Uitspraak 202200456/1/A3


Volledige tekst

202200456/1/A3.
Datum uitspraak: 1 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Obdam, gemeente Koggenland,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 15 december 2021 in zaak nr. 21/755 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2020 heeft de bewaarder een verzoek van [appellanten] tot herstel van een gegeven in de basisregistratie kadaster afgewezen.

Bij besluit van 22 december 2020 heeft de bewaarder het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De bewaarder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2023, waar [appellanten] en de bewaarder, vertegenwoordigd door mr. I.J. Tromp,  zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellanten] kochten op 7 september 2004 een bouwkavel in Obdam die deel uitmaakte van het bouwplan Meerweijde fase 3. Na de bouw van hun woning heeft de landmeter van het kadaster de kadastrale grens tussen het perceel van [appellanten] ([locatie A]; kadastraal bekend gemeente Obdam, sectie E, nummer 1689) en dat van hun buren ([locatie B]; kadastraal bekend gemeente Obdam, sectie E, nummer 1688) bepaald en vastgelegd in de basisregistratie kadaster. Vervolgens heeft een landmeter in 2018, naar aanleiding van een civielrechtelijke procedure, een grensreconstructie uitgevoerd. Daarna hebben [appellanten] zich tot het kadaster gericht met een verzoek om een gegeven in de basisregistratie kadaster te herstellen op grond van artikel 7t van de Kadasterwet. Zij stellen zich op het standpunt dat de erfgrens tussen de percelen [locatie B] en [locatie A] niet op 0,04 m maar op 0,06 m evenwijdig aan de gevel van [locatie A] moet liggen. Daarom is de in de basisregistratie kadaster opgenomen erfgrens van 2,78 m evenwijdig aan de zijgevel van [locatie B] volgens [appellanten] onjuist.

2.       De bewaarder heeft de in de basisregistratie kadaster opgenomen gegevens gebaseerd op een relaas van bevindingen van 2 november 2006, met archiefnummer 623, waarin het resultaat is weergegeven van de aanwijs die op 2 november 2006 heeft plaatsgevonden door de aanwezige belanghebbenden, waaronder Zijp. Uit dit relaas blijkt dat de erfgrens tussen de percelen 1689 en 1688 loopt op een afstand van 2,78 m evenwijdig aan de zijgevel van [locatie B]. Deze grens is volgens het relaas van bevindingen eensluidend door de belanghebbenden aangewezen. Vervolgens is op basis van de aanwijs een meting uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in een tekening, behorend bij het relaas. Op deze tekening staat ook de afstand van 2,78 m vermeld bij de erfgrens.

Uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft overwogen dat in het kader van artikel 7t van de Kadasterwet alleen de vraag voorligt of de in de basisregistratie kadaster opgenomen gegevens berusten op een misslag. De bewaarder heeft zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is.

Hoger beroep

4.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de erfgrens die is vastgelegd in de basisregistratie kadaster onjuist is. Deze grens is volgens hen verkeerd afgeleid uit het relaas van bevindingen van 2 november 2006, met archiefnummer 623. Zij voeren aan dat de registratie in de basisregistratie kadaster niet overeenkomt met wat is vastgelegd in de akte van levering van het perceel. [appellanten] willen dat de erfgrens in de basisregistratie kadaster wordt hersteld. Daarna kan de aanbouw van hun buren van [locatie B] worden teruggebracht naar het eigen erf en moet de sleuf langs de muur van hun garage die de buren hebben gegraven en verdiept worden opgevuld met grond en aangestampt.

Wettelijk kader

5.       Artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet luidt: ‘Indien een belanghebbende gerede twijfel heeft omtrent de juistheid van een in de basisregistratie kadaster opgenomen gegeven dat krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt, […], kan die belanghebbende onder opgaaf van redenen aan de Dienst een verzoek tot herstel van dat gegeven in de basisregistratie kadaster doen. […]’

