Uitspraak 202102943/1/R1


Volledige tekst

202102943/1/R1
Datum uitspraak: 8 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te [woonplaats],

2.       vereniging Dommelvisrecht, gevestigd te Best,

3.       vereniging Groen en Heem Valkenswaard en omgeving, gevestigd te Valkenswaard, en [appellant sub 3A] en anderen, allen wonend te [woonplaats] (hierna tezamen: Groen en Heem en anderen),

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 heeft het dagelijks bestuur van waterschap De Dommel het projectplan Waterwet "Herinrichting Keersopperbeemden" vastgesteld.

Bij besluit van 24 maart 2021 heeft het college dit projectplan goedgekeurd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Dommelvisrecht en Groen en Heem en anderen, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: Stab) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Het college, [appellant sub 1] en Groen en Heem en anderen hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Dommelvisrecht en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2022, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. C.J.H. Delissen, advocaat te Tilburg, Dommelvisrecht, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], Groen en Heem en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.T.L. Thijssen, zijn verschenen. Voorts is het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door M.N.W. Verboord, E.A. Bijl en O.A.M. de Vrind, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het projectplan omvat maatregelen om het beekdal van de Keersop (de zogeheten Keersopperbeemden) tussen de Valentinuskapel en de Loverensedijk te Bergeijk te herinrichten. In het projectplan is beschreven dat die maatregelen worden genomen om de ecologische kwaliteit (zowel chemisch als fysisch) van de Keersop te verbeteren. Deze doelstelling vloeit voort uit de Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW). In het projectplan zijn verder maatregelen opgenomen die tot doel hebben om de hydrologische omstandigheden en de kwaliteit van de bodem en het (grond)water in het projectgebied Keersopperbeemden te verbeteren. De Keersopperbeemden liggen binnen het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Het in het gebied Keersopperbeemden voorkomende kwalificerende habitattype, dat reden is geweest om dat gebied als Natura 2000-gebied aan te wijzen, is onder andere: vochtig alluviaal bos. De kwaliteit hiervan gaat volgens het projectplan achteruit onder meer door verdroging. Verder is de hele Keersop aangewezen als onderdeel van het Natura 2000-gebied vanwege het voorkomen van de vissoort beekprik. In het projectplan is beschreven dat voor die soort een grindrijke bodem met een niet te dikke sliblaag belangrijk is.

Naast maatregelen ten aanzien van de Keersop zelf worden enkele andere watergangen in de omgeving van de Keersop aangepast. Deze watergangen zijn, voor zover hier van belang, aangeduid als de KS70 en de KS71.

Verder beoogt het projectplan bij te dragen aan het herstellen van de Natte Natuurparel Keersopperbeemden (hierna: NNP) en het Natuurnetwerk Brabant (NNB).

De maatregelen die in het projectplan zijn omschreven omvatten onder meer het laten hermeanderen en het versmallen van het profiel van de Keersop en het dempen of verondiepen van de zijwatergangen. Die maatregelen vallen samen met de maatregelen die in het Natura 2000-beheerplan staan beschreven, aldus het goedkeuringsbesluit.

2.       In paragraaf 1.3 van het projectplan zijn de maatregelen opgesomd die worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn, voor zover hier van belang:

"A. Aanbrengen profielversmallingen in Keersop

B. Aanpassen Keersop (verleggen, versmallen en/of verondiepen profiel);

C. Verlagen stuwpeil stuw Loonderweg;

D. Aanplanten/ontwikkelen bos langs Keersop;

E. Aanpassen watergang KS70;

[...]

I. Afgraven toplaag;

[...]

M. Realiseren wandelroute;

[...]

R. Verzwaren vloer mestkelder."

In paragraaf 1.3.1 van het projectplan zijn deze maatregelen verder uitgewerkt. In het deskundigenbericht is vermeld dat het beekprofiel wordt verkleind om in droge periodes, bij een lage afvoer, nog voldoende stroming in de beek te hebben. Als er juist natte periodes zijn of tijdens piekbuien, mag de beek buiten zijn oevers treden. Het overtollige water wordt dan in het beekdal opgevangen. Die extra ruimte wordt gewonnen door naastliggende percelen af te graven. Daarnaast is er de ambitie om recreatieve paden aan te leggen zodat het beekdal toegankelijker wordt voor recreanten.

De locaties waar de maatregelen worden uitgevoerd, zijn weergegeven op twee kaarten behorende bij het projectplan, namelijk een bovenstroomse kaart en een benedenstroomse kaart.

Toetsingskader

2.1.    Een besluit tot vaststelling van een projectplan door het dagelijks bestuur als bedoeld in artikel 5.5 van de Waterwet is op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet onderworpen aan de goedkeuring van het college. Hiermee is, gelet op de algemene bij een projectplan betrokken belangen, beoogd het college toezicht te laten uitoefenen. Ook indien die belangen geen ruimtelijke doorwerking hebben (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 105).

