Uitspraak 202201225/1/R1


Volledige tekst

202201225/1/R1.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante] en anderen, wonend te Poortvliet, gemeente Tholen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 14 januari 2022 in zaken nrs. 20/9758 en 21/387 in het geding tussen:

[appellante] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Tholen.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het college de handhavingsverzoeken van [appellante] en anderen over de fruitboomgaard gelegen aan de zuidzijde van Poortvliet, op de hoek van de Lageweg en de Postweg, afgewezen.

Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de bezwaren van [partij A], [partij B], [partij C], [partijen D] en [partij E] niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 14 januari 2022 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep dat is gericht tegen de besluiten van het college van 24 en 30 november 2020 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college en [partij F] hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2023, waar [partij A], bijgestaan door mr. J.A. de Boe, rechtsbijstandverlener te Poortvliet, en het college, vertegenwoordigd door C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, en G.J. Hertogs-van der Gouwe, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [partij F] is eigenaar van het perceel, gelegen aan de zuidzijde van Poortvliet, op de hoek van de Lageweg en de Postweg. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Poortvliet, sectie O, nummer 810. [partij F] exploiteert hierop een fruitboomgaard. [appellante] wonend aan de [locatie 1], [partij B] en [partij A] wonend aan de [locatie 2], [partij C] wonend aan de [locatie 3], [partijen D] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [partij D]) wonend aan de [locatie 4], hebben het college verzocht handhavend op te treden tegen de fruitboomgaard op het perceel.

Zij hebben in dat verband betoogd dat deze fruitboomgaard voor hen het vrije uitzicht op het achterliggende open landschap belemmert. De aanwezigheid van de fruitboomgaard is volgens hen in strijd met het bestemmingsplan "Kommen gemeente Tholen" en met name de gebruiksregels hiervan. Bij het besluit van 30 juni 2020 heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat volgens hem de fruitboomgaard op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Kom Poortvliet" en het bestemmingsplan "Kommen gemeente Tholen" wel is toegestaan. Subsidiair was er volgens het college concreet zicht op legalisatie in verband met het toen ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet". In het besluit van 24 november 2020 heeft het college het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard. De bezwaren van [partij A], [partij C] en [partij D] zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens het college geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De afstand tussen de woningen aan de [locatie 2] en 9, de [locatie 4] en het perceel bedraagt meer dan 100 meter. Vanuit de woningen aan de Parallelweg is er volgens het college slechts beperkt zicht op de fruitboomgaard en vanuit de woning aan de [locatie 4] is er geen direct zicht.

2.       [appellante] en anderen hebben op 9 november 2020 het college een ingebrekestelling gestuurd vanwege het volgens hen niet tijdig nemen van een besluit. Bij brief van 19 november 2020 heeft het college dit verzoek als prematuur aangemerkt. Vervolgens hebben zij op 24 november 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [partij A], [partij C] en [partij D] geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 30 juni 2020. Hoewel zij beperkt zicht kunnen hebben op de fruitboomgaard, zijn er geen gevolgen van enige betekenis voor hen, omdat de planologische uitstraling van de boomgaard zeer beperkt is, de boomgaard opgaat in de rest van het landschap en niet is gebleken dat er milieugevolgen door de fruitboomgaard zijn.

4.       Het beroep van [appellante] is inhoudelijk behandeld. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de fruitboomgaard onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Kom Poortvliet" valt. De fruitboomgaard is volgens de rechtbank geplant vóór inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Kom Poortvliet" in 2007. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de dikte van de stammen en door het college overgelegde foto’s van 2007 en 2020.  Verder heeft de rechtbank erop gewezen dat op 1 oktober 2020 het nieuwe bestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet" is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is fruitteelt op het perceel wel positief bestemd.

