Uitspraak 202107763/1/A2


Volledige tekst

202107763/1/A2.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Leiden,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2021 in zaak nr. 20/5151 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden.

Procesverloop

Op 19 juni 2020 heeft het college het verkeersbesluit ‘instellen fietsroute tussen de Rijndijken (Admiraalsweg, Tasmanstraat, Bontekoestraat en Evertsenstraat)’ genomen.

Bij uitspraak van 2 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2022, waar [appellant A], bijgestaan, en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. P.H. de Lange, advocaat te Leiden, zijn verschenen. Het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Oskam, advocaat te Utrecht, mr. P. Tempelaars, R. Jansen en T. Heijnen, heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting.

De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen om te reageren op het rapport van De Baan verkeersadvies van 21 juni 2022 dat [appellanten] in hoger beroep hebben overgelegd.

Bij brief van 3 augustus 2022 heeft het college stukken ingediend.

Bij brief van 8 september 2022 hebben [appellanten] daarop gereageerd. Ook hebben zij naar voren gebracht dat zij geen behoefte hebben aan een tweede zitting als hun reactie wordt meegenomen bij het doen van deze uitspraak. De Afdeling heeft besloten alle stukken hierbij te betrekken.

Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een tweede zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 1 november 2019 heeft het college het ontwerpverkeersbesluit ‘instellen fietsroute tussen de Rijndijken (Admiraalsweg, Tasmanstraat, Bontekoestraat en Evertstraat)’ van 8 oktober 2019 gepubliceerd (Stcrt. 2019, nr. 57608). Daarin staat dat de ambitie is om die fietsroute als snelle, comfortabele en veilige fietsroute te laten functioneren. Daarom wordt voorgesteld de Tasmanstraat in te richten als fietsstraat. Het zuidelijke deel van die straat is nu een doodlopende weg voor autoverkeer. De straat loopt aan het einde over in een fietspad richting de Evertsenstraat. Op de Tasmanstraat zijn parkeervakken aanwezig. In het besluit staat dat uitparkerende auto’s achteruit door de straat rijden waarbij ze door de beperkte rijbaanbreedte in conflict komen met het fietsverkeer wat voor onveilige situaties zorgt. Daarom wordt het fietspad richting de Evertsenstraat opengesteld voor autoverkeer en wordt eenrichtingsverkeer ingesteld voor het autoverkeer. Fietsers mogen in twee richtingen blijven rijden.

1.1.    [appellanten] wonen in de Tasmanstraat. Zij vrezen voor verkeersonveilige situaties. Zij hebben op 11 november 2019 en 13 november 2019 zienswijzen ingediend. In de nota van beantwoording van 23 juni 2020 is het college op die zienswijzen ingegaan. Op 19 juni 2020 heeft het college, overeenkomstig het ontwerpbesluit, het verkeersbesluit ‘instellen fietsroute tussen de Rijndijken (Admiraalsweg, Tasmanstraat, Bontekoestraat en Evertsenstraat)’ genomen en gepubliceerd (Strcrt. 2020, nr. 34572). Aan het besluit heeft het college een notitie ‘Verkeersveiligheid in de Tasmanstraat’ van adviesbureau Witteveen en Bos van 15 december 2017 (hierna: de verkeersanalyse) ten grondslag gelegd.

Oordeel van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college zich ervan heeft vergewist dat de verkeersanalyse zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Daarom heeft het college van de juistheid ervan mogen uitgaan. Wat door [appellanten] naar voren is gebracht, geeft volgens de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de verkeersanalyse.

2.1.    Verder heeft de rechtbank overwogen dat het niet gelijktijdig met het ontwerpverkeersbesluit bekendmaken van de verkeersanalyse, een gebrek is dat voorafgaand aan het definitieve besluit kan worden hersteld, zoals in dit geval is gebeurd. Ter zitting hebben [appellanten] verklaard dat zij niet in hun belangen zijn geschaad. Dat er mogelijke derden zijn die in hun belangen zijn geschaad, valt volgens de rechtbank buiten de omvang van het geding.

Wettelijk kader en toetsingskader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4.       Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.

Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Awb).

5.       Het bestuursorgaan mag op een advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van die wet voor andere adviseurs.

Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de partij over het advies heeft aangevoerd. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:998.

Hoger beroep

Ter inzage leggen van de verkeersanalyse

6.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet gelijktijdig met het ontwerpverkeersbesluit bekendmaken van de verkeersanalyse een gebrek is dat voorafgaand aan het definitieve besluit kan worden hersteld. Dit gebrek kan volgens hen niet worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet aannemelijk is dat derden niet zijn benadeeld. Zij verwijzen onder meer naar de uitspraken van de Afdeling van 29 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN8584, en 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:780.