Het projectplan is vormvrij. In de Waterwet wordt aan een projectplan wel een aantal inhoudelijke eisen gesteld, zoals de eis dat het projectplan een beschrijving bevat van de te treffen voorzieningen gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 40). Zowel het besluit van het dagelijks bestuur tot vaststelling van een projectplan als het besluit van het college tot goedkeuring van een dergelijk vaststellingsbesluit zijn besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In verband daarmee dienen deze besluiten te voldoen aan de algemene voor besluiten geldende bepalingen, als opgenomen in de afdelingen 3.2 en 3.7 van de Awb. Nu artikel 5.5 van de Waterwet is geplaatst op de zogenoemde "negatieve lijst" van Bijlage 2 bij de Awb, ligt, gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, alleen het goedkeuringsbesluit van het college ter beoordeling aan de Afdeling voor.

Afgezien van ambtshalve door de Afdeling te beoordelen aspecten, beoordeelt de Afdeling, gelet op artikel 10:27 van de Awb en artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet, of in hetgeen appellanten hebben aangevoerd aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college het projectplan in strijd met het algemeen belang had moeten achten en of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het projectplan niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht.

HET BEROEP VAN [APPELLANT SUB 1]

3.       [appellant sub 1] exploiteert een melkveehouderij op het perceel [locatie 1] te Westerhoven. De percelen van [appellant sub 1] liggen in het bovenstroomse deel van het projectgebied. De huiskavel van de melkveehouderij is 20 hectare en wordt door de Keersop doorsneden. Een tweede perceel van [appellant sub 1], dat ongeveer 170 m ten noordoosten van de huiskavel ligt, dient voor de productie van gras of mais. De afwatering van de percelen geschiedt via de Keersop, de KS70 en de KS71 in noordelijke richting.

Op de percelen van [appellant sub 1] zelf worden geen maatregelen getroffen op basis van dit projectplan.

4.       [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de maatregelen die leiden tot de verhoging van de waterstanden. Hij betoogt dat die niet nodig zijn en voor onnodige vernatting van zijn gronden zullen zorgen. Hierdoor zal de bedrijfsvoering niet meer kunnen worden voortgezet. Hij wijst er op dat de rechtbank Oost-Brabant dit ook heeft geconstateerd in haar uitspraak van 20 december 2018 over de vaststelling van het Natura 2000-beheerplan "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux". [appellant sub 1] vreest verder voor verdroging op andere momenten en plekken, omdat delen van de bodem zullen worden afgegraven. Daardoor zal water niet kunnen worden opgenomen en vastgehouden. Verder is volgens hem niet duidelijk of er voldoende waterberging wordt gecreëerd, zodat de kans op overstroming van de percelen toe kan nemen. Verder liggen de percelen waar water wordt geborgen hoger dan die van [appellant sub 1]. Het geborgen water kan dus afvloeien op zijn gronden. Tot slot voert [appellant sub 1] aan dat op de afgegraven strook een monocultuur van de plantensoort pitrus zal ontstaan, waardoor het afvoeren van het water wordt bemoeilijkt.

4.1.    Ter hoogte van de percelen van [appellant sub 1] voorziet het projectplan gelet op de bovenstroomse maatregelenkaart in het aanbrengen van een profielversmalling in de Keersop. De ontwatering van de percelen van [appellant sub 1], die geschiedt via de Keersop en de KS70 en KS71, wordt verder niet gewijzigd op basis van dit projectplan. Het aan te passen deel van KS70 ligt buiten de perceelsgrenzen van [appellant sub 1]. In paragraaf 1.3.1 van het projectplan is bij de uitwerking van de maatregelen E, F, G en H vermeld: "Bovenstrooms van het alluviaal bos wordt de watergang tot circa 75 meter benedenstrooms van de N397 volledig gedempt. Op dit punt wordt de watergang KS70 oostwaarts verlegd, waarbij deze op de Keersop aangesloten wordt. Benedenstrooms van de N397 wordt een obstakelvrije zone langs de KS70 aangebracht." Bij de uitwerking van maatregel I is in paragraaf 1.3.1 vermeld: "Bovenstrooms van de N397 wordt binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant grotendeels de (nutriëntenrijke) toplaag met 30-40 cm ontgraven."

Op pagina 13 en 14 van het projectplan is beschreven dat de grondwaterstanden voor het merendeel in het projectgebied hoger komen te liggen. Buiten de projectgrens is voor gebieden waar vernattingsschade wordt verwacht, voorzien in mitigerende maatregelen. Ook de overstromingscontouren zullen wijzigen. Uit de hydrologische berekeningen blijkt dat de overstromingsrisico’s in het gebied bovenstrooms van de N397 richting de landbouwpercelen afnemen. Dat komt door de maaiveldverlagingen, die het effect van het smaller maken van het beekprofiel ruimschoots compenseren.

