Uitspraak 202105030/3/R4


Volledige tekst

202105030/3/R4.
Datum uitspraak: 15 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Woerden,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Woerden,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Woerden,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:864, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 1 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Uitbreiding winkelcentrum Snel en Polanen" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 6 juli 2022 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Uitbreiding Winkelcentrum Snel en Polanen" opnieuw vastgesteld. Dit besluit vervangt het besluit van 1 juni 2021.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt. De raad en [appellant sub 2] en anderen hebben daarna nadere stukken overgelegd. De Afdeling heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Het besluit van 1 juni 2021

Ontvankelijkheid beroep [appellant sub 2] en anderen

2.       Gelet op wat is overwogen in 6 en 6.1 van de tussenuitspraak, is het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 1 juni 2021, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2C], niet-ontvankelijk.

Inhoudelijk

3.       De Afdeling heeft in overweging 12.7 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het plandeel voor de voorziene woontoren met een bouwhoogte van 40 m in het zuidwestelijke deel van het plangebied niet is voorbereid met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. De Afdeling heeft overwogen dat uit het rapport "Bestemmingsplan Snellerpoort; theoretisch windhinder onderzoek" van 29 januari 2021 van Cauberg Huygen (hierna: rapport Windhinder) volgt dat in de omgeving van het woonblok van 40 m en dus in de nabijheid van het pand van [appellant sub 2] en anderen in beginsel geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar windklimaat. Rond de woontoren met een hoogte van 40 m wordt langs de zuid- en westgevel, zonder aanvullende maatregelen, een windklimaat van klasse C of D verwacht. Bij de zuidwesthoek van het gebouw gaat het om klasse D of E. Klasse D is volgens de in de bijlage bij de tussenuitspraak weergegeven tabel 4.1, die afkomstig is uit het rapport Windhinder, alleen aanvaardbaar in een "doorloopgebied". Gelet op de nabije ligging van het winkelcentrum en in het bijzonder het terras van het restaurant van [appellant sub 2] en anderen is het niet aannemelijk dat de gronden rondom de hoge woontoren (uitsluitend) een "doorloopgebied" zijn. In paragraaf 4.3.5 van het rapport Windhinder wordt nadrukkelijk onderkend dat het windklimaat nabij de zuidwestelijke toren niet geschikt is voor winkel- en slentergebieden, waar volgens het rapport een klasse B gewenst is en klasse C eventueel acceptabel. Weliswaar geldt ook hier dat voorzieningen getroffen kunnen worden ter beperking van de windhinder, maar uit het verrichte onderzoek volgt dat de windsituatie bij het pand van [appellant sub 2] en anderen aanmerkelijk slechter is dan op andere plekken in het plangebied. Verder is de afwijking van de norm (kwaliteitsklasse B, eventueel C) betrekkelijk groot, zodat een algemene stelling dat maatregelen getroffen kunnen worden niet volstaat. De raad moet daarom nader onderbouwen welke concrete voorzieningen getroffen kunnen en zullen worden om in de omgeving van het zuidwestelijke woonblok een aanvaardbaar windklimaat te bereiken, zo oordeelde de Afdeling in de tussenuitspraak.

3.1.    Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover het artikel 3.2.5, aanhef en onder d, van de planregels betreft in strijd is met de rechtszekerheid. In deze bepaling was vastgelegd dat een omgevingsvergunning voor de bouw van een gebouw met een bouwhoogte van 30 m of meer slechts kan worden verleend als met een windhinderonderzoek is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar windhinderklimaat. De Afdeling heeft overwogen dat deze bepaling naar haar aard, anders dan de raad kennelijk veronderstelt, geen voorwaardelijke verplichting behelst, maar een planregel waaraan de aanvraag om omgevingsvergunning bouwen moet worden getoetst. Verder heeft de Afdeling overwogen dat met deze bepaling de planologische bouwmogelijkheid afhankelijk is gesteld van een nadere beoordeling van de windhindereffecten. Daarmee biedt het plan onvoldoende zekerheid voor het antwoord op de vraag of het bouwen op gronden met de bestemming "Centrum" is toegestaan, zo oordeelde de Afdeling.

