Uitspraak 202104200/1/R2


Volledige tekst

202104200/1/R2.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Ledeacker, gemeente Land van Cuijk (voorheen: gemeente Sint Anthonis),

2.       [appellante sub 2] en anderen, allen wonend te Ledeacker, gemeente Land van Cuijk,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Land van Cuijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Den Dries, Ledeacker" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 2] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2022, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 1], [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellante sub 2] en mr. A.A.M. van Hoorn, advocaat te Eindhoven te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Kuhnen en S.C.P. Selten.

Overwegingen

1.       De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.       Het plan voorziet in de bouw van twaalf woningen in het westelijke deel van Ledeacker in de kern Sint Anthonis. In de bestaande situatie is het plangebied een onbebouwd terrein, gelegen tussen bestaande bebouwing in een woonwijk. Het voorheen geldende plan "Ledeacker, Den Dries", door de raad vastgesteld op 28 januari 2013, voorzag ter plaatse in een woonbestemming voor maximaal acht woningen. Met het voorliggende plan wordt het aantal maximaal toegestane woningen met vier stuks uitgebreid en tevens is voorzien in een parkeervoorziening. De plantoelichting vermeldt dat het gaat om twaalf levensloopbestendige woningen voor senioren rondom een hofje, waar ook kan worden geparkeerd.

[appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen wonen allen in de nabijheid het plangebied. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen. Volgens hen wordt door de toename van het aantal woningen de wijk tot op de laatste vierkante meter volgebouwd. Dit doet afbreuk aan de ruime opzet van het dorp.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beroep

4.       [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen kunnen zich op de hierna te bespreken gronden niet verenigen met het besluit tot vaststelling van het plan.

Inbreng van omwonenden niet verwerkt in het besluit

5.       [appellant sub 1] en anderen zijn teleurgesteld over de wijze waarop het plan tot stand is gekomen, omdat zij als omwonenden ten onrechte niet zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan. Zij voeren hiertoe aan dat er niet is geluisterd naar de inbreng en zorgen van omwonenden en dat hun inbreng ten onrechte niet is meegenomen in het plan. Ten onrechte is hun inbreng zonder enig bericht of overleg terzijde geschoven.

5.1.    Vaststaat dat er in het voortraject een aantal bijeenkomsten heeft plaatsgevonden, waarbij de gemeente, de initiatiefnemer en omwonenden met elkaar in gesprek zijn gegaan over de beoogde ontwikkeling. Ook hebben omwonenden gebruik gemaakt van de gelegenheid om hun zienswijzen over het ontwerpplan kenbaar te maken. Daarop is in de zienswijzennota ingegaan. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de ingediende zienswijzen op een enkel punt aangepast. Het college heeft ingestemd met de zienswijzennota en het plan ter vaststelling voorgelegd aan de raad. Hierover hebben omwonenden een brief ontvangen.

De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat de inbreng van de omwonenden niet volledig is overgenomen en verwerkt in het plan, niet betekent dat, zoals [appellant sub 1] en anderen aanvoeren, zij als omwonenden ten onrechte niet zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan of dat er niet naar hun inbreng en zorgen is geluisterd. Ook is niet gebleken dat hun inbreng ten onrechte zonder enig bericht of overleg terzijde geschoven. Niet staande kan worden gehouden dat het plan, wat betreft de gevolgde procedure, in strijd met het recht tot stand is gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Strijd met de Structuurvisie Kernen Sint Anthonis

6.       [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen betogen dat de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het beleid, als opgenomen in de Structuurvisie Kernen Sint Anthonis. In het plan is niet gemotiveerd waarom het aantal woningen is uitgebreid van acht naar twaalf. Door de toename van het aantal woningen wordt de wijk volgens hen tot op de laatste vierkante meter volgebouwd. Dit doet afbreuk aan de open structuur van het dorp en de ruime opzet van de bebouwing, als vermeld in de Structuurvisie. Zij stellen dat de raad er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat door de beoogde ontwikkeling het groen vermindert, het driehoekig pleintje in oppervlak wordt verkleind en de kinderen hun speelveld verliezen.

6.1.    In de Structuurvisie van januari 2017 staat bij de beschrijving van Ledeacker: "Door de open structuur van het dorp en de ruime opzet van de bebouwing heeft het dorp een groene uitstraling."

