Uitspraak 202005987/1/R1


Volledige tekst

202005987/1/R1.
Datum uitspraak: 19 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, wonend te Poortvliet, gemeente Tholen,

2.       [appellante sub 2], wonend te Poortvliet, gemeente Tholen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tholen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] beroep ingesteld.

Bij brief van 16 december 2020 hebben [appellant sub 1] en anderen, voor zover het betreft [persoon], het beroep ingetrokken.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 november 2021, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.A. de Boe, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. R. Sahin, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Sinke, ir. N. Tiernego en mr. G.J. Hertogs-van der Gouwe, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord. [gemachtigde] heeft via videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Poortvliet, op de hoek van het Zuidplantsoen en het Zandpad. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Poortvliet, sectie O, nummer 810 (hierna: de locatie) en hebben een oppervlakte van ongeveer 20.000 m2. [partij] is eigenaar van de locatie en heeft de gronden sinds 2005 deels in gebruik als fruitboomgaard. Op grond van het vorige bestemmingsplan "Kommen Gemeente Tholen" was op de locatie met agrarische bestemming geen fruitteeltbedrijf en bebouwing toegestaan. [partij] wil een schuur met koelcel en bedrijfswoning op de locatie te realiseren en de locatie voor het overige gebruiken als fruitboomgaard. De schuur is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van de boomgaard en [partij] heeft de wens om nabij het bedrijf te wonen. Het bestemmingsplan voorziet in een positieve bestemming voor een fruitteeltbedrijf en maakt de voorgenomen bebouwing planologisch mogelijk.

[appellant sub 1] en anderen wonen op percelen die zijn gelegen in de nabije omgeving van het plangebied. [appellante sub 2] woont op het perceel [locatie A], dat zich eveneens in de nabijheid van het plangebied bevindt.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018?

3.       [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] betogen onder meer dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met artikel 2.16 van de Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018 (hierna: de Verordening). Zij wijzen erop dat in een bestemmingsplan nieuwe agrarische bouwwerken niet worden toegelaten buiten het in het plan, voor een agrarisch bedrijf, aangewezen bouwvlak. Omdat het plan voorziet in twee bouwvlakken ten behoeve van nieuwe agrarische bouwwerken die nog niet eerder waren aangewezen, wordt met het plan aan die eis niet voldaan, zo stellen [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2]. In dit verband wijzen zij op de brief van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 12 mei 2020 aan het college van burgemeester en wethouders van Tholen, waarin inhoudelijk wordt gereageerd op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

3.1.    De raad stelt dat het plan in overeenstemming is met de Verordening, omdat met het plan sprake is van nieuwe kleinschalige bouwwerken die noodzakelijk zijn ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 2.16, vierde lid, van de Verordening.

3.2.    Artikel 2.16 van de Verordening luidt, voor zover van belang:

"1. In een bestemmingsplan worden nieuwe agrarische bouwwerken niet toegelaten buiten het in het plan, voor een agrarisch bedrijf, aangewezen bouwvlak.

[…]

4. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken ten aanzien waarvan in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het kleinschalige bouwwerken betreft die noodzakelijk zijn ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering."

Artikel 1.1, aanhef en onder a, luidt:

"Bestemmingsplan: plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)"

3.3.    In de toelichting bij artikel 2.16 van de Verordening staat, voor zover van belang, het volgende:

"Met deze regel wordt toepassing gegeven aan een deel van het agrarisch vestigingsbeleid zoals dat in het Omgevingsplan is verwoord. Het provinciale belang is gelegen in het behoud van omgevingskwaliteit en het tegengaan van verstening en versnippering van het buitengebied. […] Met kleinschalige bouwwerken zoals genoemd in het vierde lid worden bouwwerken bedoeld van circa 50 m². In specifieke gevallen kan op basis van een expliciete onderbouwing maatwerk worden geleverd. Onder doelmatige agrarische bedrijfsvoering worden activiteiten in het kader van een verbrede landbouw (nieuwe economische dragers) mede begrepen. […].

Onder het begrip "nieuwe agrarische bouwwerken" wordt niet verstaan het toelaten van bebouwing op gronden die reeds zijn bebouwd op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening. Evenmin wordt onder dit begrip verstaan het toelaten van bebouwing op bouwvlakken die reeds zijn aangewezen in, op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, vigerende bestemmingsplannen.

