Uitspraak 202004222/1/R1


Volledige tekst

202004222/1/R1.
Datum uitspraak: 22 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Blaricum,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna: [appellanten sub 2]), wonend te Blaricum,

3.       [appellanten sub 3] (hierna: [appellanten sub 3]), wonend te Blaricum,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Blaricum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020" (hierna: het voorliggende plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2021, waar [appellant sub 1], [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. J.M. Smits, rechtsbijstandverlener te Nieuwegein, [appellanten sub 3], bijgestaan door mr. M. Niermeijer, advocaat te Bussum, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. de Vos-Kelderhuis en R. Lugard, zijn verschenen. Verder zijn [partijen], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De raad heeft op 6 maart 2018 het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" vastgesteld. Het plan voorziet in de actualisatie van het planologische regime voor het dorpsgebied van Blaricum. Het voorliggende plan is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1496, waarin de beroepen tegen het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" aan de orde waren. In de uitspraak is onder meer geoordeeld dat sprake is van gebreken in de besluitvorming over de plandelen die zien op de [locatie 1] en [locatie 2]. De Afdeling heeft geoordeeld dat het besluit van de raad van 6 maart 2018, voor zover het gaat om het plandeel met de bestemming "Agrarisch", de functieaanduiding "bedrijfswoning" en de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - dubbele bewoning" voor het perceel [locatie 1], niet met de juiste zorgvuldigheid is voorbereid. Daarnaast heeft de Afdeling ook het besluit van 6 maart 2018 wat het plandeel betreft met de bestemming "Tuin" voor het perceel [locatie 2] vernietigd. In het voorliggende plan heeft de raad uitvoering gegeven aan de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling. Daarnaast heeft de raad voor het perceel [locatie 4] een nieuwe planregeling vastgesteld.

2.       De wettelijke bepalingen, voor zover deze niet zijn opgenomen in de uitspraak zelf, zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Volgorde van behandeling van de beroepen

3.       De Afdeling zal eerst het beroep van [appellant sub 1] behandelen. Daarna zal de Afdeling, vanwege de samenhang tussen de beroepen van

[appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] die zowel gaan over het perceel [locatie 2] als [locatie 4], eerst de beroepsgronden van beide partijen over [locatie 2] behandelen. Vervolgens worden de beroepsgronden over [locatie 4] behandeld.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 1]

5.       [appellant sub 1] woont tegenover het perceel [locatie 1] aan de [locatie 3]. Hij kan zich niet verenigen met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - hovenier" die in het voorliggende plan aan een deel van het perceel [locatie 1] is toegekend. [appellant sub 1] vreest voornamelijk voor nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat vanwege het gebruik van de noordelijke uitrit ten behoeve van het hoveniersbedrijf.

6.       Het betoog van [appellant sub 1] is gericht tegen de herziening van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" die ziet op het perceel [locatie 1]. In het voorliggende plan rust op dit perceel nog steeds de bestemming "Agrarisch". De raad heeft aan het vlak met deze bestemming de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - hovenier" toegekend. Op de zitting is gebleken dat het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de toekenning van deze functieaanduiding, met name omdat hierdoor tegenover zijn woning, op het noordelijke deel van het betreffende bestemmingsvlak een ontsluitingsweg planologisch mogelijk is gemaakt. Die ontsluitingsweg is al aangelegd en kan nu op grond van het voorliggende plan ook ten behoeve van het gevestigde hoveniersbedrijf gebruikt worden.

[appellant sub 1] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het besluit van 30 juni 2020 zijn belangen onvoldoende heeft betrokken en afgewogen. Volgens [appellant sub 1] heeft de noordelijke ontsluitingsweg nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat, omdat medewerkers van het hoveniersbedrijf met hun bedrijfsvoertuigen van deze ontsluitingsweg gebruik gaan maken, waardoor niet alleen zijn uitzicht op het agrarisch gebied verdwijnt, maar hij ook geluid- en lichthinder zal ondervinden. Daar komt volgens [appellant sub 1] bij dat door een fout van de gemeente op het perceel twee woningen zijn toegestaan, waarbij niet met zijn belangen rekening is gehouden.

6.1.    De raad stelt dat de feitelijke situatie van het perceel [locatie 1] naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2019 is onderzocht. In de huidige situatie is sprake van een pand op het voorste gedeelte van het perceel dat als burgerwoning wordt gebruikt. Het pand daarachter wordt als bedrijfswoning gebruikt. Daar weer achter is het hoveniersbedrijf gevestigd. De ontsluiting naar het hoveniersbedrijf ligt op het noordelijke gedeelte van het perceel en loopt vanaf het hoveniersbedrijf naar de weg Schapendrift. De raad heeft een akoestisch onderzoek laten uitvoeren door Rho, adviseurs voor leefruimte, ten behoeve van het bepalen van de geluideffecten van de activiteiten van het hoveniersbedrijf op de burgerwoning. Uit het onderzoeksrapport volgt dat voor de burgerwoning de verkeersbewegingen van de bestelwagens de maatgevende geluidbron vormen. Het aspect geluid vormt volgens het onderzoeksrapport geen belemmering om aan de burgerwoning een woonbestemming toe te kennen. Het gedeelte van het perceel waar de bedrijfswoning staat heeft de bestemming "Agrarisch" met de functieaanduidingen "bedrijfswoning" en "specifieke vorm van bedrijf - hovenier" toegekend gekregen en het gedeelte van het perceel waar het hoveniersbedrijf staat de bestemming "Agrarisch" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - hovenier". Volgens de raad is aangesloten bij de feitelijke situatie en is dit in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening ook zodanig bestemd. Daarnaast wijst de raad er met betrekking tot de uitrit op dat het op grond van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" ook al mogelijk was om op gronden met de agrarische bestemming uitritten te realiseren.

