vaststellen van een uitwerkingsplan zal dus inzichtelijk moeten zijn dat dit wat betreft de geluidbelasting, zowel op de gevels van woningen, als in tuinen, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog over de tuinen leidt gelet op deze overwegingen ook niet tot het oordeel dat in het rapport stemgeluid terrassen niet van een representatieve situatie is uitgegaan.

13.7.  Voor zover [appellant sub 1] en anderen naar aanleiding van de door de raad bij brief van 23 november 2022 overgelegde bijlage hebben gesteld dat uit de bijlage blijkt dat is gerekend met een terras met 30 bezoekers in plaats van een terras met 35 bezoekers, waardoor niet conform het rapport is gemodelleerd, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat uit de bijlagen behorend bij het rapport stemgeluid terrassen blijkt dat rekening is gehouden met twee terrassen voor 25 personen met een bronsterkte van 65 dB(A), een terras voor 30 personen met een bronsterkte van 70 dB(A) en een terras voor 35 personen met een bronsterkte van 70 dB(A). Deze gegevens komen niet geheel overeen met wat in het rapport stemgeluid terrassen is opgenomen. In het rapport staat immers dat rekening is gehouden met twee terrassen voor 35 personen met een bronsterkte van 70 dB(A).

Het betoog is in zoverre terecht voorgedragen. De Afdeling ziet daarin echter geen reden om te oordelen dat het herstelbesluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, omdat dit niet afdoet aan de conclusie dat een uitwerking van het bestemmingsplan mogelijk is die in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In de uitwerkingsregels van het plan, met name artikel 7.2, aanhef en onder l, van de planregels, is dat gewaarborgd.

13.8.  Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidsbelasting op de gevels en in de tuinen van de bestaande woningen als gevolg van horecaterrassen.

Parkeren

14.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied als gevolg van het plan onevenredig zal toenemen. Zij voeren daartoe aan dat bij de berekening van de parkeerbehoefte van de woningen ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan. [appellant sub 1] en anderen menen dat de raad bij de berekening uit had moeten gaan van 500 woningen van het type met de hoogste parkeernorm. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] menen dat van 800 woningen moet worden uitgegaan voor het berekenen van de parkeerbehoefte. Verder stellen zij dat de parkeerbehoefte van horecaterrassen ten onrechte niet in de berekening van de totale parkeerbehoefte is meegenomen. [appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat de werkelijke loopafstand tot de gemeenschappelijke parkeervoorziening ten onrechte meer dan 250 m bedraagt. Zij achten dit in strijd met artikel 7.2, aanhef en onder u, van de planregels. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat bezoekers en eigenaren van tweede auto’s als gevolg van de grotere loopafstand in hun wijk zullen parkeren.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren daarnaast aan dat artikel 14.1 van de planregels ten onrechte voorziet in reducties voor de aanwezigheid van sociale woningbouw, OV-voorzieningen en fietsparkeervoorzieningen. Zij menen dat de raad het toepassen van de reducties onvoldoende heeft gemotiveerd. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stellen tot slot dat in de planregels onvoldoende is geborgd dat de gemeenschappelijke parkeervoorziening en fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd.

14.1.  De raad stelt dat de parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de ‘Parkeernota 2021 Oegstgeest (concept)’ (hierna: Parkeernota) en verwijst naar het rapport "Parkeeroplossing motorvoertuigen Nieuw Rhijngeest Zuid" van Spark van 13 november 2020 (hierna: het parkeerrapport). Volgens de raad hoeft bij de berekening van de parkeerbehoefte niet te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden in die zin dat de parkeerbehoefte dient te worden berekend op basis van 800 woningen van het type met de hoogste parkeernorm. Verder acht de raad het niet aannemelijk dat de terrassen tot extra parkeerdruk zullen leiden, omdat de berekende parkeerbehoefte voor de horeca ook de behoefte van de terrasbezoekers behelst. Tot slot stelt de raad dat hij de reducties op de parkeernormen in redelijkheid heeft kunnen toepassen.