In paragraaf 3.1 van de Structuurvisie wordt ingegaan op het aspect woningbouw in Sint Anthonis. Vermeld wordt dat de basis van het woonbeleid voor Sint Anthonis ligt in regionale afspraken, die zijn gemaakt in de Woningmarktstrategie Land van Cuijk uit 2013. Hierin is vastgelegd op welke wijze de regiogemeenten omgaan met woningbouw. Afgesproken is dat iedere gemeente bouwt voor de ‘eigen’ lokale behoefte. Daarom worden er plannen ontwikkeld, die passen bij de schaal en behoefte van de dorpen. In de Structuurvisie staat verder dat, gezien het groeiende aantal ouderen in en buiten de gemeente, een sterke voorkeur wordt gegeven aan de realisatie van levensloopbestendige woningen. De met het plan beoogde ontwikkeling van levensloopbestendige woningen is ook al benoemd in de Structuurvisie.

6.2.    In de plantoelichting staat dat in het gemeentelijke woonprogramma 2020 rekening is gehouden met de beoogde ontwikkeling van woningbouw op de locatie Den Dries. Deze ontwikkeling sluit aan bij de in 2018 vastgestelde regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk. Daarin hebben de gemeenten in de regio afgesproken dat in de kleine kernen (waaronder Ledeacker) per ontwikkeling maximaal ongeveer 15 woningen mogen worden toegevoegd. De plantoelichting vermeldt verder dat er, wat betreft woningtype, vanwege de sterk toenemende vergrijzing in Sint Anthonis een aanzienlijke behoefte bestaat aan levensloopbestendige woningen voor senioren. De behoefte aan levensloopbestendige woningen is sinds de vaststelling van het vorige plan verder gegroeid. Het plan voorziet met de bouw van twaalf levensloopbestendige woningen in deze groeiende behoefte.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in het plan deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het aantal woningen is uitgebreid van acht naar twaalf. De Afdeling volgt [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen niet in hun betoog dat de raad bij de voorbereiding van het plan, wat betreft dit punt, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het beleid, als opgenomen in de Structuurvisie.

Het betoog slaagt niet.

6.3.    Wat betreft het betoog dat door de toename van het aantal woningen de wijk volledig wordt volgebouwd, overweegt de Afdeling dat de raad er terecht op heeft gewezen dat uit de verbeelding van het plan volgt dat het te bebouwen oppervlak juist afneemt ten opzichte van het voorheen geldende plan. Daarnaast is ook het oppervlak met de bestemming "Wonen", waarbinnen ook bijgebouwen mogelijk zijn, aanzienlijk verkleind. Daardoor is er, behalve meer openheid, ook meer ruimte beschikbaar gekomen voor openbare parkeerplaatsen, waar ook omwonenden gebruik van kunnen maken. Verder voorziet het plan, anders dan het voorheen geldende plan, in een groenbestemming voor deze locatie. In het plan wordt de open structuur van de wijk verder bevorderd door kleinere omvang, de verdeling en de ligging van de bouwvlakken. In het voorheen geldende plan waren er acht woningen voorzien, allen aaneengesloten in één groot bouwvlak. In het voorliggende plan zijn de bouwvlakken verdeeld in twee kleinere delen; één blok voor maximaal acht woningen en één blok voor maximaal vier woningen. Bovendien is ook de maximaal toegestane bouwhoogte verlaagd. Voorheen gold een maximaal toegestane goothoogte van 6 meter en een maximaal toegestane nokhoogte van 11 meter. In het voorliggende plan is dit verlaagd naar respectievelijk 3,5 meter en 8,5 meter. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat dit plan wat betreft de open structuur en de opzet van de bebouwing een verbetering is ten opzichte van het voorheen geldende plan.

Over de verkleining van het driehoekig pleintje heeft de raad in de zienswijzenota aangegeven dat dit inderdaad kleiner is dan in het voorheen geldende plan. Maar de raad heeft dit ruimtelijk aanvaardbaar geacht, omdat het pleintje gedeeltelijk de bestemming "Groen" heeft gekregen. Deze groenbestemming loopt vanaf het pleintje door tot aan de gronden met een verkeersbestemming, waar een openbare parkeervoorziening is beoogd.