Nut en noodzaak

4.2.    Voorafgaand aan het vaststellen van het projectplan is een scenariostudie, gedateerd 31 januari 2019, opgesteld. Daarin is uiteengezet waarom een aanpassing van de grondwaterstanden noodzakelijk is. Op pagina 8 tot en met 11 van bijlage A3 van de studie zijn zogeheten doelgatscenario’s weergegeven. Het college heeft toegelicht in zijn reactie op het deskundigenbericht dat het doelgat de mate omschrijft waarin de grondwaterstanden te laag zijn in relatie tot de natuur die op grond van het natuurbeheerplan van de provincie wordt geambieerd. De berekeningen in deze studie tonen aan dat de situatie in een groot deel van de Keersopperbeemden te droog is. Variant 1 zoals weergegeven in de scenariostudie omvat het treffen van maximale hydrologische maatregelen en lost dit voor een groot deel op. Het college stelt dat dit aantoont dat een verhoging van de grondwaterstand (verder: peilopzet) nodig is om de geambieerde doelen vanuit het natuurbeheerplan te halen. Ook laten de berekeningen zien dat er ter hoogte van het alluviale bos verbeteringen mogelijk zijn die bijdragen aan de Natura-2000-instandhoudingsdoelstellingen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 1] het voorgaande onvoldoende overtuigend bestreden. Gelet op de door het college gegeven motivering, bestaat geen grond voor het oordeel dat het niet heeft mogen stellen dat de in het projectplan opgenomen maatregelen nodig zijn om met name verdroging van de Keersopperbeemden tegen te gaan. Dit betoog slaagt niet.

Gevolgen peilverandering

4.3.    In tabel 4.1 van het deskundigenbericht is vermeld dat de waterstand in de Keersop nabij de percelen van [appellant sub 1] in de zomer en het najaar 1 cm lager is. In de winter en het voorjaar neemt de waterstand toe met 7 respectievelijk 5 cm. In het deskundigenbericht is geconcludeerd dat de stijging van het oppervlaktewater van de Keersop kan leiden tot hogere grondwaterstanden op de percelen van appellanten. Gelet op de relatief geringe stijging van dat oppervlaktewater is echter niet te verwachten dat sprake zal zijn van een significante stijging van het grondwater met gevolgen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 1], aldus het deskundigenbericht. Wat betreft de waterstanden in de nabijgelegen watergangen KS70 en KS71 is in het rapport "Hydrologische achtergrondrapportage - Resultaten grondwatermodel Keersopperbeemden" geconcludeerd dat de grondwaterstanden als gevolg van het projectplan veranderen van -4 cm tot +5 cm. Op een klein deel aan de noordoostzijde van de huiskavel daalt de gemiddelde grondwaterstand met voornamelijk 5 tot 10 cm, en incidenteel met 10 tot 20 cm. In het deskundigenbericht is vermeld dat gelet op de relatief hoge grondwaterstanden, die verlaging niet zal leiden tot negatieve gevolgen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 1]. [appellant sub 1] heeft de voorgaande conclusies in het deskundigenbericht niet overtuigend bestreden.

Ter zitting heeft [appellant sub 1] verder het standpunt ingenomen dat in de notitie van RoyalHaskoningDHV van 28 mei 2019 is vermeld dat bij de Burgemeester Aartslaan de grondwaterstand op een aantal percelen gelegen buiten het natuurnetwerk stijgt en dat hiervoor bij de uitwerking aandacht nodig is. Het college heeft ter zitting gesteld dat die percelen 4 km buiten het nu aan de orde zijnde plangebied liggen en dat het projectplan daar niet op van invloed is. [appellant sub 1] heeft dat niet overtuigend bestreden.

De Afdeling concludeert op basis van het voorgaande dat het college terecht heeft gesteld dat de nadelige gevolgen van het vastgestelde projectplan beperkt zijn en niet onevenredig in verhouding tot het met het plan te dienen doel.

Het betoog slaagt niet.

Verdroging

4.4.    In het deskundigenbericht is vermeld dat als gevolg van de in het plan voorziene toplaagafgravingen tijdelijk sprake kan zijn van verdrogingseffecten in het projectplangebied. Het college heeft echter tevens gesteld dat er compensatie voor de verdroging zal ontstaan, doordat er als gevolg van de afgraving ruimte komt voor nieuwe vegetatietypes die voor minder verdamping zorgen. In het deskundigenbericht is vermeld dat dit niet onaannemelijk is. [appellant sub 1] heeft deze conclusie in het deskundigenbericht niet onderbouwd weerlegd. De Afdeling concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat de nadelige gevolgen van het vastgestelde projectplan ook in zoverre niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het plan te dienen doel.

Het betoog slaagt niet.

Toename overstroming

4.5.    Over de toename van de inundatiefrequentie en het gebrek aan voldoende waterberging en afvoercapaciteit van de beek, overweegt de Afdeling dat in het projectplan en de daaraan ten grondslag liggende stukken niet eenduidig is aangegeven met hoeveel centimeter de gronden in de omgeving van de percelen van [appellant sub 1] worden afgegraven. Zo is op pagina 41 van de oppervlaktewaterrapportage weergegeven dat het om 40 cm gaat. In het projectplan staat dat het om 30 tot 40 cm gaat en op de maatregelenkaart bij het projectplan is te zien dat het maaiveld met 20 tot 40 cm wordt verlaagd. In het deskundigenbericht is vermeld dat ook tot 45 cm zou kunnen worden afgegraven. Het dagelijks bestuur heeft voorts aangegeven dat tijdens de werkzaamheden pas wordt beoordeeld hoeveel precies zal moeten worden afgegraven. Gelet op de aanzienlijke verschillen in de genoemde af te graven dieptes is het voor [appellant sub 1] niet duidelijk wat de bergingscapaciteit zal zijn. De omvang van de bergingscapaciteit is echter mede bepalend voor de mate waarin de Keersop in geval van grotere wateraanvoer deze nog kan verwerken zonder dat dit leidt tot inundatie van bovenstroomse percelen zoals die van [appellant sub 1]. [appellant sub 1] heeft er dan ook uit oogpunt van rechtszekerheid belang bij dat reeds in het projectplan wordt aangegeven hoeveel grond dient te worden afgegraven om zodanige bergingscapaciteit te creëren dat [appellant sub 1] ook na uitvoering van het plan geen significant risico op inundatie van zijn percelen loopt. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat het college hiermee rekening heeft gehouden. Dat, zoals het college ter zitting heeft gesteld, inmiddels tekeningen beschikbaar zijn waarop is aangegeven tot hoeveel centimeter precies zal worden afgegraven doet daar niet aan af. Die tekeningen maken immers geen deel uit van het projectplan. Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande daarmee niet in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel. Het betoog slaagt.