14.2.  De Afdeling overweegt dat bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen moet worden uitgegaan van een representatieve invulling van wat op grond van het plan planologisch maximaal mogelijk is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1426, onder 4.3. Op grond van artikel 6.2.1, onder a, van de planregels is het aantal studentenwoningen op gronden met de bestemming "Wonen" ten hoogste 300. Op grond van artikel 7.2, aanhef en onder a, van de planregels is het aantal woningen binnen de gehele bestemming "Wonen - Uit te werken" in het plangebied maximaal 500. In totaal maakt het plan dus maximaal 800 woningen mogelijk. In hoofdstuk 3 van het parkeerrapport staat dat de raad voor de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van een maximaal programma, bestaande uit 300 studentenwoningen, 125 appartementen (sociale) huur (midden/goedkoop), 135 appartementen koop (midden), 200 appartementen huur (duur), 34 eengezinswoningen en 6 herenhuizen. Dit zijn samen 800 woningen. De raad heeft op de zitting toegelicht dat in dit maximale programma de beschikbare ruimte optimaal wordt benut. Gelet op deze beschikbare ruimte, de maximum bebouwingspercentages en de maximum bouwhoogtes is volgens de raad een invulling met meer woningen met een daarbij behorende hogere parkeernorm niet mogelijk. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. In wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het door de raad gekozen maximale programma niet een representatieve invulling is van wat op grond van het plan planologisch maximaal mogelijk is.

14.3.  Over het meenemen van de parkeerbehoefte van de horecaterrassen, overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat de toegepaste Parkeernota geen afzonderlijke parkeernorm biedt voor een terras. Volgens de raad behoeft niet te worden voorzien in een groter aantal parkeerplaatsen, omdat de terrassen seizoensgebonden zijn. Bezoekers van horeca zitten doorgaans ofwel buiten op het terras bij mooi weer, ofwel binnen bij minder goed weer. Bij mooi weer zullen bezoekers veelal met de fiets komen. De berekende parkeerbehoefte voor de horeca behelst daarom mede de behoefte van de terrasbezoekers, aldus de raad. [appellant sub 1] en anderen hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

14.4.  Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de werkelijke loopafstand tot de gemeenschappelijke parkeervoorziening meer dan 250 m bedraagt, stelt de Afdeling vast dat artikel 7.2, aanhef en onder u, van de planregels bepaalt dat het bezoekersparkeren en parkeerplaatsen voor tweede auto's in een gemeenschappelijke parkeervoorziening binnen een straal van 250 m mogen worden gerealiseerd. Dit betekent dat de werkelijke loopafstand meer dan 250 m mag bedragen. De raad acht een loopafstand van iets meer dan 250 m aanvaardbaar.

Ook acht de raad het aannemelijk dat bezoekers van de gemeenschappelijke parkeervoorziening gebruik zullen maken, net zoals bewoners die een tweede auto willen parkeren. In wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat alleen ten aanzien van de noordelijke punt van het plangebied geldt dat de loopafstand van de woning tot de naastgelegen wijk kleiner zal zijn dan de loopafstand van de woning tot de gemeenschappelijke parkeervoorziening. Voor de rest van het plangebied geldt dit niet. Verder heeft de raad toegelicht dat de meest gebruikelijke aanrijroute naar het plangebied via de Limes zal zijn, waardoor men langs de gemeenschappelijke parkeervoorziening zal rijden, voordat de naastgelegen wijk wordt bereikt. Ook zullen bezoekers door middel van bebording op de gemeenschappelijke parkeervoorziening worden gewezen. Daarnaast zullen bewoners met een tweede auto via een VVE-bijdrage betalen voor het gebruik van de gemeenschappelijke parkeervoorziening, waardoor het aannemelijk is dat men ook daadwerkelijk gebruik zal maken van de gemeenschappelijke parkeervoorziening. Bewoners betalen ook een contingent voor bezoekersparkeren in de gemeenschappelijke parkeervoorziening. Voor het overige bezoek is het eerste uur parkeren in de gemeenschappelijke parkeervoorziening gratis, aldus de raad. Verder heeft de raad toegelicht dat het gemiddelde autobezit in Oegstgeest volgens de kencijfers van het CBS één auto per huishouden is, zodat niet de verwachting bestaat dat veel bewoners een tweede auto zullen hebben. Tot slot heeft de raad toegelicht dat als blijkt dat bezoekers van het plangebied of bewoners met een tweede auto te vaak in de naastgelegen wijk parkeren, de gemeente maatregelen kan treffen om dit te voorkomen, bijvoorbeeld door invoering van een vergunningenstelsel. Gelet op deze hiervoor besproken aspecten oordeelt de Afdeling dat de raad mocht uitgaan van het gebruik van de gemeenschappelijke parkeervoorziening door bezoekers en voor het parkeren van tweede auto’s van bewoners.