6.2.    Artikel 3.1 van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" luidt:

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

"a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, zoals genoemd in artikel 1.12 onder a en b;

b. t/m g. […];

h. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, opritten naar woningen, voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen."

In het voorliggende plan is een nieuw lid c toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van artikel 3.1.

Artikel 3.1, aanhef en onder c, van het voorliggende plan luidt:

"De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. en b […];

c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hovenier': een hoveniersbedrijf, behorende tot categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

[…]."

6.3.    [appellant sub 1] voert terecht aan dat ten aanzien van het planologisch mogelijk maken van de (bedrijfs)woning op het perceel [locatie 1] vóór de vaststelling van het voorliggende plan veel mis is gegaan. Deze gang van zaken verdient geen schoonheidsprijs.

Echter, wat [appellant sub 1] aanvoert geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de toegekende bestemmingen en functieaanduidingen is aangesloten bij de feitelijke situatie en dat dit strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft hierbij ook voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 1]. Hierbij betrekt de Afdeling het volgende. De raad heeft onderzocht of de woonbestemming op het perceel en de hoveniersfunctie mogelijk zijn in relatie tot de omliggende percelen en in relatie tot elkaar. De raad heeft aansluiting gezocht bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009 (hierna: de VNG-brochure), waarin is opgenomen dat de richtafstand van een hoveniersbedrijf tot woningen in gemengd gebied 10 meter bedraagt. Voor de naastgelegen percelen en het perceel van [appellant sub 1] wordt voldaan aan deze richtafstand. De raad heeft vervolgens de gevolgen voor de burgerwoning van het geluid afkomstig van de verkeersbewegingen van de bestelwagens ten behoeve van het hoveniersbedrijf laten onderzoeken en rekening gehouden met de resultaten uit het akoestisch rapport. Uit het rapport volgt dat ter hoogte van de burgerwoning sprake is van enige geluidhinder, maar dit niet zodanige hinder oplevert dat dit een belemmering vormt om de burgerwoning een woonbestemming te geven. De woning van [appellant sub 1] ligt op grotere afstand van het hoveniersbedrijf dan deze burgerwoning. De raad heeft naar aanleiding van het voorgaande enige geluidhinder, ook indien hiervan sprake zou zijn bij de woning van [appellant sub 1], in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.

Over het betoog van [appellant sub 1] dat de ontsluiting voor hem erg nadelig is omdat deze nu ook ten behoeve van het hoveniersbedrijf gebruikt kan worden, hij hierdoor niet meer uitkijkt op agrarisch gebied en hij ook lichthinder zal ervaren, oordeelt de Afdeling het volgende. Op grond van het voorliggende plan is uitsluitend een hoveniersbedrijf toegestaan, behorende tot categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Hiermee is al een beperking gesteld aan de hinder die de activiteiten met zich meebrengen. Daarnaast waren op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" akker- en vollegrondstuinbouw en grondgebonden veehouderij toegestaan, wat ook hinder meebrengt. Het gebruik van de ontsluitingsweg ten behoeve van het hoveniersbedrijf is in die zin niet nadeliger. Bovendien ontneemt deze ontsluitingsweg niet het uitzicht op het agrarisch gebied en kan ook eventuele lichthinder afkomstig van de koplampen van voertuigen die op de ontsluitingsweg rijden niet tot het oordeel leiden dat het bestemmingplan vernietigd moet worden.

Het betoog faalt.

[locatie 2]: de bestemming "Tuin"

Het beroep van [appellanten sub 2]

7.       [appellanten sub 2] wonen op het perceel [locatie 4].

Op dat perceel wordt een (landbouw)mechanisatiebedrijf geëxploiteerd. Hun beroep is onder meer gericht tegen het plandeel voor het naastgelegen perceel [locatie 2] van [appellanten sub 3], omdat aan een gedeelte van de strook vanaf de noordzijde van de zich op dat perceel bevindende woning, net zoals in het vorige plan, de bestemming "Tuin" is toegekend. [appellanten sub 2] vrezen dat de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 1] Mechanisatie worden beperkt, vanwege de bouwmogelijkheden op dit aldus bestemde perceel.

Ingetrokken beroepsgrond

8.       Op de zitting hebben [appellanten sub 2] hun betoog dat de bestemming "Tuin" niet opnieuw aan het perceel mag worden toegekend omdat het achtergelegen agrarisch gebied dan niet bereikbaar is, ingetrokken.