Afstromen water hoger gelegen gronden

4.6.    In het deskundigenbericht is vermeld dat het maaiveld in zijn algemeenheid afloopt in zuidelijke richting, en dat de hoger gelegen gronden geen aaneengesloten barrière vormen voor afstromend water. Daarom is niet te verwachten dat water vanuit het projectgebied naar de hoger gelegen percelen van [appellant sub 1] stroomt. [appellant sub 1] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat de gevolgen van het projectplan in zoverre niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het plan te dienen doel. Het betoog slaagt niet.

Groei van pitrus

4.7.    In het deskundigenbericht is gesteld dat het gebied een geschikte habitat kan vormen voor pitrus. Verder is vermeld dat pitrus van nature voorkomt in vochtig tot nat grasland en kan domineren in een zure omgeving met grote beschikbaarheid van fosfaat. Het afgraven van de gronden ten behoeve van het creëren van waterberging leidt echter tot een vermindering van de fosfaatbeschikbaarheid. Het afgraven van de gronden leidt daarom tot een verminderd risico op de dominantie van pitrus, aldus het deskundigenbericht. [appellant sub 1] heeft deze conclusie niet overtuigend bestreden. Het college heeft terecht gesteld dat de gevolgen van het projectplan in zoverre niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het plan te dienen doel. Het betoog slaagt niet.

Conclusie [appellant sub 1]

5.       Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit is wat maatregel I betreft, voor zover die is weergegeven op de bovenstroomse maatregelenkaart behorende bij het projectplan, in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

HET BEROEP VAN DOMMELVISRECHT

6.       Dommelvisrecht is een vereniging die de houdster is van het visrecht in de Keersop. Zij heeft blijkens haar statuten tot doel de visstanden te verbeteren en te beheren. Dommelvisrecht kan zich niet verenigen met maatregel C. Deze maatregel behelst volgens het projectplan dat de stuw, die nu een vast stuwpeil heeft, jaarrond met 25 cm wordt verlaagd door de schotbalken hierop aan te passen.

7.       Dommelvisrecht betoogt dat de maatregel niet ver genoeg gaat in het vrijstromend maken van de Keersop. De verbetering van de stroomsnelheid is volgens haar een belangrijke manier om de levensomstandigheden voor stromingsminnende vissoorten, zoals de beekprik, te verbeteren, zonder dat dit ernstige effecten op gebieden buiten het NNB hoeft te hebben. Dit kan worden bereikt door de stuw en de bestaande vispassage te verwijderen. Dommelvisrecht betoogt in dit verband dat de Keersop verkeerd is getypeerd als watergang.

Dommelvisrecht betoogt verder dat de beslissing om het stuwpeil alleen te verlagen en de stuw niet geheel te verwijderen, is gebaseerd op een onjuiste invulling van een varianten-matrix. Daarin is de verlaging van het stuwpeil als variant 1 en het verwijderen van de stuw als variant 3 aangemerkt. Zij voert aan dat in de matrix het criterium "Natuur" te beperkt is uitgelegd, en dat daarbij enkel een waardering is toegekend voor het behalen van de doelstellingen op grond van de KRW. Volgens haar hadden meer subcriteria voor "Natuur" moeten worden gecreëerd, namelijk ook de gevolgen voor "Natura 2000", "NNP" en "NNB". Voor het criterium "Omgeving" is volgens haar aan het subcriterium "Cultuurhistorie" een te hoge score toegekend. Bij het opstellen van de matrix is er ten onrechte van uitgegaan dat een watermolen nabij de stuw kan worden herbouwd. Die herbouw is volgens Dommelvisrecht niet mogelijk, zodat een lagere score had moeten worden toegekend.

7.1.    Het college heeft gesteld dat voor de inrichting van de beek in het projectplan maatregelen zijn voorzien die een positief effect hebben op de beekprik. Zo wordt door het versmallen en verondiepen van het beekprofiel, door het realiseren van beschaduwing en door het verlagen van het stuwpeil bij de stuw aan de Loonderweg met 0,25 cm de stroomsnelheid in de beek verhoogd. Daarvan zal onder meer de beekprik profiteren. Het college heeft verder gesteld dat met de nu gekozen variant de doelstellingen die voortvloeien uit de KRW en - kort weergegeven - de aanwijzing als Natura 2000-gebied worden gehaald. Verdergaande maatregelen zijn volgens het college, gelet op andere belangen en doelen die het projectplan beoogt te beschermen of te bereiken, niet wenselijk.