Voor de duidelijkheid merkt de Afdeling op dat in de tussenuitspraak per abuis wordt gerefereerd aan artikel 3.2.5, aanhef en onder e, in plaats van onder d, van de planregels.

3.2.    Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, tegen het besluit van 1 juni 2021 gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd, wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum" met de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 40". Ook artikel 3.2.5, onder d, van de planregels moet worden vernietigd.

Het besluit van 6 juli 2022

4.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van wat in 12.7 is overwogen, nader onderzoek te doen naar het windklimaat in de omgeving van het zuidwestelijke woonblok en aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek nader te onderbouwen of sprake zal zijn van een aanvaardbaar windklimaat ter plaatse, gelet op de functie van dat gebied en al dan niet na het toepassen van concrete maatregelen ter beperking van de windhinder. De raad zal het plan, omdat artikel 3.2.5, aanhef en onder d, in strijd met de rechtszekerheid is geoordeeld, in ieder geval moeten wijzigen, zo was de opdracht van de Afdeling.

4.1.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 6 juli 2022 het bestemmingsplan "Uitbreiding winkelcentrum Snel en Polanen" opnieuw vastgesteld. De vastgestelde planregeling is materieel bezien nagenoeg identiek aan het bestemmingsplan dat is vastgesteld bij besluit van 1 juni 2021. De enige inhoudelijke wijziging is dat het onder 3.1 besproken artikel 3.2.5, onder d, van de planregels van het vorige bestemmingsplan is geschrapt. Aan het plan ligt een aanvullende onderbouwing ten grondslag in de vorm van een nieuw windonderzoek. Dit is het rapport "CFD-onderzoek windhinder en windgevaar" van Actiflow van 17 juni 2022 (hierna: rapport CFD-onderzoek). Dit rapport toont volgens de raad aan dat het windhinderklimaat rond de beoogde uitbreiding van het winkelcentrum overwegend kan worden gekwalificeerd als "goed" en in alle gevallen aanvaardbaar is voor de beoogde functies van de openbare ruimte (doorlopen, slenteren en langdurig zitten). Uit het onderzoek volgt verder dat er nergens sprake is van een slecht windklimaat of windgevaar. Gelet daarop is er volgens de raad niet langer behoefte aan de genoemde bepaling uit het vorige bestemmingsplan.

4.2.    Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Gelet hierop en omdat het besluit van 6 juli 2022 ook voorziet in een woontoren met een hoogte van maximaal 40 m in het zuidwestelijke deel van het plangebied, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen van rechtswege gericht tegen het besluit van 6 juli 2022.

Ontvankelijkheid beroep [appellant sub 2] en anderen

5.       Het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 6 juli 2022 is gelet op hetgeen onder 3 is geconcludeerd niet-ontvankelijk voor zover ingesteld door [appellant sub 2C]. [appellant sub 2A] is na de tussenuitspraak overleden. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen wordt hierna wel inhoudelijk beoordeeld. Waar in het navolgende wordt gesproken over het beroep van [appellant sub 2] en anderen, wordt gedoeld op het beroep voor zover ingesteld door [appellant sub 2], [appellant sub 2C], en [appellant sub 2D].

Inhoudelijk

Onderzoek windklimaat

6.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen bestrijden de juistheid van het rapport CFD-onderzoek. Zij betogen dat aan het onderzoek onjuiste uitgangspunten ten grondslag liggen en dat het onderzoek niet in overeenstemming is met de toegepaste technische norm.

Hierna geeft de Afdeling eerst de resultaten weer van het verrichte onderzoek. Daarna bespreekt de Afdeling de beroepsgronden die gericht zijn tegen het rapport CFD-onderzoek.

7.       In het rapport CFD-onderzoek staat dat het onderzoek is uitgevoerd met behulp van berekeningen op basis van "Computational Fluid Dynamics (CFD)". In deze studie is gebruikt gemaakt van de normstelling over windhinder en windgevaar als vastgelegd in de Nederlandse norm 8100:2006 "Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving" (hierna: NEN 8100). In deze norm wordt onderscheid gemaakt tussen windhinder en windgevaar. De definitie van windhinder is het ondervinden van hinder door wind. Dit zal bij een gemiddeld persoon gebeuren wanneer de lokale uurgemiddelde windsnelheid meer dan 5 m/s bedraagt. Windgevaar doet zich voor bij het optreden van zo’n hoge windsnelheid waardoor in ernstige mate problemen optreden bij het lopen, zoals evenwichtsverlies, zodat het onmogelijk wordt zich staande te houden of zich lopend voort te bewegen. Aangenomen wordt dat windgevaar optreedt, als de uurgemiddelde lokale windsnelheid meer dan 15 m/s bedraagt.