6.1.    Niet in geschil is dat het college de verkeersanalyse ten onrechte niet met het ontwerpverkeersbesluit ter inzage heeft gelegd, zodat het verkeersbesluit in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb tot stand is gekomen. Verder is niet in geschil dat [appellanten] door dit gebrek niet zijn benadeeld. Voor zover zij hebben aangevoerd dat de rechtbank het gebrek ten onrechte met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd, omdat andere belanghebbenden daardoor wel zijn benadeeld, faalt dat betoog. Weliswaar is, anders dan bijvoorbeeld in de zaak die heeft geleid tot voormelde uitspraak van 29 september 2010, in het ontwerpverkeersbesluit en op de bijbehorende situatietekeningen niet verwezen naar de verkeersanalyse, maar het college heeft op de zitting onweersproken gesteld dat er contact is geweest met de buurtbewoners. Er zijn bijvoorbeeld bewonersbrieven gestuurd en er zijn bewonersavonden georganiseerd. De verkeersanalyse is gedeeld met de Buurtvereniging Zeeheldenbuurt Leiden. Alle stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het verkeersbesluit, waaronder de verkeersanalyse, zijn ook op de website van die vereniging gepubliceerd. Daarnaast heeft het college toegelicht dat contact is opgenomen met andere belanghebbenden, zoals de Fietsersbond. De Afdeling vindt dit aannemelijk en concludeert daarom dat aannemelijk is dat andere belanghebbenden dan [appellanten] ook niet zijn benadeeld.

Het betoog faalt.

Contra-expertise

7.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college kon uitgaan van de verkeersanalyse, omdat zij geen contra-expertise hebben overgelegd. Zij voeren aan dat een burger onder verwijzing naar vakpublicaties een onderzoek kan betwisten of kan aanvoeren dat de bevindingen ervan niet leiden tot de daaruit getrokken conclusies. De conclusies die het college heeft getrokken op basis van de verkeersanalyse volgen niet uit de verkeersanalyse. Als niet louter een juridische toets kan plaatsvinden dan verzoeken zij de Afdeling een eigen deskundige in te schakelen, omdat onvoldoende duidelijk is op basis waarvan het college tot de huidige afweging is gekomen.

7.1.    [appellanten] voeren terecht aan dat het overleggen van een contra-expertise niet nodig is om concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van een deskundigenadvies naar voren te brengen. Maar de rechtbank heeft ook niet geoordeeld dat dat wel vereist is. Zij heeft in overweging 3 van de aangevallen uitspraak vastgesteld dat [appellanten] geen deskundigenbericht hebben overgelegd. Vervolgens heeft zij aan de hand van hun beroepsgronden beoordeeld of het college heeft voldaan aan de vergewisplicht en of die gronden leiden tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van de verkeersanalyse.

Het betoog faalt.

Motivering doelstellingen van het verkeersbesluit

8.       Anders dan [appellanten] hebben aangevoerd, heeft het college voldoende gemotiveerd wat de doelstellingen zijn van het verkeersbesluit. Uit het verkeersbesluit blijkt namelijk dat het doel is om de fietsroute als snelle, comfortabele en veilige fietsroute te laten functioneren. Op de zitting heeft het college desgevraagd toegelicht dat de belangrijkste doelstelling het verzekeren van de veiligheid op de weg is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 en dat comfort ook een belangrijk doel is geweest.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

9.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de verkeersanalyse. Zij voeren, samengevat weergegeven, aan dat de huidige wegbreedte van de Tasmanstraat van 3,20 meter tot 3,58 meter niet voldoet aan de richtlijnen van de CROW en aan de minimale wegbreedtes die zijn vermeld in het beleid van de gemeente. Op de zitting hebben zij toegelicht dat de fietsstraat in de Tasmanstraat 3,80 meter breed wordt en dus breder wordt dan de huidige weg, maar dat er ook een toename zal zijn van gemotoriseerd verkeer. Hiermee is geen rekening gehouden in de verkeersanalyse. Daarnaast zal de Tasmanstraat onderdeel uitmaken van een hoofdfietsroute, waardoor het fietsverkeer zal toenemen. Het college heeft ten onrechte niet onderzocht of door de toename van de verkeersintensiteit de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft. [appellanten] hebben ook een contra-expertise van De Baan verkeersadvies van 21 juni 2022 (hierna: contra-expertise) overgelegd. Daarin is gesteld dat een minimale wegbreedte van 3,85 meter noodzakelijk is en dat het aantal fietsers de toepassing van het ideale profiel van 4,40 meter rechtvaardigt. Volgens [appellanten] heeft het college gewezen op een minimale wegbreedte van 3,60 meter, maar klopt dit niet. Het is ook niet duidelijk welke richtlijn of beleidsregel het college in dit verband wenst te volgen. Het is volgens [appellanten] aan het college om aan te tonen dat bij 3,80 meter sprake is van een verkeersveilige situatie. Daarnaast is in de verkeersanalyse niet uitgegaan van de juiste maten van de weg. Verder brengen [appellanten] naar voren dat in de verkeersanalyse niet een fietsstraat, maar een woonstraat is onderzocht. Op de zitting hebben zij verzocht om een eigen deskundige in te schakelen als de Afdeling van oordeel is dat de contra-expertise onvoldoende is om het verkeersbesluit te vernietigen, gelet op de twijfel aan de juistheid van de conclusies en uitgangspunten in de verkeersanalyse.

