Uitspraak 202005987/2/R1


Volledige tekst

202005987/2/R1.
Datum uitspraak: 30 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster] en anderen, wonend te Poortvliet, gemeente Tholen,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Tholen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Lageweg-Zandpad Poortvliet" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoekster] en anderen beroep ingesteld.

Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekster] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 december 2020, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. J.A. de Boe, rechtsbijstandsverlener te Poortvliet, en het college, vertegenwoordigd door ing. C.P. Vollaard en G.J. Hertogs-van der Gouwe, zijn verschenen. Verder is ter zitting gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Poortvliet, op de hoek van de Lageweg en de Postweg. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Poortvliet, sectie O, nummer 810 en heeft een oppervlakte van ongeveer 20.000 m². [partij] heeft het perceel in gebruik als fruitboomgaard. Op grond van het vorige bestemmingsplan "Kommen Gemeente Tholen" was op het perceel met agrarische bestemming geen bebouwing toegestaan. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om op het perceel een landbouwschuur met koelcel en een bedrijfswoning te bouwen. Ook voorziet het bestemmingsplan in een positieve bestemming voor een fruitteeltbedrijf op het perceel.

3.    [verzoekster] en anderen wonen in de nabijheid van het plangebied. Zij vrezen dat het plan zal leiden tot een aantasting van het vrije uitzicht vanuit hun woningen. [verzoekster] en anderen verzoeken om bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding daarvan te voorkomen. Zij wijzen daarbij op de door [partij] op 23 november 2020 ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van een landbouwschuur op het perceel. Ook wijzen zij op de lopende procedure naar aanleiding van het door hen gedane verzoek om handhaving.

4.    Gelet op de door [partij] ingediende aanvraag om omgevingsvergunning en de toelichting ter zitting dat het de bedoeling is om na de vergunningverlening zo snel mogelijk met de bouw van de schuur te beginnen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Beoordeling van het verzoek

5.    [verzoekster] en anderen betogen in beroep dat het plan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarover onder meer aangevoerd dat niet is voldaan aan de in het principebesluit van 6 november 2018 door het college van burgemeester en wethouders aan de medewerking verbonden voorwaarden. Volgens [verzoekster] en anderen blijkt uit het advies van de Agrarische Adviescommissie Zeeland (hierna: AAZ) dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van een volwaardig bedrijf. [verzoekster] en anderen wijzen er verder op dat het agrarisch bouwvlak aan de [locatie] te Poortvliet niet meer aanwezig is doordat het college met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6.7 van het bestemmingsplan "Buitengebied Tholen" aan dat perceel een woonbestemming heeft gegeven. Omdat er geen agrarisch bouwvlak is vrijgekomen, maar is omgezet, kan dat bouwvlak nu niet meer worden verplaatst met toepassing van artikel 3.6.6 en is dus ook niet voldaan aan de voorwaarde dat een agrarisch bouwvlak moet vrijkomen en moet worden verplaatst. [verzoekster] en anderen hebben verder gemotiveerd aangevoerd dat in het plangebied sprake was van illegale fruitteelt, omdat de aanwezige fruitboomgaard niet onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan "Kommen Gemeente Tholen" viel. Ook hebben zij aangevoerd dat de in het plan mogelijk gemaakte toevoeging van bebouwing op het perceel de openheid en groene uitstraling van het agrarisch gebied zal aantasten en de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij dit planologisch aanvaardbaar acht.

5.1.    Daargelaten of en zo ja in hoeverre de raad gebonden is aan het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 6 november 2018 om in principe, onder de daarin genoemde voorwaarden, medewerking te verlenen aan het opstellen van het bestemmingsplan, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoekster] en anderen hebben aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan deze voorwaarden is voldaan.