8.       De NEN 8100 geeft in tabel 1 een indeling voor windhinder naar kwaliteitsklassen. Aan de hand van de kans op overschrijding van de drempelsnelheid voor windhinder (5 m/s) wordt bepaald in welke klasse een locatie valt. Er zijn vijf kwaliteitsklassen (A t/m E) gedefinieerd, waarbij A overeenkomt met de kleinste overschrijdingskans en E met de grootste overschrijdingskans. Afhankelijk van het gebruiksdoel van de locatie wordt een bepaalde kwaliteitsklasse gekarakteriseerd als goed, matig of slecht. Voor het beoordelen van windgevaar wordt gebruik gemaakt van de indeling van tabel 2 van de NEN 8100. Deze twee tabellen zijn overgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

9.       In hoofdstuk 4 van het rapport CFD-onderzoek zijn de rekenresultaten weergegeven voor windhinder en windgevaar in de openbare buitenruimte overeenkomstig de NEN 8100. Deze resultaten worden weergegeven op horizontale doorsneden op 1,75 m boven maaiveld (loop- of verblijfsniveau). In figuur 4.1 zijn de berekende overschrijdingskansen van de drempelsnelheid grafisch weergegeven. Figuur 4.2 is een grafische weergave van de resultaten van de beoordeling van het windcomfort per activiteit (doorlopen, slenteren en langdurig zitten). Figuur 4.3 geeft de rekenresultaten weer van het windgevaar op loop- of verblijfsniveau. Deze figuren zijn hieronder overgenomen. De door het plan voorziene bebouwing is op deze figuren het centraal gelegen "grijze blok". Het gebouw waarvan het pand van [appellant sub 2] en anderen deel uitmaakt bevindt zich ten zuiden daarvan. Het pand van [appellant sub 2] en anderen, [locatie], bevindt zich op het westelijke hoekpunt van dit gebouw.

Figuur 4.1

Figuur 4.2

Figuur 4.3

10.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte niet is onderzocht wat de gevolgen zullen zijn van de windbelasting op de constructieve veiligheid van hun pand aan het [locatie].

10.1.  Volgens de raad heeft het uitgevoerde onderzoek betrekking op de gevolgen van de windhinder voor het verblijfsklimaat en op windgevaar voor personen. Het onderzoek gaat niet in op de gevolgen voor de constructieve veiligheid van omliggende gebouwen. Dit is volgens de raad niet nodig, omdat gebouwen in de omgeving berekend zijn op een bepaalde mate van windbelasting.

10.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten onderzoeken welke gevolgen het plan heeft voor de constructieve veiligheid van de omliggende gebouwen. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft betrekking op de gevolgen van de windhinder voor het verblijfsklimaat. Het is niet aannemelijk dat de voorziene bebouwing, in het bijzonder de woontoren met een hoogte van 40 m, leidt tot een zo’n hoge windbelasting dat de constructieve veiligheid van omliggende gebouwen in gevaar komt. Gebouwen moeten namelijk voldoen aan de eisen in het Bouwbesluit 2012 over constructieve veiligheid. Het betoog slaagt niet.

11.     Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het verrichte onderzoek onvoldoende nauwkeurig is waardoor niet met zekerheid kan worden afgeleid wat de windsnelheden zullen zijn in de omgeving, in het bijzonder bij het buitenterras van hun pand, overweegt de Afdeling als volgt. Uit figuur 4.1 van het rapport CFD-onderzoek kan duidelijk worden opgemaakt dat bij het buitenterras van [appellant sub 2] en anderen de kans dat de drempelsnelheid van 5 m/s wordt overschreden, minder dan 2,5 procent is, zodat sprake is van kwaliteitsklasse "A" als bedoeld in tabel 1 van de NEN 8100, die is overgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze kwaliteitsklasse wordt aangemerkt als "goed" voor alle activiteiten, dat wil zeggen doorlopen, slenteren en langdurig zitten. Dit volgt ook uit de hiervoor weergegeven figuur 4.2 van het rapport CFD-onderzoek. Het betoog slaagt niet.