14.5.  Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] over de toegepaste reducties overweegt de Afdeling het volgende. In paragraaf 3.3 van de plantoelichting staat dat de raad voor het berekenen van de parkeerbehoefte van de in het plan voorziene ontwikkeling conform de Parkeernota is uitgegaan van de gemiddelde kencijfers voor sterk stedelijk gebied uit het rapport "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW van oktober 2012 (hierna: CROW-publicatie). De raad kan gemotiveerd van deze kencijfers afwijken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de afwijking van de kencijfers voldoende gemotiveerd. De Afdeling neemt daarbij het volgende in aanmerking.

In de plantoelichting staat dat een aantal reducties op de kencijfers zijn toegepast in verband met afspraken tussen de gemeente Leiden en de Universiteit Leiden en de ligging van het plangebied. De reducties zijn gebaseerd op de Parkeernota en verankerd in artikel 14.1 van de planregels. In artikel 14.1, onder b, sub 2, van de planregels staat dat voor sociale woningen en goedkope en middeldure appartementen de norm met 0,3 is verlaagd. De raad heeft toegelicht dat deze reductie van 0,3 overeenkomt met de normering in de Parkeernota. Daarin staat dat de parkeernorm voor sociale woningbouw is gebaseerd op de kencijfers van het CROW bij het stedelijkheidstype sterk stedelijk. Volgens de raad heeft de ervaring echter geleerd dat dit kencijfer te hoog is, waardoor in het verleden de norm voor sociale woningbouw vaker met 0,3 is verlaagd en dit niet tot parkeerproblemen heeft geleid. Verder staat in artikel 14.1, onder b, sub 4, van de planregels dat de parkeernorm met 10% mag worden verlaagd als in/bij het appartementencomplex goede fietsparkeervoorzieningen worden gerealiseerd. De raad heeft in dit kader toegelicht dat ook deze reductie voortvloeit uit de Parkeernota en dat goede fietsvoorzieningen het fietsgebruik bevorderen en daarmee autogebruik terugbrengen, waardoor minder parkeerplaatsen hoeven worden aangelegd. Tot slot staat in artikel 14.1, onder b, sub 5, van de planregels dat de parkeereis voor het Leiden Bio Science park met maximaal 10% wordt verlaagd. In de plantoelichting staat hierover dat de parkeereis wordt verlaagd, omdat wordt voorzien in een vorm van parkeerregulering, omdat sprake is van parkeren in een gemeenschappelijke parkeervoorziening en omdat het gebied goed openbaar vervoer krijgt. Over het openbaar vervoer heeft de raad toegelicht dat het plangebied zal beschikken over goede openbaarvervoersvoorzieningen door de nabijheid van station Leiden Centraal, een HOV-halte en hoogfrequente bussen. Zo rijden er sinds januari 2022 twee buslijnen door het Bio Science Park.

14.6.  Over het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat in de planregels onvoldoende is geborgd dat de gemeenschappelijke parkeervoorziening wordt gerealiseerd, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft gewezen op artikel 7.2, aanhef en onder u, van de planregels. Daarin is geregeld dat er overeenkomstig artikel 14.1 van de planregels in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, waarbij geldt dat het bezoekersparkeren en parkeerplaatsen voor tweede auto’s in een gemeenschappelijke parkeervoorziening binnen een straal van 250 m mogen worden gerealiseerd. De Afdeling stelt vast dat artikel 7.2, aanhef en onder u, van de planregels op zichzelf niet verzekert dat de gemeenschappelijke parkeervoorziening wordt gerealiseerd. Op grond van artikel 14.1, onder a, van de planregels kan een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet worden gebouwd wanneer niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Dat betekent dat geen woningen kunnen worden gebouwd als niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Niet in geschil is dat de gemeenschappelijke parkeervoorziening nodig is om in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in de Parkeernota te voorzien. Op de zitting is verder gebleken dat de gemeenschappelijke parkeervoorziening al in aanbouw is. Dit betekent dat de gemeenschappelijke parkeervoorziening gereed is, voordat de voorziene woningen in het plangebied zijn gerealiseerd. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen en stelt vast dat in dat licht het redelijk is dat de raad niet heeft voorzien in een borging van de realisering van de parkeervoorziening in het plan.