Inhoudelijk

9.       [appellanten sub 2] betogen dat de raad ten onrechte opnieuw de bestemming "Tuin" heeft toegekend aan het bewuste perceeldeel omdat daarmee de bedrijfsactiviteiten van het (landbouw)mechanisatiebedrijf worden beperkt. Volgens hen diende de raad bij de vaststelling van het voorliggende plan te onderzoeken en af te wegen of de tuinbestemming leidt tot beperkingen voor de bedrijfsactiviteiten. Volgens [appellanten sub 2] heeft de raad geen onderzoek verricht naar de verenigbaarheid van de tuinbestemming met het (landbouw)mechanisatiebedrijf en blijkt verder ook nergens uit of en zo ja, op welke wijze de belangen van enerzijds

[appellanten sub 2] en anderzijds [appellanten sub 3] tegen elkaar zijn afgewogen. [appellanten sub 2] betogen verder dat de enige beperking die de raad op de tuinbestemming heeft gelegd, namelijk het verbod om bijbehorende bouwwerken conform bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) te realiseren, onvoldoende waarborg biedt voor een ongehinderde bedrijfsuitoefening. Volgens [appellanten sub 2] bestaat nog steeds de mogelijkheid om op de strook extra bebouwing toe te voegen in de vorm van bijvoorbeeld een terras of een zwembad. Hier doet de beperking die alleen ziet op bijbehorende bouwwerken niet aan af.

Verder betogen [appellanten sub 2] dat de raad door het opnieuw toekennen van de bestemming "Tuin" hun privébelangen onvoldoende heeft meegewogen. Het gaat hun daarbij met name om het feit dat het noordelijke gedeelte van het perceel is opgehoogd waardoor hun uitzicht wordt beperkt en om het feit dat op dit gedeelte een grindvlak is aangelegd ten behoeve van parkeren.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Tuin" aansluit bij het al bestemde gedeelte tuin op het zuidelijk deel van het perceel [locatie 2]. Daarnaast stelt de raad dat bij deze bestemming vanwege de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in de zin van artikel 1 van bijlage II van het Bor zijn uitgesloten. De raad heeft op de zitting toegelicht dat met de toevoeging in artikel 12.2.1, onder e, van het voorliggende plan, beoogd is de bouw van alle bijbehorende bouwwerken, dus zowel vergunningvrije als vergunningplichtige bebouwing, waar ook aan- en uitbouwen onder vallen, op de strook uit te sluiten. Met deze opgelegde beperking in de planregels kan de bestemming niet gebruikt worden voor gevoelige functies. Ook is op deze bestemming een zwembad niet toegestaan. Volgens de raad worden [appellanten sub 2] niet onevenredig beperkt in hun bedrijfsuitoefening als gevolg van deze bouwaanduiding. Op deze wijze is volgens de raad voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellanten sub 2].

9.2.    Aan het perceel [locatie 2] is in het voorliggende plan - voor zover van belang - de bestemming "Tuin" toegekend met de functieaanduiding "landschapswaarden" en de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1".

In artikel 12 van het voorliggende plan is opgenomen dat artikel 12 "Tuin" uit het vigerende bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" onverminderd van kracht blijft.

Artikel 12.1 van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" luidt:

"De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

alsmede voor:

b. […]

c. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': het behoud van de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

d. t/m f."

Artikel 12.2 Bouwregels luidt:

" Voor het bouwen gelden de volgende regels:

12.2.1 Gebouwen

a. op deze gronden mogen uitsluitend aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b. t/m d."

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en toegangspoorten bedraagt ten hoogste: 1,20 m;

b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 7 m;

c. t/m e[…];

f. de bouwhoogte van zwembaden bedraagt ten hoogste 0,5 m;

[…]."

12.4 Specifieke gebruiksregels luidt:

"a. onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor paardenbakken, paardrijbanen, paardenmestplaten, tennisbanen en zwembaden;

b. met uitzondering van de gronden waar een oprit naar een garage of naar een parkeerplaats naast de woning aanwezig is, gronden met de aanduiding ‘parkeerterrein’ en gronden behorende bij de bestemming Wonen-2, is parkeren op gronden niet toegestaan."

Artikel 12.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning luidt:

"Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Tuin' met de aanduiding 'landschapswaarden' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. […]

b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c. […]."

Artikel 12.5.2 luidt:

"Het verbod van lid 12.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a. […];

b. het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van toegangspaden, terrassen en parkeergelegenheid betreffen, voor zover de oppervlakte aan verhardingen, inclusief de oppervlakte aan verhardingen op de gronden met de bestemming 'Wonen-2 (W-2)', niet meer bedraagt dan 10% van het perceel;

c. t/m d. […]."

In artikel 12 van het voorliggende plan is tevens bepaald dat artikel 12 uit het vigerende bestemmingsplan "Blaricum Dorp" als volgt wordt aangepast/aangevuld:

"Bouwregels

1. In de bouwregels voor bouwen (artikel 12.2.1) wordt in lid a de zinsnede ‘bouwwerken, geen gebouwen zijnde’ vervangen door de zinsnede ‘bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde’.

2. In de bouwregels voor gebouwen (artikel 12.2.1) worden nieuwe leden e en f toegevoegd, luidende:

e. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan, anders dan ter plaatse specifiek is aangeduid;

f. […].

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

8. In artikel 12.5.2 onder b wordt de zinsnede ‘ten behoeve van toegangspaden, terrassen en parkeergelegenheid’ vervangen door de nieuwe zinsnede ‘ten behoeve van toegangspaden en terrassen’."

9.3.    De Afdeling heeft de raad in haar uitspraak van 8 mei 2019 opgedragen om onderzoek te verrichten naar het woon- en leefklimaat bij de woning aan de [locatie 2] en omgekeerd ook te onderzoeken en af te wegen of de tuinbestemming leidt tot beperkingen voor de bedrijfsactiviteiten. De Afdeling heeft hierbij betrokken dat uit de

VNG-brochure volgt dat de richtafstand voor bedrijven van milieucategorie 3.1 in een gemengd gebied 30 meter bedraagt. Deze aanbevolen afstand tussen het perceel aan de [locatie 2] en de grens van de bestemming die bedrijven toelaat, wordt nu niet gehaald. De afstand hiertussen is ongeveer 10 meter.