12.     [appellant sub 2] en anderen betogen onder verwijzing naar paragraaf 6.2 van de NEN 8100 dat deze norm niet bedoeld is voor het beoordelen van het windklimaat op horecaterrassen en dat voor zulke terrassen hogere eisen gelden en een betere afscherming gewenst is. Ten onrechte heeft de raad volstaan met de vaststelling dat bij het terras van [appellant sub 2] en anderen sprake zal zijn van een goed windklimaat voor de activiteit langdurig stilzitten.

12.1.  De raad stelt dat de NEN 8100 een kader geeft voor het toetsen van het lokale windklimaat in de gebouwde omgeving op loop- of verblijfsniveau in relatie tot het effect van wind op voetgangers. Het is juist dat in de NEN 8100 staat dat voor horecaterrassen hogere eisen gelden en aanvullende maatregelen benodigd zijn. Er zijn volgens de raad echter geen andere (specifieke) normen voor horecaterrassen. Uit het verrichte onderzoek volgt volgens de raad dat bij het buitenterras van [appellant sub 2] en anderen sprake zal zijn van de hoogste windcomfortklasse (A) van de NEN 8100. Daarnaast is van belang dat het onderzoek geen rekening houdt met de mitigerende gevolgen van de al bestaande schermen rondom het buitenterras, zodat de hinder waarschijnlijk nog minder groot zal zijn dan uit het onderzoek volgt, zo betoogt de raad.

12.2.  De Afdeling stelt voorop dat er geen wettelijke norm bestaat voor het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de windhinder bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De raad heeft voor het invullen van de norm van een goede ruimtelijke ordening van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening aansluiting gezocht bij het materiële toetsingskader van de NEN 8100. In de NEN 8100 staat weliswaar dat deze norm niet bedoeld is voor het beoordelen van het windklimaat op horecaterrassen, maar de Afdeling is van oordeel dat de raad, bij gebrek aan een specifiek toetsingskader voor horecaterrassen, ook voor horecaterrassen heeft kunnen aansluiten bij de NEN 8100. Van een andere - meer passende - norm of toetsingssystematiek is de Afdeling niet gebleken. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1983. Daarin heeft zij overwogen dat, hoewel de NEN 8100 niet specifiek bestemd is voor het meten van windhinder op terrassen bij horeca-inrichtingen, het bevoegd gezag die wel als toetsingskader heeft mogen toepassen bij zijn beoordeling of zich in een specifieke situatie extreme windhinder voordoet. Dat in de NEN 8100 staat vermeld dat de daarin vervatte eisen niet zien op terrassen in de horeca, doet daar niet aan af, omdat die eisen wel richting kunnen geven bij voormelde beoordeling en bovendien geen andere objectieve normen beschikbaar zijn, zo is overwogen inde uitspraak van 24  juni 2015. Het betoog slaagt niet.

13.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het verrichte onderzoek onvolledig is. Het onderzoek heeft alleen betrekking op het windklimaat op maaiveldniveau. De gevolgen voor het terras op de eerste verdieping en op de nog hoger gelegen delen van hun pand zijn volgens [appellant sub 2] en anderen ten onrechte niet onderzocht.

13.1.  Zoals hiervoor al is overwogen, hebben de resultaten van het verrichte onderzoek betrekking op de windhinder op een hoogte van 1,75 m boven maaiveld. Het door [appellant sub 2] anderen genoemde "terras op de eerste verdieping" bevindt zich ten zuiden van het buitenterras van hun pand. Uit Streetviewfoto’s van het pand van [appellant sub 2] en anderen blijkt dat het terras op de verdieping onderdeel is van het gebouw, hoewel de constructie ter plaatse niet volledig van buitenaf is afgeschermd. Uit de hiervoor weergegeven figuren 4.1 en 4.2 volgt dat het windklimaat bij het buitenterras de kwalificatie "goed" heeft voor de activiteit langdurig stilzitten. Daargelaten dat het terras op de eerste verdieping onderdeel is van het gebouw, ligt dit terras verder af van de voorziene hoge woontoren dan het buitenterras. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij het terras op de eerste verdieping sprake zal zijn van een wezenlijk andere en minder gunstige windsituatie dan bij het buitenterras op de begane grond. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat uit de figuren 5.1 en 5.2 van het rapport CFD-onderzoek, bezien in samenhang met figuur 3.3, volgt dat de voorziene hoge woontoren tot gevolg heeft dat de luchtstroom vanuit de twee dominante windrichtingen (WZW en ZZW) afbuigt richting het noorden of noordwesten. Het pand van [appellant sub 2] en anderen ligt ten zuiden van de woontoren. Het betoog slaagt niet.