7.2.    Ten behoeve van het projectplan heeft RoyalHaskoningDHV een matrix opgesteld. In die matrix zijn vier varianten voor de toekomstige situatie ter plaatse van de stuw weergegeven. In de matrix zijn de criteria "Natuur" (met als enige subcriterium "KRW"), "Omgeving" (waaronder "recreatie" en "cultuurhistorie" als subcriteria vallen) en "kosten" (uitgesplitst in de subcriteria "realisatiekosten" en "beheerkosten") weergegeven. Inleidend op de variantenmatrix is een toelichting gegeven. Het criterium "KRW" behelst de mate waarin de variant bijdraagt aan het behalen van zo goed mogelijke condities voor beekleven. "Cultuurhistorie" omvat de mate waarin de variant afbreuk doet aan behoud en/of het terug kunnen bouwen van een watermolen die sinds de vroege middeleeuwen op deze locatie heeft gestaan. Aan de criteria zijn scores en wegingsfactoren toegekend. De subscores zijn opgeteld en leiden tot een definitieve score. De variant met het hoogste puntentotaal, namelijk de variant waarbij het stuwpeil wordt verlaagd, heeft 30 punten en is uiteindelijk in het projectplan als uit te voeren maatregel gekozen. Variant 3 heeft 25 punten.

In de matrix zijn voor de nu gekozen variant 1 voor het criterium "KRW" een score van 4 ("licht positief") en voor het criterium "Cultuurhistorie" een score van 5 ("matig") toegekend). Voor variant 3 is voor "KRW" een score van 6 ("zeer positief") toegekend. Voor "Cultuurhistorie" is een score van 0 ("zeer negatief") toegekend. Ter toelichting voor variant 1 is bij de matrix voor "KRW" vermeld dat de "minimale vereiste stroomsnelheid vanuit de KRW wordt gehaald". Voor "Cultuurhistorie" is vermeld: "mogelijkheid voor herstel van watermolen blijft aanwezig. Wel minder waterdruk." Voor variant 3 is wat betreft de KRW toegelicht: "Aanzienlijke toename van stroomsnelheid over gehele traject. maximaal haalbare vanuit KRW". Voor de cultuurhistorie is vermeld: "Herstel van watermolen in oude of aangepaste vorm niet meer mogelijk."

Dommelvisrecht heeft ter onderbouwing een eigen matrix opgesteld, waarin de bovengenoemde uitsplitsing in de vier subcategorieën onder "Natuur" heeft plaatsgevonden. Voor variant 1 zijn scores van 3, 2, 2 en 3 toegekend. Voor variant 3 zijn scores van 6, 6, 5 en 6 toegekend. Daarnaast is voor "Cultuurhistorie" voor beide varianten een score van 3 toegekend ten opzichte van de score van 5 in de matrix behorende bij het projectplan. In deze matrix heeft variant 1 een puntentotaal van 35 en variant 3 een puntentotaal van 51.

7.3.    De Afdeling acht het, mede gelet op het deskundigenbericht, aannemelijk dat de doelstellingen van de KRW, Natura 2000, NNP en NNB voor zover die door middel van een projectplan kunnen worden gerealiseerd, in ieder geval een deel overlappen. Indien deze doelstellingen in dit kader ieder afzonderlijk zouden worden bezien, zou derhalve bij de bepaling van het aantal punten binnen het aspect "Natuur", dit aspect worden overgewaardeerd, aangezien dit ook al bij de weging van de andere genoemde doelstellingen in de beoordeling en puntentoekenning is betrokken. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de beslissing omtrent goedkeuring van het projectplan overeenkomstig de matrix van Dommelvisrecht het criterium "Natuur" had moeten uitsplitsen. Verder heeft Dommelvisrecht de conclusie in het deskundigenbericht dat de maatregelen in het projectplan zullen bijdragen aan het creëren van een geschiktere habitat voor de beekprik, niet bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen uitgaan van de waardering van de natuurwaarden in de matrix die aan het projectplan ten grondslag ligt. Over het aspect "Cultuurhistorie" overweegt de Afdeling dat het college heeft gesteld dat zelfs als voor de varianten 1 en 3 er 3 punten waren toegekend voor de cultuurhistorische waarden, de eindscores voor varianten 1 en 3 gelijk zouden zijn. Daarmee is volgens het college variant 3 niet beduidend beter dan variant 1 en alle belangen in aanmerking nemend is er volgens het college geen reden om voor variant 3 te kiezen. In hetgeen Dommelvisrecht heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt van het college getuigt van een ondeugdelijke belangenafweging. Verder heeft Dommelvisrecht niet gemotiveerd bestreden dat met de nu gekozen maatregelen kan worden voldaan aan de doelstellingen van de KRW. Voor zover Dommelvisrecht heeft gesteld dat de Keersop verkeerd is getypeerd, overweegt de Afdeling dat met een projectplan de typering van de Keersop niet kan worden gewijzigd.

Het voorgaande brengt de Afdeling tot de slotsom dat het college in zoverre terecht geen aanleiding heeft gezien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden. Het betoog slaagt niet.

Conclusie Dommelvisrecht

8.       Het beroep van Dommelvisrecht is ongegrond.

HET BEROEP VAN GROEN EN HEEM EN ANDEREN

9.       Groen en Heem heeft volgens artikel 3, eerste lid, van haar statuten de volgende doelstelling: "De vereniging streeft een kwalitatief hoogwaardig natuur- milieu- en cultuurhistorisch landschap na en werkt aan ontwikkeling, behoud en versterking van natuur- milieu- en cultuurhistorische waarden (...)."

