Uitspraak 202002988/2/R2


Volledige tekst

202002988/2/R2.
Datum uitspraak: 22 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], waarvan de vennoten zijn [appellant A] en [vennoot A], wonend onderscheidenlijk gevestigd te Boxtel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2020 in zaak nr. 18/2299 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2751 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 10 augustus 2018 te herstellen en de Afdeling alsmede de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Bij brief van 28 februari 2022 heeft het college het besluit van 8 december 2021 van een aanvullende motivering voorzien.

Hiertegen heeft [appellant] een zienswijze ingediend. Ook [partij], derde-belanghebbende, heeft een zienswijze ingediend.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2022, waar [appellant A], bijgestaan door mr. R. Ligtvoet, advocaat te Nijmegen, vergezeld van ing. A.J.C. van de Heijning, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. Wiersema, advocaat te Den Bosch, vergezeld van mr. M. Compter, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft op 21 maart 2013 bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning tweede fase voor de activiteit bouwen ten behoeve van het oprichten van een nieuwe rundveestal op het perceel. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf". Bij het besluit van 10 augustus 2018 heeft het college geweigerd om met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwplan. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De aanvraag past niet binnen het provinciaal ruimtelijk beleid, neergelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2017 (hierna: de Verordening ruimte).

2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. [appellant] kan zich niet in deze uitspraak vinden en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.

Tussenuitspraak 8 december 2021

3.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 8 december 2021 geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met de Verordening ruimte. De Afdeling heeft verder ambtshalve, onder verwijzing naar de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2632, overwogen dat het college in een geval waarin het bouwplan in strijd is met de Verordening ruimte, zoals ook hier, in beginsel is gehouden om een als verklaring van geen bedenkingen aan te merken ontheffing aan het college van gedeputeerde staten te vragen, tenzij het een andere grond heeft om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, bijvoorbeeld omdat het bouwplan niet past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Het college heeft de weigering om omgevingsvergunning te verlenen gebaseerd op het provinciaal ruimtelijk beleid, in het bijzonder artikel 35, tweede lid, van de Verordening ruimte, maar zich niet uitgelaten over de vraag of er aanleiding bestond een als verklaring van geen bedenkingen aan te merken ontheffing, als bedoeld in artikel 38.6 van de Verordening ruimte, aan het college van gedeputeerde staten te vragen. De Afdeling heeft, gelet hierop, geoordeeld dat het besluit van 10 augustus 2018 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb en het college opgedragen om dit gebrek te herstellen. Dit kan het college doen door zich gemotiveerd uit te laten over de vraag of de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid al dan niet wordt belemmerd door de regels van de Verordening ruimte en/of door te motiveren dat het al dan niet een andere grond heeft om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. In het geval het college tot het oordeel komt dat de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid niet wordt belemmerd door de regels van de Verordening ruimte, of dat er een andere grond is om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren behoeft het college geen ontheffing als bedoeld in artikel 38.6 van de Verordening ruimte aan het college van gedeputeerde staten te vragen. Het college kan het gebrek ook herstellen door een dergelijke ontheffing te vragen, indien het van mening is dat de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wel door de regels van de Verordening ruimte wordt belemmerd en er geen andere grond bestaat om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.

Aanvullende motivering

4.       Het college heeft in de brief van 28 februari 2022, aangevuld bij brief van 12 oktober 2022, in de eerste plaats de Afdeling verzocht om terug te komen van het oordeel in de tussenuitspraak van 8 december 2021. In de tweede plaats heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak de motivering van het besluit van 10 augustus 2018 aangevuld. Het college heeft te kennen gegeven geen aanleiding te zien om een ontheffing als bedoeld in artikel 38.6 van de Verordening ruimte aan het college van gedeputeerde staten te vragen.

Beoordeling verzoek college om terug te komen van tussenuitspraak

5.       Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de tussenuitspraak van 8 december 2021 berust op een evident onjuiste juridische grondslag, omdat de Afdeling daarin ambtshalve heeft getoetst aan artikel 38.6 van de Verordening ruimte. Het college voert aan dat de in die bepaling neergelegde ontheffingsmogelijkheid geen voorschrift van openbare orde betreft.