14.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan leidt tot onaanvaardbare windhinder bij het buitenterras van het pand van "Foodmaster" aan het La Fontaineplein 29, ten zuiden van de voorziene woontoren. Uit het rapport CFD-onderzoek volgt dat ter plaatse sprake zal zijn van een "slecht" windklimaat voor de activiteit langdurig stilzitten.

14.1.  De Afdeling is van oordeel dat dit betoog, wat daar ook van zij, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen kunnen, als onderscheidenlijk omwonenden van het plangebied en exploitanten van het pand [locatie], vanwege dit wettelijk vereiste niet opkomen tegen de door hen gestelde gevolgen van het plan voor de bedrijfsvoering van nabijgelegen horecagelegenheden van derden. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken.

15.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het verrichte onderzoek ten onrechte geen rekening houdt met de aanwezigheid van kwetsbare groepen in en nabij het plangebied. In de toelichting bij pararaaf 6.3 van de NEN 8100 staat dat voor plaatsen waar kwetsbare groepen verblijven mogelijk aanvullende eisen noodzakelijk zijn om een verantwoorde situatie te bereiken. In het pand van [appellant sub 2] en anderen is een kinderdagverblijf met buitenspeelplaats aanwezig. In het rapport CFD-onderzoek wordt niet ingegaan op de gevolgen van de windhinder voor deze buitenruimte en de noodzakelijke maatregelen ter beperking daarvan.

15.1.  De Afdeling overweegt dat de genoemde paragraaf 6.3 betrekking heeft op windgevaar. Uit de hiervoor weergegeven figuur 4.3 van het rapport CFD-onderzoek volgt dat het plan op geen enkele locatie leidt tot een overschrijding van de grens voor een "beperkt risico" op windgevaar, dat wil zeggen situaties waarin de drempelsnelheid van 15 m/s in meer dan 0,05 procent van het aantal uren per jaar wordt overschreden. De raad heeft zich gelet hierop op het standpunt mogen stellen dat er geen risico is op wingevaar. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat nader onderzoek gedaan had moeten worden naar maatregelen ter beperking van het windgevaar bij de speelplaats van het kinderdagverblijf. Het betoog slaagt niet.

16.     Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de gevolgen van het plan voor het windklimaat in de omgeving ten onrechte niet zijn vergeleken met die van het voorheen geldende bestemmingsplan "Snellerpoort", vastgesteld door de raad bij besluit van 24 juni 2010, overweegt de Afdeling als volgt. In het rapport CFD-onderzoek zijn de gevolgen van de in het plan voorziene bebouwing inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. De raad heeft zich op grond van dit onderzoek op het standpunt gesteld dat de gevolgen van het plan, op zichzelf bezien, aanvaardbaar zijn. De verrichte beoordeling is in zoverre in overeenstemming met de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Voor het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de windhinder vanwege het plan is niet noodzakelijk om een vergelijking te maken met de gevolgen van het bestemmingsplan uit 2010. Het betoog slaagt niet.

17.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat onduidelijk is of - en in welke mate - het rapport CFD-onderzoek rekening houdt met de aanwezigheid van bomen in en nabij het plangebied. In bijlage C.2.6 van de NEN 8100 staat dat in het onderzoek moet worden vermeld op welke wijze bomen zijn gemodelleerd.

17.1.  In bijlage C.2.6 van de NEN 8100 staat dat bomen en struiken al in het gebied aanwezig kunnen zijn of in het model worden geïntroduceerd als windafschermende voorziening. Er is een grote verscheidenheid aan bomen: van groenblijvers tot bladverliezers, van bomen met open kruin tot bomen met een dichte kruin. Er is geen eenduidigheid over de wijze van modelleren van bomen in een windtunnelmodel. Op het technisch inlegvel zal daarom moeten worden aangegeven op welke wijze de bomen zijn gemodelleerd, aldus de norm.