Het beroepschrift is verder ingediend namens [appellant sub 3B] en [appellant sub 3A], [appellant sub 3C], [appellant sub 3D] en [appellant sub 3E]. Zij wonen op de percelen [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] te Dommelen en zijn eigenaar of bewerkers van percelen die in het beekdal liggen. De gronden van [appellant sub 3B] en [appellant sub 3A] grenzen aan de Keersop. Zij exploiteren een rundvee- en paardenfokkerij aan de [locatie 2]. De overigens bedrijfsgronden worden gepacht van [appellant sub 3E] en [appellant sub 3C] en [appellant sub 3D]. [appellant sub 3E] zelf woont op 30 meter van het Natura 2000-gebied. [appellant sub 3C] en [appellant sub 3D] wonen op ongeveer 100 m van de Keersop.

Groen en Heem en anderen vrezen voornamelijk dat het projectplan tot gevolg heeft dat verontreinigingen onder een vuilstortplaats die op 1,5 km ten zuiden van de percelen van [appellant sub 3A] ligt, zich via het grondwater zullen gaan verplaatsen. Voor de vuilstort is gebruik gemaakt van een oude zandwinningslocatie.

Verspreiding verontreiniging

10.     Groen en Heem en anderen betogen dat het projectplan onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Zij voeren aan dat bij het opstellen van de onderzoeken naar de gevolgen van het aanpassen van de grondwaterstand niet van de juiste diepte van de stortplaats is uitgegaan. Volgens hen is er in de jaren zestig van de vorige eeuw (illegaal) vuil gestort tot 25 m onder het maaiveld, omdat de zandwinning ook tot die diepte heeft plaatsgevonden. Zij wijzen in dit verband op een verklaring van een voormalig monteur die indertijd betrokken was bij de zandwinning, waarin is gesteld dat tot 25 m diepte zand is weggezogen. Ook is geen rekening gehouden met de verontreinigingen van het grondwater uit de vroegere zinkindustrie en hebben de metingen op verkeerde punten plaatsgevonden. Er is verder geen rekening gehouden met de verontreinigingen van de voormalige stortplaats op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en met de geologische breuk "Feldbiss". Daardoor kan meer vervuild water naar de Keersop stromen dan is berekend. Ook verwachten zij dat de verontreinigingen zich ook anders verspreiden, omdat de KS70 bij hun percelen wordt gedempt.

Daarnaast wijzen zij op uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2020 en 20 december 2018, waarin de rechtbank heeft geoordeeld over de verspreiding van verontreinigingen.

Tot slot betogen zij dat een milieueffectrapport (MER) had moeten worden opgesteld, aangezien vanwege de bodemverontreiniging niet kan worden uitgesloten dat nadelige gevolgen voor het milieu optreden.

10.1.  Over de diepte van de zandwinning is in het deskundigenbericht, samengevat weergegeven, vermeld dat het niet waarschijnlijk is dat tot 25 m onder maaiveld zand zou zijn gewonnen, omdat dan de wanden van de put instabiel zouden zijn geraakt. Verder is in het deskundigenbericht vermeld dat de sonderingsonderzoeken op voldoende diepte zijn uitgevoerd om een oordeel te kunnen geven over de verontreinigingen in de bodem vanuit de stortplaats. Groen en Heem en anderen hebben dat niet overtuigend bestreden, bijvoorbeeld aan de hand van een eigen sonderingsonderzoek. Ook in de getuigenverklaring van de monteur ziet de Afdeling geen overtuigend bewijs dat tot 25 m diepte is gegraven. In die verklaring staat dat tot ongeveer 25 m onder maaiveld zand is gewonnen. Reeds door de term "ongeveer" is dus niet met zekerheid vast te stellen dat ook daadwerkelijk tot 25 m of dieper zand is gewonnen.

Over de locatie van de peilbuizen is in het deskundigenbericht vermeld dat overeenkomstig het monitoringsprotocol voor stortplaatsen van de provincie Noord-Brabant aan de benedenstroomse zijde van de stortplaats drie peilbuizen en aan de bovenstroomse zijde één peilbuis zijn geplaatst. In 2019 heeft Tritium Advies een bodemonderzoek uitgevoerd, waarbij de bemonstering uit deze peilbuizen is gebruikt. Daarin is geconcludeerd dat in vergelijking met eerdere onderzoeken de grondwaterkwaliteit verbeterd is en dat er geen toxische verontreinigingen van enige betekenis zijn aangetoond. In een aanvullende analyse van RoyalHaskoningDHV, gedateerd 10 maart 2020, is de grondwaterkwaliteit opnieuw geanalyseerd en daartoe zijn ook extra peilbuizen geplaatst. Ter zitting heeft het college onderbouwd dat die peilbuizen in de grondwaterstromen buiten de grenzen van de vuilstortplaats staan. De peilbuizen hebben verder een filterstelling op onder meer 24 tot 26 m onder maaiveld, aangezien het niet aannemelijk is geacht dat eventuele illegale stortingen van afval lager dan deze peilbuizen hebben plaatsgevonden. Daarnaast is in de analyse vermeld dat door de vernattingsmaatregelen een afname optreedt van het aantal berekende stroombanen vanaf de vuilstort richting de Keersop en de Keersopperbeemden. Hierdoor stroomt een groter deel van het grondwater vanaf de vuilstort naar het afwateringssysteem van de Dommel. Hiervan zijn geen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied te verwachten. Volgens het deskundigenbericht leiden de resultaten van deze analyse tot de conclusie dat - samengevat weergegeven - voor zover er beïnvloedingen zijn op het middeldiepe grondwater, deze van een zodanig niveau zijn dat er geen risico’s zijn voor de benedenstrooms gelegen gebieden. In het deskundigenbericht is verder geconcludeerd dat het grondwater benedenstrooms van de stortlocatie geen indicatie geeft voor zware verontreiniging als gevolg van illegale stortingen van chemisch afval. De verontreiniging van de voormalige stortplaats vormt slechts een beperkt milieuhygiënisch risico voor de omgeving.

