Uitspraak 202300402/1/R1 en 202300402/2/R1


Volledige tekst

202300402/1/R1 en 202300402/2/R1.
Datum uitspraak: 22 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Dommelen, gemeente Valkenswaard,

verzoeker,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2022 heeft het dagelijks bestuur van waterschap De Dommel (hierna: het dagelijks bestuur) het projectplan "Herinrichting Keersopperbeemden" vastgesteld.

Bij besluit van 30 november 2022 heeft het college dit projectplan goedgekeurd.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker], het college en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 februari 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.T.L. Thijssen, is verschenen. Voorts is ter zitting het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door J.W.M.S. de Punder, T.A. Bijl en G. Karimlou, als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1.       Op 12 maart 2021 heeft het dagelijks bestuur het projectplan Waterwet "Herinrichting Keersopperbeemden" vastgesteld. Dit projectplan heeft het college bij besluit van 24 maart 2021 goedgekeurd. Tegen dat besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

1.1.    Bij uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1603, heeft de Afdeling onder meer het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het beroep van een van de andere appellanten gegrond verklaard en als gevolg daarvan het goedkeuringsbesluit van 24 maart 2021 vernietigd.

Het projectplan

2.       Het projectplan omvat maatregelen om het beekdal van de Keersop (de zogeheten Keersopperbeemden) tussen de Valentinuskapel en de Loverensedijk te Bergeijk te herinrichten. In het projectplan is beschreven dat die maatregelen worden genomen om de ecologische kwaliteit (zowel chemisch als fysisch) van de Keersop te verbeteren. In het projectplan zijn verder maatregelen opgenomen die tot doel hebben om de hydrologische omstandigheden en de kwaliteit van de bodem en het (grond)water in het projectgebied Keersopperbeemden te verbeteren. Deze maatregelen omvatten onder meer het laten hermeanderen en het versmallen van het profiel van de Keersop en het dempen of verondiepen van de zijwatergangen. Verder volgt uit het projectplan, voor zover hier van belang, dat de hele Keersop is aangewezen als Natura 2000-gebied vanwege het voorkomen van de vissoort beekprik. In het projectplan is beschreven dat voor die soort een grindrijke bodem met een niet te dikke sliblaag belangrijk is.

Het voorliggende besluit

3.       Uit het besluit van 30 november 2022 volgt dat het in de uitspraak van 8 juni 2022 geconstateerde gebrek is hersteld met een nadere uitwerking en specificatie van maatregel I "Afgraven toplaag", zoals opgenomen in paragraaf 1.3 van het projectplan. Daartoe is een nieuwe maatregelenkaart opgenomen in Bijlage 1 bij het projectplan en is het aanvullende rapport "Herinrichting Keersopperbeemden: Effectbepaling maaiveldverlagingen" van Royal Haskoning DHV van 21 december 2021 (hierna: het aanvullende rapport) als Bijlage 4c bij het projectplan opgenomen. Uit deze stukken blijkt hoeveel grond er afgegraven moet worden en wat hiervan de hydrologische effecten zijn. Omdat daaruit volgt dat plaatselijk de hydrologische effecten toenemen, is ook een nieuwe maatregel opgenomen om de negatieve effecten te mitigeren, maatregel S "Ophogen percelen".

Toetsingskader

4.       Een besluit tot vaststelling van een projectplan door het dagelijks bestuur als bedoeld in artikel 5.5 van de Waterwet is op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet onderworpen aan de goedkeuring van het college. Hiermee is, gelet op de algemene bij een projectplan betrokken belangen, beoogd het college toezicht te laten uitoefenen. Ook indien die belangen geen ruimtelijke doorwerking hebben (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 105).

Het projectplan is vormvrij. In de Waterwet wordt aan een projectplan wel een aantal inhoudelijke eisen gesteld, zoals de eis dat het projectplan een beschrijving bevat van de te treffen voorzieningen gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 40). Zowel het besluit van het dagelijks bestuur tot vaststelling van een projectplan als het besluit van het college tot goedkeuring van een dergelijk vaststellingsbesluit zijn besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In verband daarmee dienen deze besluiten te voldoen aan de algemene voor besluiten geldende bepalingen, als opgenomen in de afdelingen 3.2 en 3.7 van de Awb. Nu artikel 5.5 van de Waterwet is geplaatst op de zogenoemde "negatieve lijst" van Bijlage 2 bij de Awb, ligt, gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, alleen het goedkeuringsbesluit van het college ter beoordeling aan de voorzieningenrechter voor.

Afgezien van ambtshalve te beoordelen aspecten, beoordeelt de voorzieningenrechter, gelet op artikel 10:27 van de Awb en artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet, of in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college het projectplan in strijd met het algemeen belang had moeten achten en of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het projectplan niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht.

Het beroep

5.       [verzoeker] woont op het perceel [locatie] in Dommelen, dat grenst aan de Keersop. Op dit perceel exploiteert [verzoeker] een rundvee- en paardenfokkerij. Voor zover [verzoeker] aangeeft mede namens bewoners van Dommelen-Zuid te spreken, heeft hij desgevraagd niet een deugdelijke machtiging overlegd. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat [verzoeker] alleen voor zichzelf spreekt.

6.       [verzoeker] betoogt dat het verhogen van de grondwaterstanden nadelige gevolgen heeft voor zijn mestkelder. Daarnaast stelt hij dat het verleggen van het wandel- en schouwpad naar de oostelijke zijde van de Keersop leidt tot een aantasting van zijn gronden. Tot slot stelt [verzoeker] dat de werkzaamheden aan de Keersop onherstelbare schade zullen aanrichten aan het leefgebied van de beekprik.

6.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat [verzoeker] deze gronden reeds heeft aangevoerd in zijn beroep tegen het besluit van 24 maart 2021, waarbij het college goedkeuring heeft gegeven aan het projectplan van 12 maart 2021. In haar uitspraak van 8 juni 2022 heeft de Afdeling deze beroepsgronden verworpen en het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard. Het college en het dagelijks bestuur hebben toegelicht dat voorliggend projectplan inhoudelijk op dezelfde gronden berust als het projectplan van 12 maart 2021 en dat de gevolgen van het projectplan voor de mestkelder, het wandel- en schouwpad en Natura2000 ongewijzigd zijn gebleven. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om thans tot het oordeel te komen dat het college het projectplan in strijd had moeten achten met het algemeen belang, met het beginsel van een evenwichtige belangenafweging of anderszins met het recht.

Het betoog faalt.

Conclusie en slotoverwegingen

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

9.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Den Broeder
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023