14.7.  Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de parkeerbehoefte in het plan onvoldoende heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de ontwikkeling niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied.

De betogen slagen niet.

14.8.  Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben betoogd dat in de planregels onvoldoende is geborgd dat fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond vanwege het relativiteitsvereiste als neergelegd in artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben op de zitting toegelicht dat zij vrezen dat fietsen en scooters foutief worden geparkeerd, wat zal leiden tot overlast. Gelet op de omstandigheid dat het plangebied van de woningen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wordt gescheiden door de Binnenrijn en de Rhijnhofweg en de afstand tussen de in het plangebied voorziene woningbouw en de woningen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] minimaal 27 m en 45 m bedraagt, is de Afdeling van oordeel dat het niet aannemelijk is dat het foutief parkeren van fietsen en scooters een aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] kan opleveren. De Afdeling zal dit betoog dan ook niet inhoudelijk bespreken.

Groen

15.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een groenstrook langs de gehele Binnenrijn, waardoor een buffer tussen hun woonwijk en de voorziene woningbouw aan de overzijde van de Binnenrijn ontbreekt. Voor zover het plan wel in een groenstrook voorziet, is deze groenstrook ten onrechte versmald ten opzichte van het hiervoor geldende plan. Ook de ecologische verbindingszone uit het hiervoor geldende plan is ten onrechte wegbestemd. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd dat met minder groen kan worden volstaan. [appellant sub 1] en anderen hebben in dit kader op de zitting gewezen op de structuurvisie.

Verder betogen [appellant sub 1] en anderen dat de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" het ten onrechte mogelijk maakt dat de Rhijnhofweg wordt verbreed. Omdat uit het verkeersonderzoek niet blijkt dat een verbreding noodzakelijk is om het verkeer te kunnen afwikkelen, bestaat volgens [appellant sub 1] en anderen geen aanleiding om de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" ten koste van de groenfunctie die op grond van het hiervoor geldende bestemmingsplan op de gronden rustte, toe te kennen.

15.1.  De raad stelt het niet noodzakelijk en wenselijk te hebben geacht om de planologische mogelijkheden voor groen uit het hiervoor geldende plan, die niet zijn verwezenlijkt, in dit plan over te nemen. Over de toekenning van de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" stelt de raad dat het niet de bedoeling is om de Rhijnhofweg te verbreden, maar dat de bestemming ruimte biedt voor flexibiliteit en het herprofileren van de weg. Bovendien laat de verkeersbestemming ook bijbehorend groen en water toe, aldus de raad.

15.2.  Op de zitting heeft de raad erkend dat het plan gevolgen kan hebben voor het zicht op groen vanuit de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], omdat slechts aan een gedeelte van de gronden langs de Binnenrijn de bestemming "Groen" is toegekend. De raad heeft toegelicht dat dit een gevolg is van onder meer de keuze die de raad heeft gemaakt ten aanzien van de maximum bouwhoogtes en de maximum bebouwingspercentages binnen de bestemming "Wonen" en "Wonen - Uit te werken". Op grond van artikel 6.1 en artikel 7.1 van de planregels zijn zowel de voor "Wonen" als de voor "Wonen - Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor groen. Dit betekent dat het mogelijk is om langs de gehele Binnenrijn groen te realiseren. De Afdeling oordeelt dat het niet toekennen van een bestemming groen langs de gehele Binnenrijn voldoende is gemotiveerd en neemt daarbij in aanmerking dat, zoals hiervoor onder 11.3 al is overwogen, in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Voor zover [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd dat de omstandigheid dat het plan in minder groen voorziet in strijd is met de structuurvisie, heeft de raad op de zitting toegelicht dat het plan onder meer is gebaseerd op de nota van uitgangspunten en dat dit nieuwe beleid op bepaalde punten afwijkt van de in 2005 vastgestelde structuurvisie, waaronder de groenmogelijkheden. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet kan worden gevolgd in zijn standpunt.