5.1.    Behalve in uitzonderlijke gevallen kan niet worden teruggekomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. Van een evident onjuiste juridische grondslag, zoals door het college is betoogd, is niet gebleken. In dit geval heeft het college geweigerd om een omgevingsvergunning voor het bouwplan te verlenen als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo. De vraag of het college de gevraagde omgevingsvergunning mocht weigeren betreft een vraag van openbare orde. Derhalve dient ambtshalve te worden getoetst of het college het besluit van 10 augustus 2018, waarbij het college heeft geweigerd de door hem aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, mocht nemen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen van het oordeel in de tussenuitspraak.

Beoordeling nadere motivering weigering college om ontheffing artikel 38.6 van de Verordening aan te vragen

6.       Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de gemeente geen beleid voert op basis waarvan de nieuwe rundveestal moet worden aangemoedigd of gestimuleerd, zodat de gemeente Boxtel geen gemeentelijk beleid voert waarvan in dit concrete geval de verwezenlijking wordt belemmerd door de Verordening ruimte. Het college wijst op de kaart op blz. 26 van de Structuurvisie "Verfrissend Boxtel" (hierna: de structuurvisie), waarbij het gebied rond Lennisheuvel is aangeduid als een extensiveringsgebied, hetgeen volgens het college betekent dat de gemeente voor het betreffende gebied streeft naar extensivering van grondgebonden bedrijven en het creëren van mogelijkheden voor zowel verbrede als (reguliere) duurzame landbouw. Volgens het college past de uitbreiding en intensivering van een reguliere veehouderij, zoals hier aan de orde, niet in een extensiveringsgebied. Verder wijst het college op paragraaf 6.3 van de toelichting op het bestemmingsplan "Buitengebied 2011", waarin is vermeld dat wordt gestreefd naar extensivering. Nu de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid niet wordt belemmerd door de regels van de Verordening ruimte, bestaat volgens het college geen aanleiding om een ontheffing als bedoeld in artikel 38.6 van de Verordening ruimte aan te vragen.

7.       [appellant] betoogt dat het college ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om een ontheffing als bedoeld in artikel 38.6 van de Verordening ruimte aan het college van gedeputeerde staten te vragen. Volgens hem wordt de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor het buitengebied wél belemmerd door de Verordening ruimte. Verder betoogt [appellant] dat de beoordeling of er bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 38.6 van de Verordening ruimte, niet aan het college van burgemeester en wethouders van Boxtel is, maar aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Hij voert aan dat het bouwplan, waarvoor hij de omgevingsvergunning heeft aangevraagd, binnen het door de gemeente gevoerde beleid past, dat is gericht op het bieden van ruimte voor de landbouw in het gebied ten zuiden van Boxtel en het bieden van een duurzaam perspectief voor de landbouw. Uit dat beleid blijkt volgens

[appellant] dat niet een voorkeur geldt voor bepaalde vormen van landbouw. [appellant] wijst onder meer op de paragraven 3.5.2, 6.3 en 6.4.2.7 van de toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" en op blz. 45 en blz. 59 van de structuurvisie. Nu volgens [appellant] het beleid er ook op is gericht om ruimte te bieden voor landbouw en groei van landbouw mogelijk te maken, voert de gemeente volgens [appellant] wel beleid, waarvan de verwezenlijking wordt belemmerd door de Verordening ruimte.

7.1.    Artikel 38.6 van de Verordening ruimte ("Algemene ontheffing") luidt (ten tijde van belang):

"1.  Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels van deze verordening, voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen."