[…]."

3.4.    Artikel 2.16 van de Verordening voorziet volgens de toelichting bij dit artikel in het behoud van omgevingskwaliteit en het tegengaan van verstening en versnippering van het buitengebied. Nieuwe agrarische bouwwerken zijn niet toegelaten buiten het in een plan, voor een agrarisch bedrijf, aangewezen bouwvlak, zo is bepaald in artikel 2.16, eerste lid, van de Verordening. Uit de planregels van het bestreden plan, in samenhang gelezen met de verbeelding en de daarin vermelde bouwvlakken, vloeit voort dat de raad ten opzichte van het vorige plan "Kommen Gemeente Tholen" op de locatie een fruitteeltbedrijf met twee bouwvlakken - waarbinnen één bedrijfswoning is toegestaan - planologisch mogelijk heeft gemaakt. Met het plan worden (agrarische) bouwwerken toegelaten die in het daarvoor geldende plan niet waren toegestaan. Dit is in strijd met artikel 2.16, eerste lid, van de Verordening.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op bouwwerken ten aanzien waarvan in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het kleinschalige bouwwerken betreffen die noodzakelijk zijn ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. De Afdeling is van oordeel dat met deze afwijkingsmogelijkheid niet wordt voorzien in de mogelijkheid om agrarische bebouwing toe te staan daar waar dat in het voorgaande plan niet was toegelaten. Dit artikellid maakt het slechts mogelijk om voor de bestaande agrarische bedrijfsvoering noodzakelijke kleinschalige bebouwing planologisch toe te staan buiten het bestaande bouwvlak. Anders dan de raad meent, kan in dit geval met een beroep op artikel 2.16, vierde lid, van de Verordening een uitzondering op artikel 2.16, eerste lid, van de Verordening niet worden gerechtvaardigd. De omstandigheid dat, zoals de raad ter zitting heeft gesteld, van de kant van de provincie Zeeland geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren is gebracht, maakt het vorenstaande niet anders. Die omstandigheid laat immers onverlet dat de raad zich aan de verplichtingen voortvloeiend uit de Verordening heeft te houden en dat het besluit van de raad door de Afdeling aan die bepalingen moet worden getoetst als, zoals hier, de beroepsgronden daartoe aanleiding geven.

3.5.    Gelet op het voorgaande heeft de raad het plan naar het oordeel van de Afdeling in strijd met artikel 2.16 van de Verordening vastgesteld.

De betogen slagen.

4.       De raad heeft op de zitting verzocht om als het bestreden besluit in strijd zou zijn met de Verordening, het plan niet te vernietigen voor zover in artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, agrarische fruitteeltbedrijven op de locatie mogelijk worden gemaakt. De Afdeling voldoet niet hieraan omdat, zoals in paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat, in dit plan het fruitteeltbedrijf met de bebouwing steeds in onderlinge samenhang en dus als één geheel is beoordeeld door de raad en een motivering over het toelaten van alleen het fruitteeltbedrijf ontbreekt.

De raad kan, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit nemen voor de locatie. Ter voorlichting van partijen wijst de Afdeling erop dat de Verordening in artikel 2.30 een ontheffingsmogelijkheid bevat. Tegen een nieuw besluit, al dan niet op basis van een ontheffing, kan te zijner tijd zo nodig opnieuw beroep worden ingesteld.

Conclusie

5.       De beroepen zijn gegrond. Het besluit van 1 oktober 2020 dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

6.       Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, draagt de Afdeling de raad op het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

7.       De raad moet de proceskosten vergoeden. Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen stelt de Afdeling vast dat niet is gevraagd om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Waar het gaat om de geclaimde verletkosten gaat de Afdeling uit van het forfaitair vastgestelde aantal van zes uren en het maximaal toe te kennen uurtarief van € 88,00. Verder wordt een bedrag aan reiskosten toegekend.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tholen van 1 oktober 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet";

III.      draagt de raad van de gemeente Tholen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor genoemde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Tholen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 608,76, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

veroordeelt de raad van de gemeente Tholen tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Tholen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

- € 178,00 voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 178,00 voor [appellante sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. H.C.P. Venema en dr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022

195-890