Uitspraak 202004222/3/R1


Volledige tekst

202004222/3/R1.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellanten sub 1], wonend te Blaricum,

2.       [appellanten sub 2], wonend te Blaricum,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Blaricum,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2931, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 30 juni 2020 (hierna: het plan), te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 14 juli 2022 heeft de Afdeling de bij de tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot en met 12 oktober 2022.

Bij besluit van 20 september 2022 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020" gewijzigd en opnieuw vastgesteld.

[appellanten sub 2] hebben een zienswijze naar voren gebracht over het herstelbesluit.

In verband met een wijziging van de samenstelling van de zittingskamer is partijen gevraagd of zij van het recht gebruik willen maken opnieuw op een zitting te worden gehoord. Geen van de partijen heeft laten weten van dat recht gebruik te willen maken. De Afdeling heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft in de uitspraak van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1496, onder 5.2, de raad opgedragen om onderzoek te verrichten naar het woon- en leefklimaat bij de woning aan de [locatie 1] en omgekeerd ook te onderzoeken en af te wegen of de tuinbestemming bij dit perceel leidt tot beperkingen voor de bedrijfsactiviteiten van [appellanten sub 2]. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 9.4, 9.5 en 9.6 overwogen dat de raad aan de uitspraak van 8 mei 2019 op juiste wijze uitvoering geeft gegeven, voor zover hij aan de strook met de bestemming "Tuin" ook de "specifieke bouwaanduiding - 1" heeft toegekend, waardoor vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken en vergunningvrije bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), op de strook grond zijn uitgesloten. De Afdeling heeft echter in de betreffende overwegingen ook overwogen dat de raad gelet op artikel 12.2.1, onder e, van de planregels niet op juiste wijze vergunningvrije bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor heeft uitgesloten. Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat net zoals onder het besluit waarop de hiervoor genoemde uitspraak zag, het op grond van artikel 12.5.1, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met artikel 12.5.2, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" en artikel 12, achtste lid, van het plan nog steeds mogelijk is om een terras aan te leggen op de strook grond en het op grond van artikel 12.2.1, onder a, van de regels van het plan ook nog mogelijk is om daar bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde te realiseren. De raad heeft niet gemotiveerd waarom terrassen en bouwwerken, geen gebouwen of overkapping zijnde, zijn toegestaan op de strook en of dit al of niet leidt tot beperkingen voor de bedrijfsactiviteiten van het (landbouw)mechanisatiebedrijf van [appellanten sub 2] en planologisch aanvaardbaar is. De Afdeling heeft de raad opgedragen dit alsnog te doen. Ook heeft de Afdeling onder 12 overwogen dat de raad, bij het opnieuw vaststellen van de planregeling waarbij op de strook grond het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op juiste wijze wordt beperkt, een afweging dient te maken over de eventuele gevolgen van deze beperking voor het vergunningvrij bouwen op het overige gedeelte van het perceel van [appellanten sub 1].

Conclusie besluit 30 juni 2020

2.       Gelet op wat onder 9.4, 9.5, 9.6 en 12 in de tussenuitspraak is overwogen zijn de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 1] tegen het besluit van 30 juni 2020 wat betreft het perceel [locatie 1] gegrond. Het plandeel met de bestemming "Tuin", de functieaanduiding "landschapswaarden" en de "specifieke bouwaanduiding - 1", aan de noordzijde van de woning op het perceel [locatie 1], dient vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), vernietigd te worden.

Het herstelbesluit en beroep van rechtswege

3.       De raad heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak bij het herstelbesluit de planregeling voor [locatie 1] binnen het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020" gewijzigd vastgesteld. Aan het perceel is in het gewijzigde plan - voor zover hier van belang - opnieuw de bestemming "Tuin" toegekend met de functieaanduiding "landschapswaarden" en de bouwaanduiding

"specifieke bouwaanduiding - 1".

In artikel 12 van het gewijzigde plan is opgenomen dat artikel 12 "Tuin" uit het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" onverminderd van kracht blijft.

Artikel 12.1 van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" luidt voor zover van belang als volgt:

"De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen; alsmede voor:

b. [...]

c. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': het behoud van de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

d. t/m f."

Artikel 12.2 Bouwregels luidt:

"Voor het bouwen gelden de volgende regels:

12.2.1 Gebouwen

a. op deze gronden mogen uitsluitend aan- en uitbouwen en bouwwerken,

geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b. t/m d.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en toegangspoorten

bedraagt ten hoogste: 1,20 m;

b. t/m f [...];"

Artikel 12.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning luidt:

"Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Tuin’ met de aanduiding 'landschapswaarden' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. [...]

b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; c. [..]."

Artikel 12.5.2 luidt:

"Het verbod van lid 12.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a. [...];

b. het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van toegangspaden, terrassen en parkeergelegenheid betreffen, voor zover de oppervlakte aan verhardingen, inclusief de oppervlakte aan verhardingen op de gronden met de bestemming 'Wonen-2 (W-2)', niet meer bedraagt dan 10% van het perceel;

c. t/m d. [...]."