7.2.    Zoals in de tussenuitspraak is overwogen, kan het college het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek herstellen, ingeval het college zich voldoende gemotiveerd tot het oordeel komt dat de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid niet wordt belemmerd door de regels van de Verordening ruimte. In dat geval behoeft het college geen ontheffing als bedoeld in artikel 38.6 van de Verordening ruimte aan te vragen. De Afdeling zal daarom in het hiernavolgende in de eerste plaats toetsen of het college met de brief van 28 februari 2022 zijn standpunt, dat de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid niet wordt belemmerd door de regels van de Verordening ruimte, voldoende heeft gemotiveerd.

7.3.    Het ruimtelijke beleid van de gemeente Boxtel is onder meer neergelegd in de structuurvisie. Blijkens de kaart op blz. 26 van die structuurvisie, zijn gebieden ten zuiden van Boxtel aangewezen als "intensiveringsgebied agrarisch". Het gebied rondom Lennisheuvel, waarin het bouwplan is gelegen, is aangewezen als "extensiveringsgebied agrarisch". Ter zitting heeft de Afdeling vastgesteld dat het bouwplan gedeeltelijk ligt in het gebied dat in de structuurvisie wordt aangeduid als "extensiveringsgebied agrarisch" en gedeeltelijk in stedelijk gebied, namelijk de kern Lennisheuvel.

7.4.    Op blz. 45 van de structuurvisie is het volgende vermeld:

"Buitengebied

Het buitengebied van Boxtel kent een sterke verwevenheid van landbouw, natuur, wonen, watersystemen en recreatie. In het gemeentelijke beleid ten aanzien van het buitengebied wordt ingespeeld op deze verwevenheid en wordt getracht deze te behouden en uit te bouwen. Het buitengebied van Boxtel moet in samenhang bezien worden. Daarbij wordt enerzijds gestreefd naar verbetering en verbreding van de agrarische gebruiksmogelijkheden en anderzijds naar versterking van natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. […] Anderzijds erkent Boxtel de belangrijke rol van de landbouw in het buitengebied. Ten aanzien van de ontwikkelingskansen in de agrarische sector wordt gestreefd naar extensivering van grondgebonden bedrijven en het creëren van mogelijkheden voor zowel verbrede als (reguliere) duurzame landbouw. Intensievere vormen van landbouw passen minder in het buitengebied van Boxtel, maar worden gerespecteerd binnen de randvoorwaarden van duurzaamheid. Gestreefd wordt naar een landbouwsector waarbij "multifunctionaliteit" en "kwaliteitsproductie" voorop staan. Een andere uitdaging vormt de ontwikkeling van een duurzame landbouw, waarin een duurzame productie gecombineerd wordt met dierenwelzijn. Er is ruimte voor innovatieve reguliere landbouw waarbij de vraag is hoe de reguliere landbouw zich kan en moet ontwikkelen mede in relatie tot maatschappelijke vraagstukken als voedselvoorziening, opwarming van de aarde, gebruik van fossiele brandstoffen, opwekking van duurzame energie, biodiversiteit, een veilige woon- en leefomgeving voor de burgers en een goede landschappelijke inpassing."

Op blz. 59 is het volgende vermeld:

"Buitengebied

Het bestemmingsplan Buitengebied heeft een beheersmatig karakter. Ingezet wordt op:

- Behouden én versterken van de essentiële cultuurhistorische waarde van het natuurrijke cultuurlandschap.

- Het beschermen en versterken van de natuurwaarden.

- Het verbeteren van de recreatieve gebruiksmogelijkheden (waarbij vooral wordt gedacht aan ‘groene’ vormen van recreatie).

- Economische (landbouw-) ontwikkelingen rekening houdende met de kwaliteit van het buitengebied.

- Het verbeteren van de ecologische relaties tussen de natuurgebieden.

Investeringen zijn grotendeels vastgelegd in het ‘Programma Beleven’.