9.4.    De raad heeft door in het voorliggende plan aan de strook met de bestemming "Tuin" ook de "specifieke bouwaanduiding - 1" toe te kennen bedoeld aan de hiervoor genoemde uitspraak uitvoering te geven. Anders dan [appellanten sub 2] betogen, heeft de raad gezien de motivering in overweging 9.1, in zoverre op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van 8 mei 2019 door onderzoek te verrichten naar de verenigbaarheid van de tuinbestemming met het bedrijf en de belangen over en weer af te wegen en naar aanleiding hiervan een planregeling in het bestemmingsplan op te nemen. De mogelijkheid tot het bouwen van vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken en vergunningvrije bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor, heeft de raad met de bestreden planregeling op de strook grond uitgesloten.

Echter, voor zover de raad in artikel 12.2.1, onder e, van de planregels van het voorliggende plan heeft beoogd vergunningvrije bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor uit te sluiten heeft de raad dat op onjuiste wijze gedaan. Dat heeft tot gevolg dat het nog steeds mogelijk is om op de strook grond vergunningvrije bijbehorende bouwwerken als bedoeld in dat artikel te bouwen. De Afdeling zal hieronder motiveren waarom dat zo is en uitleggen op welke wijze de raad wel alle vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan uitsluiten op de strook grond.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan in een planregeling niet het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor worden uitgesloten. Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor geldt namelijk voor de in artikel 2 van bijlage II van het Bor vermelde categorieën gevallen het volgende. Voor zover wordt voldaan aan de in artikel 2 van bijlage II van het Bor gestelde eisen, zijn bouwwerken uitgezonderd van de vergunningplicht voor zowel de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo als de activiteit gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. Dit laatste betekent dat zodanige bouwwerken niet getoetst kunnen worden aan het bestemmingsplan. Deze bouwwerken zijn dus, ongeacht wat in zoverre in de bestreden planregel is bepaald, ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor vergunningvrij en kunnen dus zonder vergunning gebouwd en gebruikt worden (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 15 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0166, onder 9.5 en 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3911, onder 2.8.2).

De raad kan bijvoorbeeld wel, zo heeft de Afdeling eerder overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571, in een concreet geval, wanneer locatie-specifieke omstandigheden hiertoe aanleiding geven en dit strekt tot een goede ruimtelijke ordening, een planregeling opnemen die vergunningvrij bouwen inperkt. Op grond van artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor en de daarin opgenomen definitie van "erf" kan de planwetgever vergunningvrije bebouwing uitsluiten door de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw te verbieden. De raad had er in dit geval voor kunnen kiezen om in de planregels op te nemen dat de strook grond niet wordt aangemerkt als erf, in de zin van artikel 1 van bijlage II van het Bor. Onder die omstandigheden zouden de bepalingen die vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in de zin van artikel 2 van bijlage II van het Bor mogelijk maken, niet van toepassing zijn.

9.5.    Daarnaast voeren [appellanten sub 2] terecht aan dat het nog steeds mogelijk is om op grond van artikel 12.2.1, onder a, van de regels van het voorliggende plan bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, te realiseren op de gronden met de bestemming "Tuin". Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan tuinmeubilair en sport- of speeltoestellen hoger dan 2,5 m. Ook is het op grond van artikel 12.5.1, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met artikel 12.5.2, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" en artikel 12, achtste lid, van het voorliggende plan nog steeds mogelijk om een terras aan te leggen.

De raad heeft niet gemotiveerd in hoeverre bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, en het gebruik van het terras al of niet leidt tot beperkingen voor de bedrijfsactiviteiten van het (landbouw)mechanisatiebedrijf.

Dit alles betekent dat net zoals onder het besluit waarop de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2019 zag in zekere mate extra bebouwing en het aanleggen van een terras op grond van het voorliggende plan nog steeds mogelijk is.

Over het betoog van [appellanten sub 2] dat op grond van het voorliggende plan een zwembad gerealiseerd kan worden overweegt de Afdeling als volgt. Over een zwembad is in artikel 12.2.2, onder f, van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018", dat hier geldt en ongewijzigd is, opgenomen dat de bouwhoogte van zwembaden ten hoogste 0,5 m bedraagt. Vervolgens staat in de specifieke gebruiksregels in artikel 12.4, onder a, van hiervoor genoemd bestemmingsplan dat onder strijdig gebruik zwembaden vallen. Alhoewel deze planregels onderling tegenstrijdig lijken, is mede gelet op de gegeven toelichting van de raad op de zitting een zwembad op gronden met deze bestemming niet toegestaan.

9.6.    De conclusie is dat de raad weliswaar op juiste wijze vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken en vergunningvrije bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor heeft uitgesloten op de strook grond, maar de raad heeft op onjuiste wijze vergunningvrije bouwwerken in de zin van artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor uitgesloten op de strook. Alleen al hierom is het besluit van 30 juni 2020 in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Daarnaast zijn terrassen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, nog steeds toegestaan op de strook. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hij dit wel planologisch aanvaardbaar vindt. Dit betekent dat het voorliggende plan, voor zover het artikel 12.2,1 onder e, van de planregels betreft, gewijzigd moet worden en de raad daarnaast moet motiveren waarom terrassen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, al of niet zijn toegestaan op de strook.

Het betoog slaagt.