Omvang geschil in hoger beroep

5.       Het geschil in hoger beroep spitst zich achtereenvolgens toe op de vragen of [partij A], [partij C] en [partij D] als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het besluit van 30 juni 2020, of het college een dwangsom heeft verbeurd vanwege het niet tijdig nemen van een besluit en of het college bevoegd was handhavend op te treden tegen de fruitboomgaard op het perceel van [partij F] en zo ja, van die bevoegdheid gebruik had moeten maken.

Belanghebbendheid

6.       In hoger beroep voeren [partij A], [partij C] en [partij D] aan dat de rechtbank heeft miskend dat hun bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. In dat verband wijzen zij erop dat het door hen ingestelde beroep tegen het bestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet" in de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:171, wel inhoudelijk is behandeld en gegrond verklaard. Volgens hen is ten onrechte alleen het afstands- en zichtcriterium in aanmerking genomen door de rechtbank. Zij stellen daarnaast dat alle woningen zich op een afstand van minder dan 200 meter van de fruitboomgaard bevinden. [partij D] stelt wel rechtstreeks zicht te hebben op de boomgaard en [partij C] en [partij A] stellen dat het zicht niet beperkt is, waardoor zij het voordeel van de twijfel zouden moeten krijgen.

6.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

6.2.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

6.3.    [partij A], [partij C] en [partij D] wonen op een afstand van respectievelijk 114,1, 137,7 en 201,8 meter van het perceel. Daarbij zitten er een straat, heg, tweebaansweg, berm en een fietspad tussen hun woningen en het perceel. De Afdeling acht niet aannemelijk dat zij feitelijke gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de fruitboomgaard. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zij op een afstand van meer dan 100 meter van de locatie wonen en de fruitboomgaard een beperkte ruimtelijke uitstraling heeft. Hoewel zij vanaf hun percelen enig zicht kunnen hebben op de fruitboomgaard, is dat zicht gelet op de afstand en de aanwezigheid van tussengelegen objecten van dermate geringe betekenis dat zij daardoor niet rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Het feit dat het beroep van [partij A], [partij C] en [partij D] in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 19 januari 2022 wel inhoudelijk behandeld is, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat in die zaak de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb is gevolgd. In de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, heeft de Afdeling geoordeeld dat in gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, aan niet-belanghebbenden die een zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit artikel 1:2 van de Awb niet kan worden tegengeworpen bij het instellen van beroep. In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 19 januari 2022, was dat aan de orde. In de voorliggende zaak is de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure echter niet gevolgd, zodat voor het instellen van beroep en het maken van bezwaar onverkort geldt dat de indiener belanghebbende moet zijn. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat [partij A], [partij C] en [partij D] geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 30 juni 2020.

De Afdeling zal hierna het hoger beroep voor zover ingesteld door [appellante] beoordelen.

Niet tijdig nemen van een besluit?

7.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat aan de brief van 27 oktober 2020, die strekt tot verlenging van de beslistermijn geen rechtsgeldig mandaat ten grondslag ligt. De naam en handtekening van de behandelend ambtenaar ontbreken namelijk op de brief. Door het ontbreken van de naam en handtekening is het besluit tot verlenging van de beslistermijn volgens haar nietig. De verstuurde ingebrekestelling was daarom niet prematuur, zoals de rechtbank heeft geoordeeld.

7.1.    Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

Ingevolge het derde lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.

Uit artikel 18 van de Verordening commissie bezwaarschriften 2012 van de gemeente Tholen en de artikelen 1:3, tweede lid, en 3:41 van de Awb vloeit voort dat het besluit tot verdaging een beschikking is en dat deze bekendgemaakt dient te worden door toezending of uitreiking hiervan aan belanghebbenden.

Uit artikel 59a van de Gemeentewet volgt dat stukken die van het college uitgaan worden ondertekend.

Ingevolge artikel V, onder a, van het toen geldende Mandaatbesluit 2020 gemeente Tholen worden stukken uitgaande van het college voor zover hier van belang als volgt ondertekend:

Burgemeester en wethouders van Tholen,

namens dezen,

gevolgd door de functieaanduiding van de mandataris en zijn handtekening.