[…]"

7.5.    Partijen hebben daarnaast verwezen naar verschillende passages uit de plantoelichting.

In 3.5.2 van de toelichting van bestemmingsplan "Buitengebied" is  het volgende vermeld:

"3.5.2 Deelgebieden

Voor de ontwikkeling van de landbouw in Boxtel is de ligging ten opzichte van de verschillende natuurgebieden van groot belang. De ligging van landbouwbedrijven nabij de verschillende natuurgebieden beïnvloedt de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven. De ontwikkelingsmogelijkheden van landbouwbedrijven die nabij natuurgebieden liggen zijn minimaal. Verder komen er door het gehele plangebied verspreid agrarische bedrijven voor. Het gebied ten noorden van de spoorlijn Boxtel- Tilburg (bij Tongeren en Nergena) en ten zuiden van de kern Boxtel zijn van belang voor het voortbestaan van de landbouw. In deze gebieden liggen ook de meeste grondgebonden melkveehouderijen, intensieve veehouderijen en gecombineerde bedrijven."

In 6.3 van de toelichting is vermeld dat:

"de gemeente erkent de belangrijke rol van de landbouw in het buitengebied. Gestreefd wordt naar een duurzaam perspectief voor de landbouwsector waarbij "multifunctionaliteit" en "kwaliteitsproductie" voorop staan. […] Ten aanzien van de ontwikkelingskansen in de agrarische sector wordt gestreefd naar extensivering van grondgebonden bedrijven en het creëren van mogelijkheden voor zowel verbrede als (reguliere) duurzame landbouw. Intensievere vormen van landbouw passen minder in het buitengebied van Boxtel, maar worden gerespecteerd binnen de randvoorwaarden van duurzaamheid."

In 6.4.2.7 van de toelichting is het volgende vermeld:

"De gronden die in gebruik zijn ten behoeve van de agrarisch productie zijn bestemd als ‘Agrarisch’. In de structuurvisie van de provincie vallen deze gronden binnen 'gemengd landelijk gebied'. Er bevinden zich geen natuurwaarden en daarmee samenhangende landschapswaarden die herkenbaar zijn op het provinciale schaalniveau. Op deze gronden ligt het primaat bij de agrarische functie. In deze gebieden krijgt de grondgebonden landbouw in beginsel de ruimte om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen, zonder dat daarbij in het kader van het provinciaal ruimtelijke beleid een voorkeur geldt voor bepaalde vormen van landbouw. Het betreft hier met name het gebied ten zuiden van de kern Boxtel. Binnen deze bestemming komen gebieden voor met lokale (landschaps)waarden, die om een zekere mate van bescherming vragen. […]."

7.6.    Tot slot heeft [appellant] gewezen op de beleidsregel: "De ambitie van Boxtel - Beleidsregel kwaliteitsverbetering voor het buitengebied" (hierna: de Beleidsregel). Daarin is in 3.1 de gemeentelijke visie op het buitengebied samengevat. Daarin is vermeld dat:

[…]

- de gemeente Boxtel erkent de belangrijke rol van de landbouw in het buitengebied. Gestreefd wordt naar een duurzaam perspectief voor de landbouwsector waarbij "multifunctionaliteit" en "kwaliteitproductie" voorop staan. Deze beleidsuitgangspunten passen goed binnen de ontwikkeling van Het Groene Woud als Nationaal Landschap: bij behoud en/of versterking van de kernkwaliteiten van het gebied, zijn ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk.

7.7.    Niet in geschil is dat het melkveehouderijbedrijf van [appellant] een grondgebonden melkveehouderij is. De door [appellant] aangevraagde uitbreiding van zijn melkveehouderij ziet op de bouw van een nieuwe rundveestal. Door het bouwplan neemt het totale bruto vloeroppervlakte aan agrarische bebouwing toe van 2.440 m² naar 4.515 m².