Privébelangen

10.     Voor zover [appellanten sub 2] betogen dat hun privébelangen onvoldoende zijn meegewogen omdat het noordelijk deel van het perceel is opgehoogd en een grindvlak is aangelegd, overweegt de Afdeling dat voor het ophogen van het perceel en de aanleg van de oprit een omgevingsvergunning is vereist. De vraag of die omgevingsvergunningen al of niet terecht zijn of kunnen worden verleend, kan in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure gaat het alleen om de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor zover zij stellen dat het voorliggende plan het mogelijk maakt dat binnen de bestemming "Tuin" onbeperkt opritten kunnen worden aangelegd, faalt dit betoog. Weliswaar is op grond van artikel 12.4 onder b, van de regels van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" parkeren toegestaan op de gronden waar een oprit naar een garage of naar een parkeerplaats naast de woning aanwezig is, maar is op grond van artikel 12, achtste lid, van het voorliggende plan de mogelijkheid om vergunningvrij verhardingen aan te brengen ten behoeve van parkeergelegenheid komen te vervallen. Dit betekent dat op grond van artikel 12.5.1, onder b, van de planregels het aanleggen of verharden van onder meer wegen en parkeergelegenheid verboden is zonder omgevingsvergunning. Dit betekent dat het zonder toestemming van het gemeentebestuur niet mogelijk is onbeperkt opritten aan te leggen.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellanten sub 3]

11.     [appellanten sub 3] wonen op het perceel [locatie 2]. Zij kunnen zich ook niet verenigen met de nieuwe planregeling voor hun perceel.

Inhoudelijk

12.     [appellanten sub 3] betogen dat de raad ten onrechte aan de strook op hun perceel met de bestemming "Tuin" de "specifieke bouwaanduiding - 1" heeft toegekend. Voor zover er al bouwbeperkingen in deze strook mogen worden gesteld, betogen zij dat de raad dan wel had moeten regelen dat de gronden met de bestemming "Tuin" als bebouwingsgebied moet worden aangemerkt. Door de strook te laten meetellen als bebouwingsgebied ontstaan er volgens hen meer mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen op het overige deel van het perceel.

Gelet op wat in rechtsoverwegingen 9.4, 9.5 en 9.6 van deze uitspraak is overwogen en de omstandigheid dat de raad artikel 12.2,1 onder e, van de planregels, gewijzigd moet vaststellen, behoeft deze grond nu geen bespreking. Wel wil de Afdeling erop wijzen dat indien de raad de planregeling opnieuw vaststelt en op de strook grond het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op juiste wijze beperkt, de raad ook een afweging dient te maken over de eventuele gevolgen van deze beperking voor het vergunningvrij bouwen op het overige gedeelte van het perceel van [appellanten sub 3].

13.     [appellanten sub 3] betogen dat de raad ten onrechte niet aan het gehele voorerf aan de [locatie 2] de bestemming "Tuin" heeft toegekend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening stuit dit volgens hen niet op bezwaren en zou dit bovendien in lijn zijn met de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2019, waarin de Afdeling overwoog dat de feitelijke omstandigheden aan de [locatie 2] niet zijn meegenomen in de besluitvorming. Volgens [appellanten sub 3] heeft de raad dit bij de vaststelling van voorliggend plan weer nagelaten.

[appellanten sub 3] betogen ook dat het besluit van 31 maart 2020 in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. Zij voeren aan dat op het gehele voorerf van het naburige perceel [locatie 4] wel de bestemming "Tuin" rust. Verder wijzen zij op de volgens hen in ruimtelijk opzicht gelijke situaties aan de Schapendrift 49 t/m 57 (oneven nummers), waar ook op het gehele voorerf de bestemming "Tuin" rust. Volgens [appellanten sub 3] heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom in hun geval toekenning van de bestemming "Tuin" voor het gehele voorerf onwenselijk is.

13.1.  [appellanten sub 3] hebben in hun betoog niet onderkend dat het perceel ten westen van de woning niet binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020" valt. Dat deel van het perceel viel en valt onder het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" dat onherroepelijk is. De vraag of de raad ten onrechte niet aan dit deel van het voorerf de bestemming "Tuin" heeft toegekend, ligt in deze procedure daarom niet ter beoordeling voor. Alleen een klein deel van het perceel ten noordwesten van de woning valt wel binnen het voorliggende plan en heeft de bestemming "Agrarisch". De raad heeft toegelicht dat voor dit gedeelte van het perceel is aangesloten bij de feitelijke situatie, waarbij van belang is dat het perceel van [appellanten sub 3] in overwegend agrarisch gebied ligt. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Agrarisch" in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.

Over de gemaakte vergelijking met de percelen aan de Schapendrift 49 t/m 57 (oneven nummers) overweegt de Afdeling dat die situatie niet gelijk is aan de situatie aan de [locatie 2]. Op de percelen Schapendrift 49 t/m 57 (oneven nummers) rust namelijk de bestemming "Wonen" op een veel groter gedeelte van elk perceel, waardoor het voorerf met de bestemming "Tuin" een stuk kleiner is dan op het perceel van [appellanten sub 3]. Wat betreft [locatie 4] is ook geen sprake van dezelfde situatie, omdat dit perceel zich, in tegenstelling tot het perceel aan de [locatie 2], niet in overwegend agrarisch gebied bevindt, aangezien dit perceel ten noorden en ten westen van het perceel grenst aan de wijk de Bouwvenen. De raad heeft gelet op het voorgaande de vergelijkingen terecht afgewezen.