In de brief van 6 november 2018 is onder meer de voorwaarde gesteld dat een agrarisch bouwvlak moet vrijkomen en moet worden verplaatst om de voorziene ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij is vermeld dat er vooralsnog van wordt uitgegaan dat hiervoor het vrijkomende bouwvlak van [locatie] kan worden gebruikt. Dat is in dit geval ook gebeurd. Voor het perceel aan [locatie] heeft het college op 15 januari 2019 het wijzigingsplan "[locatie] Poortvliet" vastgesteld, waarmee het agrarisch bouwvlak op het perceel is komen te vervallen.  Anders dan [verzoekster] en anderen betogen, is door het inmiddels onherroepelijke wijzigingsplan een bouwvlak vrijgekomen. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de raad dat vrijgekomen bouwvlak niet heeft mogen inzetten om de in het bestemmingsplan voorziene bebouwing mogelijk te maken. Voor zover [verzoekster] en anderen hebben aangevoerd dat het college in dit geval geen toepassing meer kon geven aan artikel 3 lid 3.6.6 van het bestemmingsplan "Buitengebied Tholen", overweegt de voorzieningenrechter dat het college dat ook niet heeft gedaan. In het voorliggende besluit heeft het college het bestemmingsplan niet gewijzigd, maar heeft de raad een nieuw bestemmingsplan vastgesteld.

Een andere voorwaarde was dat voor het opstarten van de procedure moet worden nagegaan of [partij] een volwaardig agrarisch bedrijf is en het bouwen van een woning en loods noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Dit moet volgens het principebesluit van 6 november 2018 blijken uit het advies van de AAZ. Weliswaar volgt uit het advies van de AAZ van 29 november 2018 dat strikt genomen nog geen sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, maar uit het advies volgt ook dat door de te wijzigen bedrijfsopzet met daarbij de te realiseren schuur sprake zal zijn van een dergelijk bedrijf. De AAZ is daarom van mening dat meegewerkt kan worden aan het bouwen van de schuur. De AAZ heeft ten aanzien van de bedrijfswoning geconcludeerd dat hieraan nog niet kan worden meegewerkt. Omdat er met de aanwezigheid van de schuur wel potentie is om door te groeien naar een volwaardig bedrijf, adviseert de AAZ om te zijner tijd te beoordelen of het bedrijf zich heeft ontwikkeld tot een volwaardig agrarisch bedrijf. Artikel 3 lid 3.5, onder b, van de planregels bevat een voorwaardelijke verplichting dat de bouw van een bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan indien na positief advies van de AAZ het bedrijf als volwaardig agrarisch bedrijf wordt aangemerkt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht de raad gezien de strekking van het advies concluderen dat hiermee wordt voldaan aan deze door het college gestelde voorwaarde.

5.2.    Wat [verzoekster] en anderen hebben aangevoerd over het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan "Kommen Gemeente Tholen" geeft de voorzieningenrechter ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening In artikel 3 lid 3.1, aanhef en onder a van de planregels is in het bestemmingsplan fruitteelt op het perceel positief bestemd. De enkele omstandigheid dat fruitteelt onder het vorige plan niet was toegestaan, wat daarvan ook zij, betekent niet dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om fruitteelt op dit perceel mogelijk te maken.

5.3.    De raad is in de Nota van zienswijzen en de plantoelichting ingegaan op de ruimtelijke inpasbaarheid van het plan. Vermeld is dat het plangebied ligt direct buiten de huidige begrenzing van de bebouwde kom van Poortvliet, ten zuiden van de Lageweg. De strook grond tussen de Postweg en de Lageweg/Zuidplantsoen is een overgangsstrook tussen de kom en het buitengebied. De raad heeft toegelicht dat binnen deze strook verschillende functies zijn gelegen, zoals woningen, bedrijven, volkstuinen, boomgaarden en ander agrarisch gebruik. Op meerdere locaties is volgens de raad bebouwing gelegen op grotere afstand van de kom Poortvliet. Gezien het gebruik, de bebouwing en de aanwezige begroeiing acht de raad een voortzetting van nieuwe bebouwing op deze locatie te verantwoorden. Het realiseren van kleinschalige bebouwing binnen deze strook en dan met name aan de noordzijde van deze strook, direct tegen Poortvliet, sluit ook aan bij de bebouwing van Poortvliet, aldus de raad. Gelet op deze motivering heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toevoeging van de bebouwing op het perceel vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.

Het staat verder vast dat het realiseren van de bebouwing op het perceel enige invloed zal hebben op het uitzicht vanuit sommige woningen in de nabijheid van het perceel. Gelet op wat hierover ter zitting naar voren is gebracht, is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat de gevolgen voor het uitzicht van [verzoekster] en anderen zeer ingrijpend zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de invloed op het uitzicht niet zal leiden tot een onaanvaardbare situatie.

5.4.    Gelet op wat hiervoor is overwogen concludeert de voorzieningenrechter dat wat van de Werf en anderen hebben aangevoerd op voorhand geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure geen stand zal houden. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2020

604.