Over het speelveld heeft de raad in de zienswijzennota aangegeven dat het gaat om een braakliggend bouwterrein, dat al was bestemd voor woningbouw en tijdelijk wordt gebruikt als speelveld. De met het plan beoogde woningbouw is voorzien ter plaatse van dat braakliggende bouwterrein. Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen vrezen dat de kinderen uit de wijk nergens meer buiten kunnen spelen, wijst de raad erop dat er al een nieuw speelveld is gerealiseerd aan de zuidoostzijde van de wijk. Het nieuwe speelveld is omringd door woningen, die een open zicht hebben op het speelveld. De raad wijst er verder op dat daar, door de ligging aan de rand van de wijk, minder autoverkeer is.

Gelet op het vorenstaande volgt de Afdeling [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen niet in hun betoog dat de raad bij de voorbereiding van het plan niet is ingegaan op deze aspecten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de beoogde ontwikkeling, wat betreft deze punten, ruimtelijk aanvaardbaar mogen achten. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het in de Structuurvisie opgenomen beleid.

De betogen slagen niet.

Strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV)

7.       [appellante sub 2] en anderen voeren aan dat de raad het plan in strijd met de IOV heeft vastgesteld. Zij wijzen erop dat het plangebied in de IOV is aangeduid als "Verstedelijking afweegbaar". De raad heeft in strijd met de IOV onvoldoende onderbouwd dat er voor de beoogde ontwikkeling geen ruimte is binnen de gronden met de aanduiding "Stedelijk gebied".

7.1.    Artikel 3.42 van de IOV luidt:

"1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

a. de ontwikkeling past in regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

[…]."

Artikel 3.43 luidt:

"In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;

b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;

c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied."

7.2.    Niet in geschil is dat het plan in een duurzame stedelijke ontwikkeling voorziet, als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de IOV. Vaststaat dat het plangebied, gesitueerd tussen bestaande bebouwing in een woonwijk, feitelijk ligt in bestaand stedelijk gebied. In de IOV zijn de gronden in het plangebied echter aangeduid als "Verstedelijking afweegbaar".

De raad heeft aangegeven dat aan die gronden al in 2008 de aanduiding "Stedelijk gebied" moest worden toegekend, maar dat dit per abuis nog niet in de IOV is aangepast. De raad wijst er in dit verband op dat de gronden al in het bestemmingsplan "Ledeacker 2007" uit 2008 waren bestemd als "Woondoeleinden". Bij de voorbereiding van dat bestemmingsplan heeft overleg met de provincie geleid tot goedkeuring van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant om, mede omdat in de regio de woningbouwproductie achterbleef, woningbouw op inbreidingslocaties in de toenmalige gemeente Sint Anthonis te realiseren. De locatie Den Dries viel binnen de goedkeuring. Het bestemmingsplan "Ledeacker 2007" stond ter plaatse acht woningen toe. De afweging of er binnen stedelijk gebied nog voldoende alternatieve mogelijkheden bestonden voor woningbouw is al in 2008 bij de vaststelling van dat bestemmingsplan gemaakt. Daarbij zijn ook de omgevingskwaliteit en de structuren in het gebied bezien.

De raad stelt dat er met het voorliggende plan een andere invulling wordt gegeven aan reeds bestaande bouwmogelijkheden binnen een bestaande woonbestemming. Verder ligt het plangebied midden in een woonwijk, zodat er geen aantasting van landschappelijke waarden in het buitengebied is te verwachten. De raad heeft voorts aangegeven dat er binnen de gronden met de aanduiding "Stedelijk gebied" feitelijk geen geschikte locatie is, die kan voorzien in de nieuwbouw van twaalf levensloopbestendige woningen. Nagenoeg alle ruimte in het stedelijke gebied is namelijk al bebouwd of anderszins in gebruik. De raad wijst er daarnaast op dat ook de vier extra toe te voegen woningen, waarin het plan voorziet, binnen de regionale woningbouwafspraken passen. Ook heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant met dit plan ingestemd.

Gelet op het vorenstaande, ziet de Afdeling in wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het voorliggende plan in strijd met de IOV heeft vastgesteld of onvoldoende heeft onderbouwd dat er voor de beoogde ontwikkeling geen ruimte is binnen de aanduiding "Stedelijk gebied".