Het betoog faalt.

14.     [appellanten sub 3] betogen dat de carport onjuist is weergegeven op de verbeelding van het voorliggende plan. Volgens hen heeft de carport nooit op gronden gelegen waarop het bestemmingsplan "Landelijke gebieden" van toepassing was. De carport bevindt zich volgens hen volledig binnen de contouren van het vernietigde bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018".

De Afdeling stelt vast dat in het voorgaande bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" de carport niet positief bestemd was. Een klein gedeelte van het perceel viel buiten de plangrens en binnen het bestemmingsplan "Landelijke gebieden". De raad heeft de begrenzing van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" gewijzigd. Dat gedeelte van het perceel valt nu binnen het voorliggende plan. Met wat [appellanten sub 3] hebben aangevoerd is niet aannemelijk gemaakt dat de carport onjuist staat weergegeven in de verbeelding.

Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

15.     De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen zesentwintig weken na verzending van deze uitspraak het in 9.4 en 9.5 geconstateerde gebrek in het besluit van 30 juni 2020 te herstellen. Daartoe dient de raad met inachtneming van wat onder 9.4, 9.5 en 9.6 is overwogen en onder 5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1496, een nieuwe planregeling vast te stellen. De raad dient daarbij zo nodig ook een afweging te maken over de vraag of de strook tuin kan worden aangemerkt als bebouwingsgebied, zoals bedoeld in overweging 12.

[locatie 4]: overkapping

16.     [appellanten sub 2] zijn het niet eens met de op hun perceel [locatie 4] toegekende functieaanduidingen en stellen dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op hun voorstel tot herinrichting van het perceel.

[appellanten sub 3] kunnen zich ook niet verenigen met de planregeling voor het naastgelegen perceel [locatie 4]. Op dit perceel rust de bestemming "Agrarisch". Zij zijn het niet eens met de in het voorliggende plan aan de zuidoosthoek van het perceel toegekende functieaanduiding "opslag" en de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - overkapping".

Het beroep van [appellanten sub 2]

17.     [appellanten sub 2] hebben in de zienswijzefase van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" naar voren gebracht dat zij hun perceel grondig willen reorganiseren. In de zienswijze is onder meer aangegeven dat zij het bebouwingspercentage willen verruimen van 45% naar 60% en het oppervlak voor bebouwing ten behoeve van het bedrijf willen vergroten naar 200 m2. Zij hebben deze wens voor ruimtelijke ontwikkeling uitgewerkt in een plan dat is opgesteld door

Van Westreenen B.V. en is gedateerd op 5 september 2019. Het initiatief, voorzien van een uitgewerkte visualisatie van de plannen voor het perceel met bijgevoegde afbeeldingen, houdt in dat de bebouwing op het perceel wordt heringedeeld ten behoeve van het optimaliseren van de bedrijfsvoering. In het initiatief is onder meer opgenomen dat zij een nieuwe loods met een oppervlakte van 340 m2 willen realiseren, waarin opslag zal plaatsvinden. Verder willen zij een gebouw van 700 m² achter het woonhuis realiseren waarin een werkplaats, veestal, inpandige wasplaats voor het agrarisch bedrijf en opslag voor agrarische producten is voorzien. Volgens het initiatief wordt hiermee een kwaliteitsslag gemaakt waardoor voldaan kan worden aan de minimaal in acht te nemen afstanden en er minder geur- en geluidbelasting zal zijn. In september 2019 heeft over het initiatief overleg plaatsgevonden met een medewerker van de gemeente. Volgens [appellanten sub 2] heeft de raad dit initiatief ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming. Dat volgens de raad met het voorliggende plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en daarom hun initiatief niet bij de herziening kan worden betrokken, klopt volgens hen niet. Zij voeren aan dat dit wel het geval is omdat voor het perceel aan de [locatie 2] de carport wel planologisch mogelijk wordt gemaakt. Hun is echter telkens de mogelijkheid om aan diezelfde oostzijde het bedrijfsperceel uit te breiden ontzegd, vanwege de landschappelijke bescherming die op grond van het bestemmingsplan "Landelijke gebieden" op deze gronden rust. In dit kader betogen [appellanten sub 2] overigens dat de in het voorliggende plan opgenomen mogelijkheid om op hun perceel [locatie 4] een overkapping te plaatsen ten behoeve van de opslag in de zuidoosthoek van het perceel, mede vanwege de toegestane hoogte, niet toereikend is voor hun bedrijfsvoering.

[appellanten sub 2] kunnen zich verder ook niet verenigen met het feit dat in tegenstelling tot het voorgaande bestemmingsplan, in het voorliggende bestemmingsplan niet aan het gehele perceel, de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - mechanisatiebedrijf" is toegekend, maar op de zuidoosthoek van het perceel alleen de functieaanduiding "opslag" rust. Volgens hen kunnen zij hierdoor op dit gedeelte van het perceel hun bedrijf niet meer ten volle uitoefenen en worden zij ten onrechte beperkt in de bedrijfsvoering doordat het gebruik hier onder het overgangsrecht wordt gebracht. De raad heeft dit volgens hen niet gemotiveerd.