In artikel 12 van het gewijzigde plan zoals vastgesteld bij het herstelbesluit is bepaald dat artikel 12 uit het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" voor zover hier van belang als volgt wordt aangepast/aangevuld:

"Bouwregels

1. In de bouwregels voor gebouwen (artikel 12.2.1) wordt in lid a de zinsnede 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' vervangen door de zinsnede 'bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde'.

2. In de bouwregels voor gebouwen (artikel 12.2.1) worden nieuwe leden e en f toegevoegd, luidende:

e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 1’ dienen de gronden niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan;

f. in afwijking van het bepaalde onder lid e is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - carport’ een carport toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

10. In artikel 12.5.2 onder b wordt de zinsnede ‘ten behoeve van toegangspaden, terrassen en parkeergelegenheid’ vervangen door de nieuwe zinsnede ‘ten behoeve van toegangspaden en terrassen’."

4.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

4.1.    Het besluit van 20 september 2022 is een besluit tot wijziging van het oorspronkelijk bestreden besluit van 30 juni 2020. Op grond van dat artikellid zijn de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 1] van rechtswege mede gericht tegen het herstelbesluit.

4.2.    [appellanten sub 1] hebben naar aanleiding van het herstelbesluit en anders dan [appellanten sub 2] geen zienswijze ingediend en dus niet te kennen gegeven dat zij zich niet met het herstelbesluit kunnen verenigen. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen het herstelbesluit hebben aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.

4.3.    De Afdeling zal aan de hand van de door [appellanten sub 2] naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het herstelbesluit heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

Zienswijze en oordeel van de Afdeling daarover

5.       [appellanten sub 2] betogen dat de raad niet volledig heeft voldaan aan de opdracht van de Afdeling en dus het gebrek niet goed heeft hersteld. Volgens [appellanten sub 2] is het op grond van het herstelbesluit nog steeds mogelijk om op de strook met de bestemming "Tuin" een terras, voor zover dit geen bouwwerk is, aan te leggen. De raad heeft volgens [appellanten sub 2] weer niet onderzocht en gemotiveerd waarom het aanleggen van een terras op de strook nog mogelijk is en strekt tot een goede ruimtelijke ordening.

5.1.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat op grond van de planregels het mogelijk is terrassen aan te leggen op de strook grond. De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 12.5.1, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met artikel 12.5.2, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" en artikel 12, tiende lid, van het herstelbesluit het nog steeds mogelijk is om een terras, voor zover dit geen bouwwerk is, aan te leggen op de strook grond aan de noordzijde van de woning op het perceel [locatie 1]. Een terras dat aangemerkt kan worden als bouwwerk is weliswaar op grond van de planregels niet toegestaan, maar een terras is niet altijd een bouwwerk (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1497, onder 2.4.). De raad heeft, zoals [appellanten sub 2] terecht betogen, niet gemotiveerd waarom deze mogelijkheid nog steeds bestaat en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het herstelbesluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Conclusie herstelbesluit

6.       De raad heeft gelet op wat hiervoor is overwogen de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken met het herstelbesluit niet volledig hersteld. Het beroep van [appellanten sub 2] tegen het herstelbesluit is gegrond. De raad heeft niet gemotiveerd waarom het aanleggen van terrassen op de strook met de bestemming "Tuin" aan de noordzijde van de woning op het perceel [locatie 1], op grond van de planregels van het herstelbesluit, nog steeds mogelijk is en strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Dit besluit dient daarom, voor zover in artikel 12.5.2, onder b, van de planregels terrassen zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht, wat betreft de strook grond met de bestemming "Tuin" aan de noordzijde van de woning op het perceel [locatie 1], wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb, te worden vernietigd. De Afdeling benadrukt hierbij dat dit dus niet geldt voor de strook grond aan de oostzijde van de woning op het perceel [locatie 1].

7.       Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

8.       De raad moet de proceskosten aan [appellanten sub 2] en aan [appellanten sub 1] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 1] tegen het besluit van 30 juni 2020, waarbij de raad van de gemeente Blaricum het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020" heeft vastgesteld gegrond;

II.       vernietigt dat besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuin", de functieaanduiding "landschapswaarden" en de "specifieke bouwaanduiding - 1", aan de noordzijde van de woning op het perceel [locatie 1];

III.      verklaart het beroep van [appellanten sub 1] tegen het besluit van 20 september 2022 van de raad van de gemeente Blaricum tot het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020" ongegrond;

IV.     verklaart het beroep van [appellanten sub 2] tegen het besluit van 20 september 2022 van de raad van de gemeente Blaricum tot het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020" gegrond;

V.      vernietigt dat besluit, voor zover in artikel 12.5.2, onder b, van de planregels terrassen zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht wat betreft de strook grond met de bestemming "Tuin" aan de noordzijde van de woning op het perceel [locatie 1];

VI.     draagt de raad van de gemeente Blaricum op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II. en V. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII.     veroordeelt de raad van de gemeente Blaricum tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten:

a. bij [appellanten sub 2] tot een bedrag van € 2.092,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b. bij [appellanten sub 1] tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Blaricum aan:

a. [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 178,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b. [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 178,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Van Driel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

414-966