17.2.  In het rapport CFD-onderzoek staat dat de bestaande en toekomstige vegetatie wordt meegenomen om een jaargemiddeld resultaat te verkrijgen. De toekomstige vegetatie is gemodelleerd overeenkomstig het "Voorlopig ontwerp openbare ruimte" van 4 mei 2022. De raad heeft toegelicht dat de bomen gemodelleerd worden als poreuze zones met een weerstand. De bijbehorende waarden worden ingevoerd op basis van het type boom. Er wordt een berekening gemaakt van zowel een "bladloze situatie" als een "bladdragende situatie". Vervolgens worden de resultaten verwerkt tot een gemiddeld windklimaat gedurende een referentiejaar. Dit is volgens de raad in overeenstemming met de NEN 8100. De rekenresultaten van de onderscheidenlijke situaties zijn weergegeven in bijlage C bij het rapport CFD-onderzoek. De Afdeling ziet gelet op deze toelichting geen aanleiding voor het oordeel dat onduidelijk is op welke wijze rekening is gehouden met de vegetatie in en om het plangebied. Het betoog slaagt niet.

18.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte slechts één configuratie is doorgerekend. Zij verwijzen hiertoe naar bijlage C.3 van de NEN 8100.

Volgens de raad is één configuratie doorgerekend. De resultaten hiervan geven geen aanleiding om meer configuraties door te rekenen.

De Afdeling overweegt dat in bijlage C.3 van de NEN8100 staat dat bij de modellering moet worden aangegeven hoeveel configuraties er zijn gemeten en dat een korte beschrijving van de soort configuraties moet worden gegeven (bijvoorbeeld luifels, schermen en bomen of aanpassingen aan gebouw). Hieruit volgt niet dat meerdere configuraties moeten worden doorgerekend. Het betoog slaagt niet.

19.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat onduidelijk is met welke waarde(n) voor de ruwheidslengte de berekeningen zijn gemaakt.

19.1.  In het rapport CFD-onderzoek staat dat de ruwheid van het voorland is afgestemd op de werkelijke situatie overeenkomstig de

NPR 6097:2006 (Nederlandse Praktijk Richtlijn "Toepassing van de statistiek van de uurgemiddelde windsnelheden voor Nederland"). In het door de raad overgelegde document "Actiflow NEN8100 Quality Statement CFD" staat dat kaarten voor de terreinruwheid zijn afgeleid uit de genoemde NPR en dat deze zijn gebruikt voor de simulatie. Het betoog slaagt niet.

20.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat in het rapport CFD-onderzoek de velden "auteur" en "controleur" niet zijn ingevuld, zodat niet kan worden vastgesteld door wie het rapport is opgesteld en gecontroleerd.

Zij betogen verder dat bij het rapport CFD-onderzoek ten onrechte geen zogenoemd "kwaliteitsdocument" is bijgevoegd. In dit verband verwijzen [appellant sub 2] en anderen naar bijlage B.3 van de NEN 8100.

20.1.  De Afdeling is van oordeel dat de omstandigheid dat in het rapport CFD-onderzoek de velden "auteur" en "controleur" niet zijn ingevuld, niet maakt dat het rapport inhoudelijk gebrekkig is. Het is duidelijk dat het rapport is uitbracht door Actiflow in opdracht van de raad. Ook heeft de raad in een nader stuk de namen alsnog verstrekt. Het betoog slaagt niet.

20.2.  In bijlage D.3 van de NEN 8100 staat dat elke vijf jaar, te beginnen twee jaar na publicatie van NEN 8100, door de windtunnellaboratoria en de laboratoria voor CFD-onderzoek een periodiek kwaliteitsdocument wordt gepubliceerd. Dit document is voor eenieder opvraagbaar bij het laboratorium. Het wordt in het Engels gesteld en gepubliceerd, zodat het ter discussie kan staan in de internationale vakwereld, zo geeft de norm aan.