17.1.  De raad stelt dat het op het perceel aan de [locatie 4] mogelijk is gemaakt om een overkapping op te richten ten behoeve van de aanwezige opslag van het (landbouw)mechanisatiebedrijf. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat volgens de raad de overkapping ten goede komt aan het open agrarische karakter van het gebied. Daarnaast kan door de realisatie van de overkapping de opslag die nu verspreid is over het terrein, op één plek geconcentreerd worden. De raad stelt zich op het standpunt dat de wens van [appellanten sub 2] om uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten in het landelijk gebied mogelijk te maken een dermate grote ruimtelijke invloed heeft dat dit niet in het voorliggende plan meegenomen kan worden en nader onderzocht moet worden. Volgens de raad is de haalbaarheid van het plan niet aangetoond en is er geen onderzoek gedaan naar de effecten die een dergelijke uitbreiding van het bedrijf heeft op de omgeving. Volgens de raad treft de gemaakte vergelijking met de uitbreiding op het perceel [locatie 2] voor de carport geen doel omdat dit geen vergelijkbare situaties zijn. De raad stelt dat in het voorliggende plan uitdrukkelijk geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen.

17.2.  Aan de zuidoosthoek op het perceel [locatie 4] is, voor zover van belang, de bestemming "Agrarisch" toegekend met de functieaanduiding "opslag" en de bouwaanduidingen "specifieke bouwaanduiding - overkapping" en "specifieke bouwaanduiding - hooiberg".

Artikel 3 van de planregels (bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018") luidt:

"3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, zoals genoemd in artikel 1.12 onder a en b;

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulp- en nevenbedrijf': agrarische hulp- en nevenbedrijven zoals genoemd in artikel 1.13

c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - mechanisatiebedrijf': een (landbouw)mechanisatiebedrijf, behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

(…)."

Artikel 3.2.2 luidt:

"Gebouwen

"a. de gebouwen, overkappingen en paardrijbakken worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak;

b. t/m o. […];"

Artikel 4 van de regels van voorliggend plan luidt:

"In de bouwregels voor gebouwen (artikel 3.2.2) wordt een nieuw lid p toegevoegd, luidende:

p. in afwijking van het bepaalde onder a mogen overkappingen ten behoeve van opslag worden gebouwd buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' met een maximale bouwhoogte van 3 m."

17.3.  Voor zover de raad stelt dat het initiatief, gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan, de grote ruimtelijke gevolgen en het gebrek aan tijd, niet meegenomen kon worden in het voorliggende plan overweegt de Afdeling het volgende. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling als dat initiatief voldoende concreet is, tijdig aan hem kenbaar is gemaakt en hij op het moment van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan beoordelen.

Uit de stukken blijkt dat in de zienswijzefase van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" al naar voren is gebracht dat er een plan was om het perceel opnieuw in te richten. Daarnaast is het plan op 5 september 2019 concreet uitgewerkt en was er, gelet op de email verstuurd op 25 september 2019, met bijgevoegd een uitwerking van het initiatief aan een medewerker van de gemeente, sprake van bekendheid met dit initiatief. Het bestemmingsplan werd geruime tijd later, op 30 juni 2020 door de raad vastgesteld. Gelet het tijdverloop, de bekendheid met en de mate van concreetheid van de bouwvoornemens van [appellanten sub 2] ziet de Afdeling niet in waarom de raad niet in het kader van de voorbereiding voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan eind juni 2020 al had kunnen beoordelen of en zo ja, in welke vorm, de mogelijkheid voor het herinrichten van het perceel ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf gestalte had kunnen krijgen. Dat volgens de raad nog onvoldoende onderzoek is verricht ter verwezenlijking van het plan, is onvoldoende rechtvaardiging om die beoordeling achterwege te laten. Daarbij betrekt de Afdeling dat het op de weg van de raad had gelegen zo nodig aan [appellanten sub 2] kenbaar te maken dat hun verzoek voor de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten en de herinrichting van het perceel onvoldoende uitgewerkt was zodat zij in staat zouden zijn geweest om het verzoek tijdig met de benodigde en met nader genoemde onderzoeken aan te vullen.

Gelet op het voorgaande heeft de raad niet zonder nader onderzoek  de zuidoosthoek van het perceel [locatie 4] kunnen bestemmen zoals hij heeft gedaan. Los van de vraag of de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - overkapping" zoals is toegekend in voorliggend plan op zichzelf in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dient de raad het perceel in zijn geheel in ogenschouw te nemen. Dit betekent dat ook het initiatief bij de beoordeling betrokken moet worden. De raad heeft dit ten onrechte niet gedaan. Reeds gelet hierop moet het plandeel met de bestemming "Agrarisch" vernietigd worden, waarbij onder meer de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - overkapping" ook vernietigd wordt. Daarnaast heeft de raad niet gemotiveerd waarom in het voorliggende plan de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf -mechanisatiebedrijf", die op grond van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" op dit deel van het perceel rustte, niet opnieuw is toegekend. De raad heeft het besluit van 30 juni 2020 in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de juiste zorgvuldigheid voorbereid en het besluit berust op dit punt in strijd met artikel 3:46 Awb niet op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

17.4.  Het beroep van [appellanten sub 2] tegen het besluit van 30 juni 2020 is gelet op het voorgaande gegrond. Dit betekent dat dit besluit wat het plandeel betreft met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie 4] wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigd dient te worden. Dit betekent dat ook de aan het perceel [locatie 4] toegekende functieaanduidingen "opslag", de "specifieke bouwaanduiding - hooiberg" en de "specifieke bouwaanduiding - overkapping" vernietigd worden. Dit heeft tot gevolg dat voor dit gedeelte van het perceel het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" van toepassing is. De Afdeling benadrukt dat de raad een nieuwe planregeling dient vast te stellen voor het perceel, waarbij rekening wordt gehouden met het initiatief van [appellanten sub 2]. De Afdeling volstaat met een vernietiging.