15.3.  Over de gronden waaraan de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegekend, heeft de raad op de zitting toegelicht dat het plan weliswaar in een mogelijkheid tot verbreding van de Rhijnhofweg voorziet, maar dat dit niet betekent dat de volledige breedte van de bestemming uit verharding zal bestaan. De raad heeft toegelicht dat de breedte van de verkeersbestemming de benodigde flexibiliteit biedt om de weg te herprofileren en in oostelijke richting te verschuiven zodat de weg op de nieuwe woningen aansluit. Verder heeft de raad op de zitting toegezegd dat de groene berm behouden zal blijven. De Afdeling stelt vast dat de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" in artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels in deze mogelijkheid voorziet. De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten om aan de stelling van de raad te twijfelen.

15.4.  Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling toereikend gemotiveerd dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De betogen slagen niet.

Privacy en uitzicht

16.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat. [appellant sub 1] en anderen voeren daartoe aan dat de noordgrens van de aanduiding "haven" op de planverbeelding zuidelijker ligt dan de huidige situering van het water en dat dit ten koste gaat van hun uitzicht. Verder vrezen [appellant sub 1] en anderen dat de in het plan voorziene versmalling van de Binnenrijn ervoor zorgt dat de voorziene woningbouw dichterbij hun woningen komt te staan. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat de maximaal toegestane bouwhoogte van 16 m tegenover hun woningen ten koste gaat van hun uitzicht en privacy.

16.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het plan weliswaar zal leiden tot enige afname van het uitzicht en de privacy van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], maar dat dit niet zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op hun woon- en leefklimaat.

16.2.  Vast staat dat het plan invloed heeft op het uitzicht vanuit de woningen van [appellant sub 1] en anderen en vanuit de woningen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Daarnaast is het naar het oordeel van de Afdeling niet uitgesloten dat het plan enige aantasting van de privacy van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tot gevolg kan hebben. Dit is op de zitting door de raad erkend. De woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn echter op een afstand van minimaal 27 m en 45 m van de in het plangebied voorziene woningbouw gelegen en worden daarvan gescheiden door de Rhijnhofweg en de Binnenrijn. Deze afstanden zijn in een stedelijke omgeving niet ongebruikelijk. Bovendien regelt artikel 7.2, aanhef en onder c, van de planregels dat de afstand tussen het bouwvlak van de bestemming "Wonen - Uit te werken" en de dichtstbijzijnde bestaande woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] minimaal 29 m bedraagt. Daarnaast overweegt de Afdeling dat er geen recht bestaat op een vrij uitzicht.

Gelet op de ligging van het plangebied, in een bebouwde omgeving, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat de voorziene woningbouw niet leidt tot een onevenredige aantasting van de privacy en het uitzicht.

De betogen slagen niet.

Waardevermindering woningen

17.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan zal leiden tot een waardedaling van hun woningen.

17.1.  Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] aan de [locatie 3] en [locatie 4] in Oegstgeest betreft, bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Daarnaast overweegt de Afdeling dat voor eventuele tegemoetkoming in planschade een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden bestaat.

Het betoog slaagt niet.

Op de zitting aangevoerde beroepsgronden

18.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben voor het eerst op de zitting betoogd dat het plan in strijd is met de Omgevingsvisie Oegstgeest 2022 en de algemene zorgplicht voor het milieu. Ook hebben zij op de zitting voor het eerst betoogd dat in het plan onvoldoende is gemotiveerd dat watercompensatie op een juiste wijze zal plaatsvinden.

18.1.  Behalve in geschillen waarin de wet het niet toestaat, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.

18.2.  Naar het oordeel van de Afdeling zijn de nieuwe gronden zodanig laat ingediend, dat de andere partijen daarop niet adequaat hebben kunnen reageren. Bovendien is niet gebleken dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] deze beroepsgronden niet in een eerder stadium van de beroepsprocedure naar voren hebben kunnen brengen. De Afdeling zal de nieuwe gronden daarom buiten beschouwing laten.