De Afdeling overweegt dat vaststaat dat Actiflow beschikt over het "kwaliteitsdocument" als bedoeld in de NEN 8100. Dit is het hiervoor al genoemde document "Actiflow NEN8100 Quality Statement CFD". De raad heeft het kwaliteitsdocument alsnog overgelegd als nader stuk. Het betoog slaagt niet.

21.     Wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen voor het overige hebben aangevoerd tegen het rapport CFD-onderzoek, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat dit rapport zulke gebreken of leemtes in kennis bevat dat de raad dit niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen.

Conclusie onderzoek windklimaat

22.     Wat hiervoor is overwogen, leidt tot het oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare windhinder en windgevaar in (de omgeving van) het plangebied. Het betoog slaagt niet.

Planregel windhinderbeperkende voorzieningen

23.     [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte artikel 3.2.5, onder d, van de planregels heeft geschrapt. Het is niet uitgesloten dat bij een meest ongunstige invulling van het plangebied maatregelen noodzakelijk zullen zijn ter beperking van de windhinder. [appellant sub 2] en anderen wijzen er in dit verband op dat de Afdeling in de tussenuitspraak heeft overwogen dat de raad nader moet onderbouwen welke voorzieningen getroffen zullen worden om in de omgeving van het zuidwestelijke woonblok een aanvaardbaar windklimaat te bereiken.

23.1.  De raad heeft toegelicht dat het rapport "Bestemmingsplan Snellerpoort; theoretisch windhinder onderzoek" van Cauberg Huygen, dat ten grondslag lag aan het besluit van 1 juni 2021, een betrekkelijk eenvoudig onderzoek was. Het doel hiervan was om op een snelle wijze risico’s als gevolg van windhinder en windgevaar inzichtelijk te maken. Bij dat onderzoek zijn geen berekeningen gemaakt. Volstaan is met een "expert opinion". Omdat het om een globaal onderzoek ging, was in artikel 3.2.5, onder d, van het besluit van 1 juni 2021 de planregel opgenomen dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een bouwhoogte van 30 m of meer slechts kan worden verleend, als met een windhinderonderzoek is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar windhinderklimaat. Het onderzoek van Actiflow, dat ten grondslag ligt aan het besluit van 6 juli 2022, is een gedetailleerd windonderzoek uitgevoerd op basis van computerberekeningen. De meer gedetailleerde en accurate resultaten van dit onderzoek hebben laten zien dat er sprake is van een acceptabel windklimaat en dat maatregelen ter beperking van de windhinder niet noodzakelijk zijn, zo betoogt de raad.

23.2.  Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak de raad opgedragen om nader onderzoek te doen naar het windklimaat in de omgeving van het zuidwestelijke woonblok en aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek nader te onderbouwen of sprake zal zijn van een aanvaardbaar windklimaat ter plaatse, gelet op de functie van dat gebied en al dan niet na het toepassen van concrete maatregelen ter beperking van de windhinder. Aan het besluit van 6 juli 2022 ligt een nader onderzoek ten grondslag. De Afdeling heeft hiervoor geoordeeld dat de raad zich op grond daarvan op het standpunt heeft mogen stellen dat de voorziene bebouwing niet leidt tot onaanvaardbare windhinder en tot windgevaar. Gelet daarop volgt de Afdeling het standpunt van de raad dat er niet langer behoefte bestaat aan een bepaling als artikel 3.2.5, onder d, van de planregels van het besluit van 1 juni 2021. Uit de opdracht van de Afdeling volgt niet dat die bepaling niet geschrapt had mogen worden. Het nadere onderzoek waartoe die bepaling verplichtte - bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen -, is nu alsnog gedaan bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Overigens is in artikel 3.3 van de planregels een bevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om nadere eisen te stellen aan de omvang, situering en vormgeving van gebouwen met een bouwhoogte van 30 m of meer ter voorkoming van onevenredige windhinder of windgevaar. Het betoog slaagt niet.

24.     [appellant sub 1] en anderen betogen dat de in artikel 3.3 van de planregels opgenomen bevoegdheid om nadere eisen te stellen zich niet verdraagt met het standpunt van de raad dat maatregelen ter beperking van de windhinder niet nodig zijn gelet op de resultaten van het windonderzoek.