Het beroep van [appellanten sub 3]

18.     [appellanten sub 3] kunnen zich niet verenigen met de toegekende functieaanduiding "opslag" en de "specifieke bouwaanduiding - overkapping" op het perceel [locatie 4]. Zij voeren hiertoe aan dat in het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" op het perceel in de zuidoosthoek de bestemming "Agrarisch" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - mechanisatiebedrijf" rustte, waarvoor gold dat de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het bedrijf ten hoogste 175 m² bedraagt. Nu worden in het voorliggende plan volgens hen ten onrechte de bebouwingsmogelijkheden verruimd doordat een bebouwingsoppervlak van 200 m² mogelijk wordt gemaakt ten behoeve van opslag. Volgens hen is dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

18.1.  Gelet op wat in 17.3 is overwogen is het beroep van de buren, [appellanten sub 3], dat ziet op het perceel [locatie 4] ook gegrond. Op het betoog van [appellanten sub 3] over de toegekende functieaanduiding "opslag" en de "specifieke bouwaanduiding - overkapping" op het perceel [locatie 4] hoeft daarom niet te worden ingegaan, nu dit verband houdt met het bestreden plandeel. Hetzelfde geldt voor het betoog dat de ontwikkeling op het perceel [locatie 4] in strijd is met artikel 5c, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2019 van Noord-Holland. Op grond van het voorgaande hoeft ook op het betoog dat het plan niet uitvoerbaar is omdat volgens [appellanten sub 3] [appellanten sub 2] het niet eens zijn met de planologische verruimingen op hun perceel en het plan feitelijk dus niet kan worden uitgevoerd, niet ingegaan te worden.

19.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Samenvatting

20.     Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Dit betekent dat deze uitspraak voor [appellant sub 1] een einduitspraak is en zijn procedure bij de Afdeling ten einde komt.

Ten aanzien van het beroep van [appellanten sub 2] gericht tegen de bestemming "Tuin" op het perceel [locatie 2], voor zover het artikel 12.2,1 onder e, van de planregels en de gebrekkige motivering betreft, zal de Afdeling een bestuurlijke lus toepassen. Daarbij wordt de raad opgedragen het geconstateerde gebrek te herstellen. Dit betreft een tussenuitspraak, zodat de procedure voor [appellanten sub 2] nog niet ten einde komt. Eerst moet de raad het gebrek herstellen. De raad hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd besluit niet opnieuw afdeling 3.4 van de Awb toe te passen. De raad moet een eventueel gewijzigd besluit wel op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afhankelijk van de uitkomst zal in de einduitspraak zo nodig worden beoordeeld of de raad hierin is geslaagd. Ook de procedure voor [appellanten sub 3] komt in zoverre nog niet tot een einde, omdat hun beroepsgrond ook betrekking heeft op dit gebrek.

Verder heeft de Afdeling in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep van [appellanten sub 2] gegrond is voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 4]. Het besluit van 30 juni 2020 moet worden vernietigd wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en dus ook de functieaanduidingen "opslag", "specifieke bouwaanduiding - overkapping’ en de "specifieke bouwaanduiding - hooiberg" op het perceel [locatie 4]. De Afdeling zal de raad opdragen om een nieuwe planregeling vast te stellen waarbij rekening wordt gehouden met het initiatief van [appellanten sub 2]. Voor [appellanten sub 2] komt met betrekking tot het perceel [locatie 4] de procedure bij de Afdeling ten einde omdat de Afdeling geen aanleiding ziet op dit onderdeel een tussenuitspraak te doen. Dit geldt ook voor [appellanten sub 3] aangezien hun beroepsgronden ook betrekking hebben op dit vernietigde plandeel.

Proceskosten en griffierecht

21.     In de einuitspraak zal ten aanzien van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht, aangezien de procedure wat betreft [locatie 2] nog niet is geëindigd. De raad hoeft voor J. [appellant sub 1] geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

II.       verklaart de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] gegrond, voor zover deze beroepen betrekking hebben op het perceel [locatie 4];

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Blaricum van 30 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020" voor zover het betreft het perceel [locatie 4]:

het plandeel met de bestemming "Agrarisch", en dus ook de functieaanduiding "opslag", de "specifieke bouwaanduiding - hooiberg" en de "specifieke bouwaanduiding - overkapping";

IV.     draagt de raad van de gemeente Blaricum op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onder III genoemde onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.      draagt in het kader van het beroep van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] dat ziet op [locatie 2] de raad van de gemeente Blaricum op om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak:

1. met inachtneming van wat onder 9.4, 9.5 en 9.6 is overwogen de daarin omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente van Blaricum van 30 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan ""Blaricum Dorp, herziening 2020" te herstellen en

2. de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

De Voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021

414-966.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 8:51d

Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, […]

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.3

[…]

2. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de wet, is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.

Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

Artikel 2

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

[…]

3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:

1°. 5 m,

2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en

3°. het hoofdgebouw,

b. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

1°. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:

maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;

2°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,

d. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag,

e. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte,

f. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:

1°. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,

2°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,

3°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2,

g. niet aan of bij:

1°. een woonwagen,

2°. een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen daarvan is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning aangegeven termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand hersteld te hebben,

3°. een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf door één huishouden;

[…]