Beoordeling van het hoger beroep

6.       Op grond van artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet is de bewaarder bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een in de basisregistratie kadaster genoemd gegeven te herstellen. Dat doet de bewaarder op basis van brondocumenten. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3610, kan uit de wetsgeschiedenis van artikel 7t van de Kadasterwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 544, nr. 3, blz. 18 en 20) worden afgeleid dat met deze bepaling is beoogd een regeling te bieden voor het op verzoek herstellen van misslagen in de basisregistratie kadaster. Een verzoek tot herstel kan gericht zijn tegen het feit dat de bijwerking zelf onjuist of onvolledig is gebeurd omdat de bijwerking niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het resultaat, zoals vermeld in de kennisgeving. Het verzoek kan niet gericht zijn tegen het resultaat van de bijwerking, dat aan de belanghebbende is meegedeeld. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat in dit geval alleen ter beoordeling staat of de in de basisregistratie kadaster vermelde gegevens berusten op een misslag. Een verzoek om herstel kan worden ingewilligd als er een verschil is tussen de bijwerking van de basisregistratie kadaster en de daaraan ten grondslag liggende brondocumenten. Als er daartussen geen verschil is, maar een belanghebbende het niet eens is met het resultaat van de bijwerking, kan een verzoek om herstel niet worden ingewilligd.

7.       De erfgrens zoals die in de basisregistratie kadaster is opgenomen is gebaseerd op het relaas van bevindingen van 2 november 2006, met archiefnummer 623. In dit relaas van bevindingen staat:

-  onder het kopje 2 "Omschrijving van de aangewezen grenzen": "[locatie A]/[locatie B]: 2,78 m evenwijdig aan zijgevel [locatie B]";

-  onder het kopje 3 "Aanwijzing alle verschenen belanghebbenden eensluidend": "Ja".

7.1.    De rechtbank heeft, gelet op de hiervoor onder 7 opgenomen passages uit het relaas van bevindingen, terecht geoordeeld dat de 2,78 m evenwijdig aan de zijgevel van [locatie B] de aangewezen erfgrens is. Die grens is ook weergegeven op de tekening op de tweede pagina van het relaas van bevindingen onder het kopje 8 "Aangewezen grenzen, meetgegevens en waarnemingen". Op die tekening staan naast de aangewezen grenzen (waaronder de hiervoor genoemde 2,78 m) tevens meetgegevens (waaronder de hiervoor genoemde 0,06 m). De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de 0,06 m als een meetgegeven moet worden beschouwd en niet als een aangewezen grens, omdat de 0,06 m uitsluitend op de tekening op de tweede pagina en niet tevens op de eerste pagina van het relaas van bevindingen als aangewezen grens is vermeld. Uit de tekening die bij de akte van levering van 7 september 2004 hoort, kan niet iets anders worden afgeleid. Zoals het kadaster terecht heeft opgemerkt, is die tekening schetsmatig en kan daaruit daarom niet worden afgeleid dat de aangewezen grens onjuist is. Ook uit de brief van de verkoper met daarbij een overzicht van de vrije kavels op basis van coördinaten kan niet iets anders worden afgeleid, alleen al omdat dat overzicht geen brondocument is.

8.       Voor zover [appellanten] zich op het standpunt stellen dat de aanwijs die op 2 november 2006 door partijen is gegeven, onjuist is vastgelegd in het relaas van bevindingen, kan dit nu niet meer leiden tot een aanpassing. De inhoud van het relaas van bevindingen kan nu niet meer worden aangevochten (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1062). Belanghebbenden worden naar aanleiding van de vorming van percelen en het bijwerken van de kadastrale registratie door middel van een kennisgeving van de bijwerking op de hoogte gesteld. Daar kunnen zij bezwaar tegen maken. [appellanten] hebben destijds geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tegen deze vaststelling bezwaar in te dienen, waardoor de gegevens nu niet meer ter discussie kunnen staan. Het feit dat zij de inhoud van het relaas van bevindingen anders interpreteerden, waardoor zij destijds geen aanleiding zagen bezwaar te maken, maakt dit niet anders.

9.       Als [appellanten] het niet eens zijn met het resultaat van de bijwerking, kunnen zij zich tot de burgerlijke rechter wenden. Gebleken is dat zij dat ook hebben gedaan. De civiele kamer van de rechtbank heeft inmiddels vonnis gewezen en [appellanten] hebben daartegen hoger beroep ingesteld.

10.     Het betoog slaagt niet.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

12.     De bewaarder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Neuwahl
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023

280-1032