24.1.  De Afdeling overweegt dat de vraag of nadere eisen gesteld moeten worden pas aan de orde komt, nadat een aanvraag is gedaan om omgevingsvergunning voor het bouwen. In zoverre biedt deze bevoegdheid een extra waarborg aan het bevoegd gezag om eisen te stellen aan het concrete bouwplan ter (verdere) beperking van windhinder en windgevaar. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan hoeft niet vast te staan dat ook daadwerkelijk gebruik zal worden gemaakt van deze bevoegdheid. Het betoog slaagt niet.

Overige beroepsgronden

25.     Over de verwijzing van [appellant sub 1] en anderen naar het zogenoemde "Didam-arrest" van de Hoge Raad overweegt de Afdeling als volgt. Deze beroepsgrond ziet op de aanbestedingsprocedure, die vooraf is gegaan aan het besluit van 1 juni 2021. [appellant sub 1] en anderen hebben deze beroepsgrond niet eerder aangevoerd, dat wil zeggen in hun initiële beroepschrift tegen het besluit van 1 juni 2021. Het is niet mogelijk om na een tussenuitspraak nog nieuwe beroepsgronden aan te voeren die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit is bij dit betoog het geval. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen kan dit in het licht van een goede procesorde niet worden aanvaard. De Afdeling zal deze beroepsgrond van [appellant sub 1] en anderen daarom ook niet inhoudelijk bespreken. Overigens heeft de Afdeling in overweging 9.1 van de tussenuitspraak geoordeeld over de beroepsgrond van [appellant sub 2] en anderen over de "onderhandse verkoop" van de gronden van het plangebied aan het Pensioenfonds en geoordeeld dat de rechtmatigheid van het handelen van de gemeente bij de verkoop van de gronden niet ter beoordeling staat in de procedure tegen het bestemmingsplan.

26.     [appellant sub 2] en anderen hebben nog beroepsgronden aangevoerd die betrekking hebben op onderdelen van het plan die al in de tussenuitspraak zijn beoordeeld. Zo hebben zij beroepsgronden aangevoerd over de gevolgen van het plan voor de parkeersituatie in de omgeving, de verlegging van de Steinhagenseweg voor de exploitatiemogelijkheden van hun pand, en de (geluids)overlast door het bevoorraden van de supermarkt.

Voor zover het hier gaat om beroepsgronden die in de tussenspraak zijn behandeld en waarover de Afdeling al heeft geoordeeld, komen deze betogen erop neer dat de Afdeling wordt verzocht om terug te komen op het in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Behalve in uitzonderlijke gevallen kan de Afdeling niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven bindende oordeel. De Afdeling is van oordeel dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval, zodat geen aanleiding bestaat terug te komen van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel. De gestelde omstandigheid dat de Afdeling in de tussenuitspraak niet nadrukkelijk op alle argumenten van [appellant sub 2] en anderen is ingegaan, betekent niet dat zij deze argumenten niet heeft betrokken in haar oordeel.

Voor zover sprake is van niet eerder aangevoerde beroepsgronden die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht, geldt wat hiervoor in 25 is overwogen. Deze beroepsgronden zullen dus niet inhoudelijk worden besproken.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

27.     De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, tegen het besluit van 6 juli 2022 zijn ongegrond.

Proceskosten

28.     De raad moet de betaalde griffierechten maar verder geen proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2C], tegen het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 1 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Uitbreiding winkelcentrum Snel en Polanen" niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, en [appellant sub 2] en anderen voor zover ingesteld door [appellant sub 2], [appellant sub 2C], en [appellant sub 2D], tegen het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 1 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Uitbreiding winkelcentrum Snel en Polanen" gegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 1 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Uitbreiding winkelcentrum Snel en Polanen" wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum" met de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 40", en artikel 3.2.5, onder d, van de planregels;

IV.      verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2C], tegen het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 6 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Uitbreiding winkelcentrum Snel en Polanen" niet-ontvankelijk;

V.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, en [appellant sub 2] en anderen voor zover ingesteld door [appellant sub 2], [appellant sub 2C], en [appellant sub 2D], tegen het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 6 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Uitbreiding winkelcentrum Snel en Polanen" ongegrond;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Woerden aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

a. € 181,00 voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b. € 181,00 voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J. Gundelach, en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Polak
voorzitter

w.g. Milosavljević
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023

739

BIJLAGE