7.2.    Uit de bovenstaande artikelen volgt dat verlenging van de beslistermijn op het bezwaar van [appellante] en anderen diende te geschieden bij besluit. In geschil is of met de brief van 27 oktober 2020 de beslistermijn daadwerkelijk is verlengd.

7.3.      De brief van 27 oktober 2020 waarmee het college heeft beoogd de beslistermijn te verlengen, is gericht aan de gemachtigde van [appellante] en anderen. In de brief is vermeld dat deze betrekking heeft op het bezwaarschrift tegen het besluit waarin het handhavingsverzoek is afgewezen. Verder is vermeld dat het college heeft besloten om de beslistermijn voor dit bezwaar met zes weken te verlengen. Op de brief is conform artikel V, onder a, van het Mandaatbesluit gemeente Tholen (hierna: het mandaatbesluit) de functieaanduiding van de mandataris vermeld. De handtekening ontbreekt.

7.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 31 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1703) betekent de enkele omstandigheid dat een ondertekening ontbreekt, in een geval waarin het gaat om een geautomatiseerd aangemaakte brief, niet dat aan die brief het besluitkarakter moet worden ontzegd. De Afdeling ziet geen grond om er in dit geval aan te twijfelen dat de brief geautomatiseerd, althans elektronisch, is aangemaakt en namens het college door de behandelend ambtenaar is verzonden. De Afdeling stelt vast dat artikel V van het mandaatbesluit niet vereist dat de naam van de gemandateerde wordt vermeld. De omstandigheid dat de brief van 27 oktober 2020 in strijd met het Mandaatbesluit 2020 gemeente Tholen niet is ondertekend, betekent gelet op het voorgaande niet dat deze geen rechtsgevolg heeft. Ditzelfde geldt voor het feit dat de naam van de gemandateerde niet is vermeld in de brief.

7.5.    De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het in de brief van 27 oktober 2020 vervatte besluit tot verlenging van de beslistermijn, door bekendmaking daarvan aan [appellante] via haar gemachtigde, in werking is getreden. Met dit besluit is de beslistermijn door het college verlengd tot 17 december 2020. Daarmee was de door [appellante] op 9 november 2020 verstuurde ingebrekestelling prematuur. Dit betekent dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Handhavingsverzoek algemeen

8.       Ten slotte voert [appellante] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de positieve bestemming van de fruitboomgaard op het perceel is vervallen, vanwege de vernietiging van het bestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet" bij de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022. Zij stelt dat het geldende bestemmingsplan het plan "Kommen gemeente Tholen" is. Volgens dit bestemmingsplan is het perceel bestemd voor agrarisch gebruik met uitzondering van fruitteelt. Bij aankoop in 2010 had de eigenaar volgens [appellante] kunnen weten dat op basis van het toen geldende bestemmingsplan "Kom Poortvliet" uit 2007 fruitteelt was uitgesloten. Verder stelt [appellante] dat fruitteelt in het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1977" alleen was toegestaan bij bestaande bedrijven. De fruitboomgaard is volgens haar in 2005 illegaal aangeplant en valt daarom niet onder de beschermende werking van het overgangsrecht. Volgens haar zijn de bomen na 2007 beetje bij beetje aangeplant. De in 2020 aanwezige bomen moeten na 2013 geplant zijn, omdat de toelichting van het bestemmingsplan "Kommen gemeente Tholen" uit 2013 vermeldt dat er geen fruitbomen in het plangebied voorkomen. Verder stelt zij dat de omvang van de boomgaard is toegenomen in plaats van afgenomen. Daarbij is er volgens haar een verandering opgetreden door het plaatsen van een windsingel.