7.8.    De Afdeling leidt uit de hierboven geciteerde passages uit de structuurvisie, de plantoelichting en de Beleidsregel af dat de gemeente in het door haar gevoerde beleid enerzijds de belangrijke rol van de landbouw in het buitengebied van Boxtel erkent, en ook de ruimte wil geven aan de grondgebonden landbouw om te groeien, maar dat haar beleid tegelijkertijd is gericht op extensivering en verduurzaming. Op blz. 45 van de Structuurvisie is immers vermeld: "Anderzijds erkent Boxtel de belangrijke rol van de landbouw in het buitengebied. Ten aanzien van de ontwikkelingskansen in de agrarische sector wordt gestreefd naar extensivering van grondgebonden bedrijven en het creëren van mogelijkheden voor zowel verbrede als (reguliere) duurzame landbouw." En op blz. 63 van de plantoelichting staat: "de gemeente erkent de belangrijke rol van de landbouw in het buitengebied. Gestreefd wordt naar een duurzaam perspectief voor de landbouwsector waarbij "multifunctionaliteit" en "kwaliteitsproductie" voorop staan. […] Ten aanzien van de ontwikkelingskansen in de agrarische sector wordt gestreefd naar extensivering van grondgebonden bedrijven en het creëren van mogelijkheden voor zowel verbrede als (reguliere) duurzame landbouw."

Uit de aanwijzing van extensiverings- en intensiveringsgebieden in de structuurvisie leidt de Afdeling af dat het streven naar extensivering en verduurzaming met name geldt voor het deel van het buitengebied dat in de structuurvisie is aangewezen als extensiveringsgebied agrarisch, terwijl het bieden van ruimte aan landbouwbedrijven om te groeien en het bieden van een perspectief en ontwikkelkansen met name geldt voor het deel van het buitengebied dat in de structuurvisie is aangewezen als intensiveringsgebied agrarisch. Nu de beoogde rundveestal gedeeltelijk is gelegen in een extensiveringsgebied, terwijl de intensiveringsgebieden zijn gelegen verder ten zuiden van de kern van Boxtel, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de gemeente voor het gebied waar de beoogde rundveestal is gelegen, een beleid voert dat voornamelijk is gericht op extensivering en verduurzaming. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het college ter zitting heeft toegelicht dat met "het gebied ten zuiden van de kern van Boxtel", als vermeld in 6.4.2.7. van de plantoelichting, waarvoor geldt dat "de grondgebonden landbouw in beginsel de ruimte om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen, zonder dat daarbij in het kader van het provinciaal ruimtelijke beleid een voorkeur geldt voor bepaalde vormen van landbouw", uitsluitend het in de structuurvisie aangewezen intensiveringsgebied agrarisch wordt bedoeld, waarin het bouwplan niet is gelegen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant] aangevraagde uitbreiding van zijn melkveehouderij, met een toename van het totale bruto vloeroppervlakte van 2.440 m² naar 4.515 m², niet in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, voor zover dat is gericht op extensivering of verduurzaming. Het college heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid niet wordt belemmerd door de Verordening ruimte. Gelet hierop heeft het college geen aanleiding hoeven zien om een als verklaring van geen bedenkingen aan te merken ontheffing, als bedoeld in artikel 38.6 van de Verordening ruimte, aan het college van gedeputeerde staten te vragen. Aan de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 38.6 van de Verordening ruimte wordt niet toegekomen.

Het betoog slaagt niet.

Eindconclusie en slotoverwegingen:

8.       Gelet op het voorgaande heeft het college met de aanvullende motivering in de brief van 28 februari 2022 voldaan aan de in de tussenuitspraak opgenomen opdracht om het gebrek in het besluit van 10 augustus 2018 te herstellen.

9.       Gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 5 van de tussenuitspraak is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2018 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 10 augustus 2018 in stand te laten. Dat betekent dat de weigering van het college om de omgevingsvergunning te verlenen, in stand blijft.

10.     Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2020 in zaak nr. 18/2299;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 10 augustus 2018, kenmerk GC15.00455;

V.       bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

VI.      veroordeelt college van burgemeester en wethouders van Boxtel tot vergoeding van bij [appellante], waarvan de vennoten zijn [appellant A] en [vennoot A] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.603,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.     gelast dat van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel het door [appellante], waarvan de vennoten zijn [appellant A] en [vennoot A] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 702,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Nales
griffier

Uitgesproken in het openbaar op

842-680