Conclusie over het beroep tegen het besluit van 28 april 2022

19.     Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het herstelbesluit ongegrond.

Conclusie over het beroep tegen het besluit van 1 juli 2021

20.     Omdat de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het herstelbesluit ongegrond zijn, zal het herstelbesluit met deze uitspraak in rechte onaantastbaar worden. Hieruit volgt dat het bij besluit van 1 juli 2021 vastgestelde plan geen betekenis meer heeft. Omdat ook overigens niet is gebleken van enig belang, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] geen belang meer hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun beroepen tegen dit besluit. Dit betekent dat de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 1 juli 2021 niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Proceskosten

21.     Omdat de raad, zoals hiervoor onder 4 overwogen, mede naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het oorspronkelijke besluit van 1 juli 2021 heeft geconstateerd dat sprake is van een gebrek, moet de raad hun proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Oegstgeest van 1 juli 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen)" niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Oegstgeest van 28 april 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen)" ongegrond;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Oegstgeest tot vergoeding van:

-         bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

-         bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.      gelast de raad van de gemeente Oegstgeest aan:

-         [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 te vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

-         [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 te vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023

780-964

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:11

1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage, met uitzondering van stukken waarvoor bij wettelijk voorschrift mededeling op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze is voorgeschreven.

[…]

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[…]

Artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Bestemmingsplan "Nieuw-Rhijngeest Zuid (wonen)"

Artikel 4.1

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wegen met doorgaande rijstroken met hoofdzakelijk een functie als gebieds- en wijkontsluiting;

b.       bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, aanlegsteigers, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen, verlichting, verkeersregeling.

Artikel 6.1

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wonen voor studenten;

b.       ontsluitingswegen en -paden;

c.       groen;

d.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen, aanlegsteigers, keerwanden en beschoeiingen;

e.       (gebouwde) parkeervoorzieningen;

f.        bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, laad- en losvoorzieningen, reclame-uitingen, geluidwerende voorzieningen, verlichting, verkeersregeling.

Artikel 6.2.2

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.       ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;

b.       ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage toegestaan.

Artikel 7.1

De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen;

b.       ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' tevens voor:

1.       detailhandel;

2.       dienstverlening;

3.       aan watersport gerelateerde voorzieningen;

4.       horeca uit de categorieën 1a, 1b en 1c van de Staat van horeca-activiteiten, met bijbehorende horecaterrassen;

5.       maatschappelijke voorzieningen;

6.       een standplaats;

c.       ontsluitingswegen en -paden;

d.       groen;

e.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen, aanlegsteigers, keerwanden en beschoeiingen;

f.        (gebouwde) parkeervoorzieningen;

g.       bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, laad- en losvoorzieningen, reclame-uitingen, geluidwerende voorzieningen, verlichting, verkeersregeling.

Artikel 7.2

Burgemeester en wethouders werken de in lid 7.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:

a.       Het aantal woningen binnen de gehele bestemming 'Wonen - Uit te werken' in het plangebied is maximaal 500.

b.       Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

c.       De afstand tussen het bouwvlak van de bestemming Wonen-Uit te werken, gelegen ten noorden van de haven, en de dichtstbijzijnde bestaande woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2], zoals aanwezig op moment van vaststelling van dit bestemmingsplan, bedraagt minimaal 29 meter.

d.       Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan.

e.       Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage toegestaan.

f.        De gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van de toegelaten niet-woonfuncties (excl. horecaterrassen), zoals genoemd in lid 7.1 onder b is maximaal 2.500 m².

g.       De functies detailhandel en aan watersport gerelateerde voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond.

h.       Voor de toegelaten functies afzonderlijk gelden de volgende maximale bedrijfsvloeroppervlakten:

i.        Voor de toegelaten niet-woonfunctie horecaterrassen als genoemd in lid 7.1 onder b geldt een maximale oppervlakte van 500 m2;

j.        Ten aanzien van het innemen van de standplaats gelden de volgende regels:

1.       binnen het totale plangebied is maximaal één standplaats toegestaan;

2.       voor de standplaats geldt een maximale oppervlakte van 25 m²;

3.       de opstelling van de standplaats mag het wegverkeer niet belemmeren;

4.       bij de opstelling van de standplaats dient de toegang op het trottoir ongehinderd te blijven;