Het betoog slaagt niet.

Bereikbaarheid

8.       [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen betogen de raad er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de wijk als gevolg van het plan onvoldoende bereikbaar zal zijn. Zij stellen hiertoe dat het plan ten onrechte voorziet in slechts één ontsluiting. De raad heeft volgens hen miskend dat vanwege de te verwachten verkeerstoename en in verband met de bereikbaarheid in geval van calamiteiten een tweede ontsluiting noodzakelijk is.

8.1.    In de plantoelichting staat dat het plangebied wordt ontsloten via Den Dries. Voor langzaam verkeer is er ook een verbinding met de Stippent in de vorm van een fietssluis. Vermeld wordt dat Den Dries voldoende capaciteit heeft om de extra verkeersbewegingen van en naar de nieuwe woningen te verwerken. De raad heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de algemene bereikbaarheid van de wijk voldoende is.

Dit standpunt is in het rapport "Verkeersonderzoek Den Dries te Ledeacker" van 27 mei 2021 onderschreven. Het rapport vermeldt dat de wijk, en ook de achterliggende straten Den Akker en Den Berk, voldoende bereikbaar zijn vanuit Den Dries. Over de verkeersintensiteiten is in het rapport aan de hand van berekeningen geconcludeerd dat er zowel in de bestaande als in de toekomstige situatie, dat wil zeggen na de bouw van de twaalf woningen, voldoende ruimte bestaat om de verkeersbewegingen te kunnen verwerken en om te voorzien in een goede en relatief verkeersveilige afwikkeling. Behalve de ontsluiting via Den Dries is er voor langzaam verkeer ook een ontsluiting tussen Den Akker en Stippent.

Wat betreft de bereikbaarheid voor hulpdiensten staat in het rapport dat het voorzien in een tweede ontsluiting noodzakelijk is. Een mogelijke oplossing hiervoor is het opwaarderen van de fietssluis tussen Den Akker en Stippent tot een volwaardige calamiteitendoorgang. Deze doorgang kan zo worden aangepast, dat gemotoriseerd verkeer er in een normale situatie geen gebruik van kan maken, maar dat hulpdiensten daar in geval van een calamiteit wel kunnen passeren. In het rapport is voorgesteld om voor de inrichting van de calamiteitendoorgang bij de fietssluis uitneembare/inzinkbare afzetpalen of overrijdbare (flexibele) objecten te gebruiken.

De raad heeft in het verweerschrift aangegeven dat dit voorstel bij de definitieve invulling van de wijk, en zo mogelijk al eerder, zal worden uitgevoerd. De raad wijst erop dat met deze inrichtingsmaatregelen verzekerd is dat de hulpdiensten gebruik kunnen maken van het fietspad.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad rekening heeft gehouden met de bereikbaarheid van de wijk en de verkeersintensiteiten als gevolg van het plan en dat hij de noodzaak voor een tweede ontsluiting in geval van calamiteiten heeft onderkend. Over evenbedoelde inrichtingsmaatregelen voor de calamiteitendoorgang bij de fietssluis overweegt de Afdeling dat deze uitvoeringsaspecten zijn, die niet in het plan hoeven te worden geregeld.

Het betoog slaagt niet.

Overzicht bij het pleintje

9.       [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen betogen dat de raad er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat het plan leidt tot verkeersonveiligheid. Zij stellen dat in de beoogde situatie autoverkeer bij het driehoekige pleintje geen overzicht zal hebben over spelende kinderen vanwege hoge erfafscheidingen.

9.1.    De raad heeft zich in de zienswijzennota op het standpunt gesteld dat, wat betreft verkeersveiligheid, het overzicht op het driehoekig pleintje voldoende is. Daarom heeft hij het niet nodig geacht om de maximaal toegestane hoogte van de erfafscheidingen aan het driehoekige pleintje in het plan aan te passen. De raad heeft aangegeven dat [appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen en de initiatiefnemer na de vaststelling van het plan met elkaar hebben gesproken over erfafscheidingen en de hoogte hiervan. De hoogte van erfafscheidingen kan volgens de raad worden geborgd in de leveringsakte van toekomstige kopers. Volgens de raad betreft dit een privaatrechtelijke aangelegenheid.

