Uitspraak 202207060/1/V2


Volledige tekst

202207060/1/V2.
Datum uitspraak: 27 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 november 2022 in zaken nrs. NL21.13688 en NL21.13689 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 3 augustus 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 16 november 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak en hem veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat hij opnieuw op de aanvragen van de vreemdelingen heeft beslist en dat hij de vreemdelingen alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend. Desgevraagd hebben de vreemdelingen laten weten dat zij hun hoger beroep handhaven, tenzij de staatssecretaris de proceskosten in hoger beroep vergoedt. De staatssecretaris heeft laten weten dat niet te doen.

2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Met de door de staatssecretaris aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, hebben zij het doel van de procedure bereikt. Daarom hebben zij geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep. De vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in hoger beroep gemaakte proceskosten, geeft onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep over te gaan (uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:906).

3.       Niettemin moet worden bezien of de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdelingen tegemoet is gekomen of als het belang anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855). De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de inwilliging van de aanvragen is ingegeven door de uitspraak van de rechtbank waarbij hem is opgedragen nieuwe besluiten te nemen en geheel losstaat van het hoger beroep. De Afdeling overweegt, mede gelet op het voormelde, dat niet is gebleken dat de staatssecretaris is tegemoetgekomen aan wat de vreemdelingen hebben aangevoerd in hoger beroep. Daarom bestaat geen aanleiding om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te veroordelen (uitspraak van de Afdeling van 27 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3958).

4.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tibold

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023

853