Over het geologisch breuksysteem "Feldbiss" is in het deskundigenbericht vermeld dat met dat breuksysteem rekening is gehouden in de berekeningen. Verder wordt door het plan de grondwaterstand bij de Keersop en de Keersopperbeemden verhoogd en stroomt er daardoor minder grondwater vanaf de stortlocatie richting de Keersop af. Groen en Heem en anderen hebben het voorgaande onvoldoende overtuigend bestreden.

Over de uitspraken van de rechtbank, die betrekking hebben op de verleende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en de watervergunning voor het project "Nieuwe verbinding Grenscorridor" en op het beheerplan voor het Natura 2000-gebied, overweegt de Afdeling dat in de uitspraken van 19 oktober 2020 de rechtsgevolgen van de vernietigde Wnb-vergunningen en watervergunning op basis van dezelfde analyse van 20 maart 2020 in stand zijn gelaten. Die analyse heeft de rechtbank ervan overtuigd dat alsnog is onderbouwd dat de aanleg van de nieuwe N69 en de grondwateronttrekking ten behoeve van de brugpijlers geen significante gevolgen hebben voor de effecten van de voormalige vuilstort op het Natura 2000-gebied. In de uitspraak van 20 december 2018 heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor het grondwater van de vuilstortplaats. De aanvullende onderzoeken naar de verontreinigingen van het grondwater dateren van 2019 en 2020 en zijn dus na die uitspraak uitgevoerd. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het college in beide uitspraken van de rechtbank aanleiding had moeten zien goedkeuring aan het projectplan te onthouden.

10.2.  Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Nu gelet op het voorgaande geen significante negatieve effecten vanwege de wijzigingen in het peil van het grondwater zijn te verwachten, heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat geen MER behoefde te worden opgesteld. Het betoog slaagt niet.

Nut aanpassing grondwaterstanden en gevolgen mestkelder

11.     Groen en Heem en anderen betogen dat het niet nodig is om de grondwaterstanden te verhogen. Deze verhoging heeft al door de jaren heen plaatsgevonden. Bovendien heeft een verdere verhoging nadelige gevolgen voor de mestkelder van [appellant sub 3A].

11.1.  Zoals de Afdeling hiervoor onder 4.2 heeft overwogen, heeft het college voldoende gemotiveerd dat de maatregelen nodig zijn om verdroging tegen te gaan. Over de mestkelder is in het projectplan, in paragraaf 1.3.1 onder maatregel R, vermeld dat ter compensatie van de verhoging van de grondwaterstand met de eigenaar van de mestkelder overeen is gekomen om de vloer van de kelder te verzwaren door 10 cm beton op te brengen. Nu het waterschap gehouden is om het projectplan uit te voeren overeenkomstig de daarin genoemde maatregelen, is het waterschap ook gehouden de mestkelder te verzwaren. Groen en Heem en anderen hebben niet bestreden dat met de verzwaring van de mestkelder de mogelijke nadelige gevolgen van de grondwaterstijging in aanzienlijke mate kunnen worden beperkt. Gelet op het vorenstaande heeft het college in zoverre geen aanleiding hoeven zien om goedkeuring aan het projectplan te onthouden.

Vrijstelling van vergunningplicht en stikstof

12.     Groen en Heem en anderen stellen dat de maatregelen die zijn opgenomen in het projectplan, niet kunnen worden vrijgesteld van een vergunningplicht op grond van de Wnb. Zij wijzen er op dat de rechtbank in de uitspraken van 19 oktober 2020 heeft overwogen dat verontreinigingen van het grondwater in het ondiepe en diepe pakket niet zijn uitgesloten. Verder betogen zij dat de stofstofdepositie die wordt veroorzaakt door het gemotoriseerd materieel tijdens de werkzaamheden effect kan hebben op het Natura 2000-gebied. Er ontbreekt een beoordeling van de cumulatie van effecten van het projectplan en de andere projecten in het gebied. De stelling dat er zowel een netto afname is van stikstofdepositie als een mestvermindering op jaarbasis optreedt, is volgens hen niet onderbouwd.