9.2.    Over de algemene verkeersveiligheid als gevolg van het plan staat in het rapport Verkeersonderzoek dat deze op orde is. Hierbij is in aanmerking genomen dat er door de situering van de wijk geen sprake is van doorgaand verkeer, maar alleen van bestemmingsverkeer.

Echter, over de verkeersveiligheid bij het driehoekige pleintje staat in het rapport dat het de vraag is of het overzicht voor verkeer dat vanuit Den Dries het plein nadert, in combinatie met eventuele (hoge) erfafscheidingen, voldoende is. Daarom is in het rapport voorgesteld om het overzicht, en daarmee de verkeersveiligheid ter plaatse van het driehoekige pleintje, te vergroten door bijvoorbeeld voor de erfafscheidingen aan het pleintje de maximaal toegestane hoogte aan te passen.

9.3.    In het plan is de bouwhoogte van de erfafscheidingen bij de beoogde woningen geregeld in artikel 6.2.3. van de planregels.

Artikel 6.2.3 luidt:

"a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

1. bij erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m en vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m, met dien verstande dat bij een open constructie dit 1.5 m mag bedragen;

(…)"

9.4.    De Afdeling begrijpt het rapport Verkeersonderzoek zo dat wordt betwijfeld of, wat betreft de verkeersveiligheid, het overzicht bij het pleintje voldoende is. Het overzicht voor verkeer dat vanuit Den Dries het pleintje nadert, kan namelijk worden belemmerd door de toegestane erfafscheidingen aan het pleintje. Daarom is in het rapport voorgesteld om ten behoeve van het overzicht en de verkeersveiligheid de hoogte van die erfafscheidingen aan te passen. Daarbij is echter niet aangegeven bij welke hoogte er wel voldoende overzicht bestaat voor verkeer dat vanuit Den Dries het pleintje nadert.

Uit artikel 6.2.3, onder a, sub 1, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, volgt dat bij de beoogde woningen aan het pleintje erfafscheidingen met een maximale hoogte van 2 meter zijn toegestaan. Niet is gebleken dat de raad bij de voorbereiding van het plan heeft onderzocht of, wat betreft de verkeersveiligheid, het overzicht bij het pleintje voldoende is, gelet op de maximaal toegestane hoogte van de erfafscheidingen ter plaatse. Ook na de planststelling heeft de raad, naar aanleiding van de in het rapport Verkeersonderzoek geuite twijfel, geen onderzoek naar de verkeersveiligheid en het overzicht ter plaatse gedaan. De raad heeft aldus niet onderzocht of inzichtelijk gemaakt bij welke hoogte van de erfafscheidingen ter plaatse er wel voldoende overzicht bestaat voor het verkeer dat vanuit Den Dries het pleintje nadert.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt welke afweging hij bij de planvaststelling heeft gemaakt over de verkeersveiligheid bij het pleintje en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het toestaan van erfafscheidingen bij het pleintje met een maximale hoogte van 2 meter in verband met het overzicht voor verkeer dat vanuit Den Dries het pleintje nadert. Het plan is daarom op dit punt niet met de daarbij vereiste zorgvuldigheid voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Parkeren

10.     [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen betogen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen en zal leiden tot een onaanvaardbare parkeeroverlast. Zij vrezen dat de woningen niet door senioren maar door starters zullen worden bewoond.

10.1.  In de verbeelding bij het plan is te zien dat het plangebied onder meer de bestemming "Wonen" heeft. Binnen de bestemming "Wonen" zijn er twee bouwvlakken. Beide bouwvlakken hebben de bouwaanduiding "aaneengebouwd". Eén bouwvlak heeft de aanduiding "maatvoering maximum aantal wooneenheden 8" en één bouwvlak heeft de aanduiding "maatvoering maximum aantal wooneenheden 4".

Artikel 6.1 van de planregels luidt:

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de woonfunctie, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aantal bestaande en/of nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;

(…)

met bijbehorende (…) parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 12.1) (…).

Artikel 12.1.1 luidt:

Voor wat betreft de functie wonen moet per nieuwe woning ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per woning is hiervoor minimaal 1,8 parkeerplaatsen te realiseren, waarvan 1 parkeerplaats op eigen terrein bij vrijstaande en twee-aaneen woningen.