5.       indien de opstelling van de standplaats leidt tot opheffing van parkeerplaatsen, dan mag deze opheffing geen onevenredige afbreuk doen aan het voorzieningenniveau van de openbare parkeerplaatsen;

6.       het assortiment van de standplaats mag niet leiden tot geuroverlast voor omliggende bedrijven, of andere bestemmingen;

7.       het gebruik moet qua aard, milieubelasting en uitstraling passen in de directe omgeving van de standplaats.

k.       Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' wordt ten noorden van het water een openbare ruimte van minimaal 500 m2 gerealiseerd.

l.        Het stemgeluid van horecaterrassen mag niet leiden tot een onaanvaardbaar geluidniveau op bestaande en toekomstige geluidgevoelige functies.

m.      Ter plaatse van de aanduiding 'groen' worden de gronden in hoofdzaak groen ingericht.

n.       De lengte van een aaneengebouwd bouwblok mag maximaal 60 m bedragen.

o.       De voorgevels van de hoofdgebouwen nabij de bouwvlakgrens zijn gericht op de bouwvlakgrens.

p.       Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevelzone 1' worden de hoofdgebouwen in of evenwijdig aan de bouwvlakgrens aan De Limes gerealiseerd. Hierbij mag de afstand van het hoofdgebouw tot de bouwvlakgrens maximaal 3 m bedragen.

q.       Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - wandelpad' moet er een doorlopende route voor voetgangers gerealiseerd worden met een breedte van minimaal 2 meter. Deze route vormt een verbinding tussen De Limes en de bestemming 'Groen' langs de Binnenrijn en wordt zo veel mogelijk in het groen en/ of aan het water gerealiseerd.

r.        Als (een gedeelte van) de voorgevel van het hoofdgebouw binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevelzone 2' is gesitueerd, wordt deze voorgevel in de bouwvlakgrens aan de De Limes gebouwd.

s.       Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - groen' wordt minimaal 50% van het aanduidingsvlak groen ingericht, overeenkomstig de bestemming Groen. Tevens worden minimaal 2 zichtassen gerealiseerd tussen De Limes en het Park Landskroon.

t.        Parkeerplaatsen en bergingen worden zoveel mogelijk 'uit het zicht' gerealiseerd, waarbij de volgende parkeeroplossingen mogelijk zijn:

1.       Op het eigen terrein, bij grondgebonden eengezinswoningen;

2.       Op het eigen terrein, in een ondergrondse garage;

3.       Op het eigen terrein, in een half verdiepte garage in een gesloten bouwblok;

4.       Op het eigen terrein, op het maaiveld, ingesloten door een bouwblok;

5.       Op het eigen terrein, op het maaiveld, landschappelijk ingepast;

6.       Op het eigen terrein, in een garage op maaiveld, rondom ingepakt met eengezinswoningen met ontsluiting op maaiveld en de buitenruimte op het dak van de garage;

7.       In de collectieve parkeergarage op het bedrijventerrein.

u.       Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig artikel 14.1. Waarbij geldt dat het bezoekersparkeren en parkeerplaatsen voor 2e auto's in een gemeenschappelijke parkeervoorziening binnen een straal van 250 m gerealiseerd mag worden.

v.       Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in het bepaalde onder t, dient in stand te worden gehouden.

Artikel 14.1

a.       Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden, zoals bedoeld in de Parkeernota 2004, danwel de opvolger daarvan;

b.       In afwijking van het bepaalde onder a gelden de volgende normen:

1.       De parkeernorm is het gemiddelde van de bandbreedte volgens richtlijnen CROW, bij stedelijkheidstype sterk stedelijk;

2.       Voor sociale woningen en goedkope en middeldure appartementen is de norm verlaagd met 0,3 ten opzichte van de CROW-richtlijnen;

3.       De aanwezigheidspercentages van de meest recente CROW-richtlijnen zijn van toepassing;

4.       Als in/bij een appartementencomplex goede fietsparkeervoorzieningen worden gerealiseerd, dan mag de autoparkeernorm met 10% worden verlaagd;

5.       De parkeereis voor LBSP wordt met maximaal 10 % verlaagd.

c.       Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in het bepaalde onder a en b, dient in stand te worden gehouden.