12.1.  Een projectplan op grond van de Waterwet is geen plan als bedoeld in artikel 2.7 van de Wnb. Voor een projectplan hoeft verder geen passende beoordeling te worden gemaakt. Het project dat mogelijk wordt gemaakt, kan op zichzelf wel natuurvergunningplichtig zijn, maar in de nu voorliggende procedure is enkel de vraag aan de orde of het bestuursorgaan de besluiten niet heeft mogen nemen indien en voor zover het op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het gebiedsbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het projectbesluit in de weg staat. Groen en Heem en anderen hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom de Wnb in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het projectplan. Het betoog slaagt niet.

Aantasting beekprik

13.     Groen en Heem en anderen betogen dat het plan nadelige effecten heeft voor de beekprik. Zij hebben hiervoor ter zitting verwezen naar het beroep van Dommelvisvereniging. Nu het beroep van Dommelvisvereniging ongegrond is, slaagt deze beroepsgrond evenmin.

Toetsing KRW

14.     Groen en Heem en anderen betogen dat er onvoldoende waarborgen zijn dat wordt voldaan aan de in artikel 4 van de KRW opgenomen procedure voor de beoordeling van de chemische toestand van het water. Verder worden onvoldoende maatregelen getroffen om de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen of te beperken.

14.1.  Uit de artikelen 7 en 8 van de KRW vloeit de monitoringsverplichting voort. Het college heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om goedkeuring te onthouden en een aanvullende monitoringsverplichting te verlangen. Voor zover Groen en Heem en anderen betogen dat het plan geen maatregelen bevat die voorkomen dat stoffen uit de stortplaats in het grondwater kunnen komen, overweegt de Afdeling dat het projectplan de stortplaats niet omvat. Het college heeft daarom in zoverre terecht geen goedkeuring onthouden aan het plan. Het betoog slaagt niet.

Wandelpad

15.     Groen en Heem en anderen kunnen zich niet verenigen met maatregel M, die voorziet in een wandelpad, onder meer ten westen van de percelen van [appellant sub 3A]. Zij voeren verder aan dat het aanleggen van het wandelpad niet aansluit bij de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Volgens hen kunnen namelijk vanaf het pad gevoelige habitats worden aangetast, bijvoorbeeld door de inzet van zwaar werkmaterieel.

15.1.  Het college heeft gesteld dat het wandelpad aan de oostzijde primair dienst zal doen als onderhoudspad. Dat het pad ook voor recreanten opengesteld kan worden, is volgens het college een gunstige bijkomstigheid. Het pad wordt onverhard aangelegd en het is niet aannemelijk dat grote hoeveelheden recreanten van het pad gebruik zullen maken en daarbij het Natura 2000-gebied of de percelen van [appellant sub 3A] verstoren. Voor de aanleg worden daarnaast geen civiel- of cultuurtechnische werken uitgevoerd. Verder stelt het college dat het bestaande pad door de aanpassingen aan de loop van de Keersop niet in stand kan blijven. Het bestaande pad valt daarmee voor een deel weg, en zal dan ook in ieder geval deels elders opnieuw moeten worden aangelegd. Verder wijst het college er op dat het bestaande pad in het Natura 2000-gebied ligt, en dat het toekomstige pad buiten de grenzen daarvan ligt, zodat er in zoverre een verbetering voor het Natura 2000-gebied optreedt. Voor zover [appellant sub 3A] vreest dat recreanten over zijn gronden zullen lopen vanaf het pad, heeft het college gesteld dat in samenspraak met het waterschap een afrastering kan worden gemaakt.

Groen en Heem en anderen hebben niet gemotiveerd bestreden dat het pad als gevolg van het projectplan niet langer door het Natura 2000-gebied loopt en dat maatregelen kunnen worden getroffen om recreanten van hun gronden te weren. Voor zover al ingrepen die het Natura 2000-gebied aantasten nodig zijn om het pad aan te leggen, hebben Groen en Heem en anderen niet inzichtelijk gemaakt waarom de Wnb in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het projectplan. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet getuigt van een evenwichtige belangenafweging of anderszins in strijd is met het recht. Het betoog slaagt niet.

Conclusie beroep van Groen en Heem en anderen.

16.     Het beroep van Groen en Heem en anderen is ongegrond.

Slotconclusie

17.     Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Het vernietigen van het goedkeuringsbesluit brengt met zich dat het projectplan rechtens niet in werking is en het dagelijks bestuur van het waterschap het projectplan zal moeten aanpassen in verband met wat is overwogen onder 4.5 en opnieuw ter goedkeuring aan het college zal moeten voorleggen. Daarbij merkt de Afdeling op dat het dagelijks bestuur van het waterschap niet gehouden is om daarbij de procedure die in afdeling 3.4 van de Awb is beschreven, opnieuw te doorlopen.

De beroepen van Dommelvisrecht en van Groen en Heem en anderen zijn ongegrond.

18.     Het college moet de proceskosten van [appellant sub 1] vergoeden. De proceskosten van Dommelvisrecht en van Groen en Heem en anderen hoeven niet te worden vergoed.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 24 maart 2021, waarbij goedkeuring is verleend aan het projectplan dat het dagelijks bestuur van waterschap De Dommel bij besluit van 12 maart 2021 heeft vastgesteld;

III.      verklaart de beroepen van Dommelvisrecht en Groen en Heem Valkenswaard en omgeving en [appellant sub 3A] en anderen, ongegrond;

IV.      veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022

361