8.1.    Voor zover [appellante] betoogt dat vanwege de vernietiging van het bestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet" de positieve bestemming van de fruitboomgaard op het perceel is vervallen en dat daarmee het college bevoegd was handhavend op te treden, overweegt de Afdeling als volgt. Het bestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet" is in werking getreden met de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening bij uitspraak van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3133. Aangezien de besluiten van het college met betrekking tot het handhavingsverzoek van [appellante]  respectievelijk zijn genomen op 30 juni 2020 en 24 november 2020, en dus vóór de vaststelling van dit bestemmingsplan, komt aan dat bestemmingsplan geen betekenis toe bij de beoordeling of ten tijde van deze besluiten sprake was van een situatie die in planologisch opzicht legaal is. Datzelfde geldt dus voor het feit dat dit bestemmingsplan inmiddels is vernietigd.

8.2.    Gelet op het feit dat het bestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet" ten tijde van het nemen van de besluiten op 30 juni 2020 en

24 november 2020 niet in werking was getreden, dient er voor de vraag of gebruik van het perceel voor fruitteelt was toegestaan, gekeken te worden naar de voorheen geldende bestemmingsplannen.

8.3.    Het bestemmingsplan "Buitengebied 1977" was vanaf 1977 het geldende bestemmingsplan op het perceel. De toenmalige bestemming was "Landbouw" met subbestemming "aan de grond gebonden agrarische bedrijven". Onder "aan de grond gebonden agrarische bedrijven" werd ingevolge artikel 1, onder 12, van de planvoorschriften verstaan "een bedrijf gericht op de voortbrenging van agrarische produkten, waarbij deze voortbrenging uitsluitend of in overwegende mate het resultaat is van het gebruik en de bewerking van het bij dat bedrijf behorende bodemareaal". Hier valt fruitteelt onder. Dit wordt bevestigd door artikel 12, derde lid, onder f, van de voorschriften van dit bestemmingsplan, waarin is opgenomen dat schuren tot een bepaalde oppervlakte en hoogte uitsluitend zijn toegestaan ten behoeve van een fruitteeltbedrijf. De rechtbank heeft dus met juistheid geconcludeerd dat op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 1977" fruitteelt was toegestaan.

8.4.    Op 26 april 2007 is het bestemmingsplan "Kom Poortvliet" vastgesteld. Dit was gedurende enige jaren het geldende bestemmingsplan. Het perceel had ingevolge dat plan de bestemming "Agrarische doeleinden". In artikel 14 van de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat fruitteeltbedrijven niet zijn toegestaan op gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden". In artikel 29 van de planregels is echter bij wijze van overgangsrecht opgenomen dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet. Daarbij gold als beperking dat wijziging van de afwijking alleen was toegestaan als de bestaande afwijking van het plan naar aard en/of intensiteit niet wordt vergroot en dat het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan waartegen wordt of kan worden opgetreden, niet door dit artikel wordt beschermd.

8.5.    Het bestemmingsplan zoals dat gold ten tijde van de besluiten van 30 juni 2020 en 24 november 2020 en zoals dat overigens ook op dit moment weer geldt, is het bestemmingsplan "Kommen gemeente Tholen", vastgesteld op 5 februari 2013. Het perceel heeft de bestemming "Agrarisch". In artikel 3.1, onder a, van de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat fruitteelt voor gronden met deze bestemming niet is toegestaan. In artikel 52.2 van de planregels is bij wijze van overgangsrecht opgenomen dat het gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding en daarmee in strijd is mag worden voortgezet. Daarbij is onder b van dit artikel opgenomen dat het verboden is het strijdige gebruik te veranderen of laten veranderen in een ander met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door de verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

8.6.    In geschil is of de fruitboomgaard voor vaststelling van het bestemmingsplan "Kom Poortvliet" uit 2007 is geplant en daarmee onder de beschermende werking van het overgangsrecht van dat bestemmingsplan en vervolgens van het bestemmingsplan "Kommen gemeente Tholen" valt. Verder is in geschil of het gebruik zodanig is veranderd dat de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht daarmee zou vervallen.