10.2.  Het plan voorziet in twaalf woningen van woningtype "aaneengebouwd". Dit is geregeld in artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding. De plantoelichting vermeldt dat met de voorgenomen ontwikkeling, vanwege de groeiende behoefte aan levensloopbestendige woningen voor senioren, juist is beoogd om dat type woningen te bouwen. In de plantoelichting is onderbouwd op welke wijze is voorzien in de parkeerbehoefte voor de twaalf woningen. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de parkeerkencijfers van het CROW. Om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid heeft de raad een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning gehanteerd. Daarbij is uitgegaan van woningtype "koop, huis, twee-onder-een-kap". De raad wijst erop dat de woningen eigenlijk aaneengebouwd zullen worden; in dat geval geldt woningtype "tussenwoning" en een lagere parkeernorm van 1,6. Met toepassing van de hogere parkeernorm voor woningtype "koop, huis, twee-onder-een-kap" geldt dat er voor 12 woningen 22 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. In de situatieschets, opgenomen in de plantoelichting, is te zien dat er in totaal 32 parkeerplaatsen zijn voorzien: 12 parkeerplaatsen op eigen terrein en daarnaast ook nog 20 openbare parkeerplaatsen. De raad heeft uitgelegd dat de 10 extra toegevoegde parkeerplaatsen zijn gebaseerd op de parkeerbalans voor de hele wijk Den Dries.

Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit het vorenstaande dat de raad voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat met het plan wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat met het plan wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en dat niet te verwachten is dat de beoogde ontwikkeling zal leiden tot parkeeroverlast. Verder ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding om vanwege de vrees van [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen dat de woningen zullen worden bewoond door starters, te oordelen dat het plan in strijd met het recht is vastgesteld. De raad heeft daarover in het verweerschrift gesteld dat dat inderdaad mogelijk is, maar dat daarop ook niets tegen is. Dat doet er niet aan af dat, zoals de raad ter zitting heeft bevestigd en ook in de plantoelichting staat, met de ontwikkeling specifiek is beoogd om te voorzien in levensloopbestendige woningen voor senioren. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling niet hoeven uit te sluiten dat ook anderen deze gaan bewonen.

Het betoog slaagt niet.

Motie over het manifest Bouwen voor Natuur

11.     [appellante sub 2] en anderen betogen dat de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een motie over het manifest Bouwen voor Natuur. Dit manifest ziet op het zogenoemd natuurinclusief bouwen. Zij wijzen erop dat de motie over het manifest is aangenomen in de raadvergadering waarbij het voorliggende plan is vastgesteld.

11.1.  De raad heeft aangegeven dat de motie een verzoek van de raad aan het college betreft om de uitgangspunten van het Manifest Bouwen voor Natuur te onderschrijven en als randvoorwaarden mee te geven aan initiatiefnemers van bouwprojecten in de gemeente. De raad wijst erop dat het manifest ten tijde van de planvaststelling nog slechts een motie betrof. Er was nog geen sprake van een vaststaand beleid, waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening moest houden. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat de uitgangspunten van het manifest Bouwen voor Natuur nog moeten worden uitgewerkt in het gemeentelijke beleid.

11.2.  De Afdeling overweegt dat een motie en de vraag of een motie naar behoren is uitgevoerd alleen van betekenis is in de verhouding tussen de raad en het college van burgemeester van wethouders. Een motie leidt tot niet tot een juridische verplichting die de raad bij de vaststelling van het plan in acht dient te nemen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2951, onder 3.2.

De raad heeft in de motie geen aanleiding hoeven zien om het plan niet vast te stellen.

Het betoog slaagt niet.

Overigens wijst de raad erop dat bij de voorbereiding van het plan is meegewogen dat de beoogde ontwikkeling is voorzien op een bestaande woningbouwlocatie, die met dit plan een andere invulling krijgt. Bij de gewijzigde invulling is ook de bestemming "Groen" toegevoegd. Het voorheen geldende plan voorzag in het plangebied niet in een groenbestemming. De raad stelt dat door het toevoegen van de bestemming "Groen" rekening is gehouden met het aspect ‘meer groen in de publieke ruimte’, zijnde één van de aspecten van het manifest. De raad stelt dat in zoverre rekening is gehouden met het manifest.