8.7.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2759, is het aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat het met het plan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet. Het is in dit geval dus aan het college om aannemelijk te maken dat het gebruik als fruitboomgaard voor de vaststelling van het bestemmingsplan  "Kom Poortvliet" in 2007 is aangevangen.

Aanvang gebruik als fruitboomgaard

9.       De door het college overgelegde foto’s van de situatie in 2007 en 2020 en de door [partij F] overgelegde foto’s van de situatie in 2004 maken naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk dat de fruitboomgaard vóór 2007 is geplant. Hierbij wordt mede betrokken dat de Afdeling eerder heeft overwogen in rechtsoverweging 1 van haar uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:171, dat het desbetreffende perceel al sinds 2005 deels in gebruik was als fruitboomgaard. Hetgeen in beroep en in hoger beroep is aangevoerd geeft onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid daarvan te twijfelen.

Ononderbroken voortzetting

10.     De door het college overgelegde berekening van de geodetisch ingenieur laat zien dat het percentage fruitteelt op het perceel tussen 2007 en 2020 is afgenomen van afgerond 52,8% naar 48,5%, en daarmee respectievelijk van afgerond 10.570 vierkante meter fruitteelt naar 9.720 vierkante meter fruitteelt. Daarbij werd uitgegaan van een totale oppervlakte van 20.030 vierkante meter van het perceel.

10.1.  Ter zitting hebben [appellante] en anderen de juistheid van die berekening betwist. Daarbij hebben zij gewezen op het rapport van de Agrarische Adviescommissie Zeeland (hierna: AAZ) van 9 november 2018, waarin staat dat het perceel een totale oppervlakte van 21.000 vierkante meter heeft, waarbij driekwart in gebruik is voor fruitteelt. Dit zou de oppervlakte van het perceel die in gebruik was voor fruitteelt in 2018 op 15.023 vierkante meter brengen, hetgeen meer is dan wat volgens het college in 2007 in gebruik was.

10.2.  De Afdeling overweegt dat de door het college overgelegde berekening is uitgevoerd door een ter zake deskundige medewerker, waarbij is uitgegaan van een totale oppervlakte van het perceel van 20.030 vierkante meter, hetgeen overeenkomt met de gegevens uit het Kadaster. Het rapport van de AAZ is in het kader van een andere procedure vastgesteld. Hierbij was het doel van het rapport het onderzoeken of [partij F] een volwaardig agrarisch bedrijf exploiteert en is uitgegaan van een totale oppervlakte van het perceel van 21.000 vierkante meter. Dit komt, anders dan het geval is bij de berekening van de geodetisch ingenieur, niet exact overeen met de gegevens uit het Kadaster. Gelet op de strekking van en de bewoordingen in het rapport gaat de Afdeling ervan uit dat het rapport van de AAZ is gebaseerd op een globalere schatting. De bevindingen van de geodetisch ingenieur zijn in het kader van de voorliggende procedure vastgesteld en exact berekend.

10.3.  Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding de berekening van de geodetisch ingenieur als uitgangspunt te nemen bij beoordeling van de vraag of het gebruik zodanig is veranderd dat de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht is vervallen. Deze berekening laat zien dat het percentage fruitteelt op het perceel tussen 2007 en 2020 is afgenomen van 52,8% naar 48,5%. Hetgeen door [appellante] is aangevoerd geeft onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De plaatsing van een windsingel als terreinafscheiding is geen verandering die strijdig is met het vigerende bestemmingsplan en kan er daarom niet toe leiden dat de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht vervalt.

De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat de fruitboomgaard onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt en dat het college daarom niet bevoegd was hiertegen handhavend op te treden. Het subsidiaire standpunt van het college dat er ten tijde van het afwijzen van het verzoek om handhaving en het in stand laten daarvan in het besluit op bezwaar zicht op legalisatie bestond, behoeft daarom verder niet te worden besproken.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van Ettekoven
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

195-1036