Financiële uitvoerbaarheid

12.     [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen betwijfelen of het plan financieel uitvoerbaar is. Zij betogen dat de gronden ten onrechte zijn verkocht aan [bedrijf]. Zij voeren aan dat ten onrechte geen gelegenheid is geboden aan een ieder om mee te dingen naar de koop van de gronden. Zij verwijzen in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 (Didam).

12.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.

12.2.  In voormeld arrest van 26 november 2021 heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit dat: "een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen."

12.3.  Daargelaten of uit wat [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd zonder meer kan worden geconcludeerd dat (wat betreft de mogelijkheden voor andere potentiële kopers) niet aan de vereisten uit voormeld arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 is voldaan, betekenen de eventuele gevolgen van dit arrest voor de koopovereenkomst tussen de gemeente Land van Cuijk en [bedrijf], die in deze procedure bij de bestuursrechter niet ter beoordeling staan, niet op voorhand dat het plan als zodanig niet uitvoerbaar is. Een bestemmingsplan regelt immers niet door welke gegadigde het moet worden uitgevoerd. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder dat daarvoor benodigde gemeentelijke gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals nader is uitgewerkt in voormeld arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, aan [bedrijf] worden verkocht.

Het betoog slaagt niet.

Afsprakenset

13.     [appellant sub 1] en anderen hebben zich ter zitting beroepen op een zogenoemde afsprakenset over het plan, die na de planvaststelling tot stand is gekomen in overleg met de projectontwikkelaar en de gemeente. Zij stellen dat de raad zich aan de daarin opgenomen afspraken dient te houden.

13.1.  De raad stelt over de afsprakenset, die als bijlage 1 bij de brief van 21september 2022 van de raad is opgenomen, dat deze het resultaat is van gesprekken tussen [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen, de projectontwikkelaar en de gemeente. Het doel van de gesprekken was om samen de uitwerking van het vastgestelde plan op details te versterken en om door middel van praktische oplossingen en compromissen over de uitvoering overeenstemming te bereiken over de bezwaren tegen het plan. In de afsprakenset zijn 13 punten opgenomen, waarover partijen samen overeenstemming hebben bereikt.

13.2.  Deze beroepsgrond gaat over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Overigens heeft de raad in de brief van 21 september 2022 aangegeven dat de afsprakenset actueel is en blijft gelden. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat, wat betreft de gemeente en de projectontwikkelaar, de afspraken in stand zullen blijven.

Conclusie en bestuurlijke lus

14.     De conclusie is dat de beroepsgronden niet slagen, behoudens de beroepsgrond, die de Afdeling onder 9 tot en met 9.4 heeft besproken.

Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak het hiervoor in overweging 9.4 geconstateerde gebrek te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van wat is overwogen onder 9.4 het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan deugdelijk te motiveren wat betreft de verkeersveiligheid bij het pleintje. Daarbij moet de raad inzichtelijk maken bij welke hoogte van de erfafscheidingen bij het pleintje er voldoende overzicht bestaat voor verkeer dat vanuit Den Dries het pleintje nadert.

Zo nodig dient de raad het bestreden besluit te wijzigen door, voor de erfafscheidingen aan het pleintje, de maximaal toegestane hoogte aan te passen.

De raad dient de Afdeling en andere partijen schriftelijk mee te delen hoe de gebreken zijn hersteld en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Het eventueel door de raad te nemen gewijzigde of nieuwe besluit hoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Proceskosten en griffierecht

15.     In de einduitspraak wordt beslist over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        draagt de raad van de gemeente Land van Cuijk op om:

- binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen onder 14 is overwogen, het in overweging 9.4 omschreven gebrek in het besluit van de raad van 22 april 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Den Dries, Ledeacker" te herstellen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst schriftelijk mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Ramrattansing
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022

408

BIJLAGE

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

a.de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;

b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;

c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;

d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;

e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;

f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Lid 3

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen op een bedrijventerrein, bevat het bestemmingsplan regels over:

a. een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;

b. het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:

1. bedrijfswoningen;

2. bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;

3. voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.

Artikel 3.43 Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar

In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;

b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;

c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.