[appellanten] hebben ook naar voren gebracht dat parallel aan deze procedure een procedure loopt over het besluit waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan verbreden van het fietspad ten behoeve van het aanleggen van de fietsstraat in de Tasmanstraat. Zij hebben de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 25 juli 2022 in zaak nr. SGR 22/3267 overgelegd waarbij dat besluit is geschorst, voor zover het gaat om het gebruik van de gronden als fietsstraat met eenrichtingsverkeer voor gemotoriseerd verkeer. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat niet duidelijk is dat het de verkeersveiligheid is die noopt tot het nemen van dat besluit. Ook heeft hij erop gewezen dat er een hogerberoepsprocedure loopt tegen het verkeersbesluit. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat het definitieve ontwerp niet is beoordeeld in de verkeersanalyse. Ook daarom is volgens hem niet duidelijk of de verkeersveiligheid de aanleiding is geweest om af te wijken van de bestemmingsplanregels.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat zowel in de verkeersanalyse als de contra-expertise is erkend dat er verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan in de Tasmanstraat. In de verkeersanalyse staat namelijk dat bewoners soms hun auto achteruit de straat in- of uitrijden. De huidige situatie is niet per definitie onveilig, maar de situatie voldoet niet aan de richtlijnen. De weg en de parkeerhavens zijn te smal. De krappe maatvoering in combinatie met de vele fietsers en het autoverkeer kan volgens de verkeersanalyse tot conflictsituaties leiden. Ook in de contra-expertise is vermeld dat achteruitrijden bij grote aantallen fietsers in principe niet veilig is en dat parkeren direct naast een drukke fietsroute niet verkeersveilig is. De bewoners weten volgens de contra-expertise echter wel waar zij op moeten letten waardoor er weinig problemen zijn.

9.2.    Niet in geschil is dat de huidige wegbreedte van de Tasmanstraat van 3,20 meter niet voldoet aan de gemeentelijke richtlijnen en de landelijke richtlijnen van het CROW. Daarnaast is in de verkeersanalyse een woonstraat onderzocht met een wegbreedte van 3,85 meter. In de contra-expertise is vermeld dat deze wegbreedte voldoet aan het minimale profiel, maar dat het wegens onderlinge snelheidsverschillen en hoge intensiteiten op het fietspad aan te bevelen is om naar een breder wegprofiel te gaan. Op de zitting heeft de verkeerskundige van het college toegelicht dat gekozen is voor een wegbreedte van 3,80 meter wegens de feitelijke situatie. De straat is volgens het college zo ingericht dat bijvoorbeeld ook genoeg ruimte overblijft voor een voetpad. Daarnaast heeft het college naar voren gebracht dat in het "Beleidsprogramma Fiets 2020-2030" van mei 2020 dat is vastgesteld op 15 december 2020, een minimale wegbreedte van 3,80 meter is vermeld. [appellanten] hebben hier tegenover gesteld dat dit plan ten tijde van de besluitvorming nog niet was vastgesteld en dat hieraan dus niet getoetst kon worden, maar zij hebben ook aangevoerd dat het college het concept ‘Beleidsprogramma Fiets 2020-2030" van mei 2020 waarin staat dat fietsstraten met eenrichtingsverkeer voor auto’s minimaal 3,80 meter breed moeten zijn, had moeten betrekken bij de besluitvorming. Verder heeft het college op de zitting aangevoerd dat de huidige verkeerssituatie veiliger wordt door het verkeersbesluit, omdat auto’s niet meer hoeven te keren in een doodlopende straat of achteruit hoeven te rijden. Ook heeft het college gesteld dat wel degelijk rekening is gehouden met de omstandigheid dat een goede fietsroute extra fietsverkeer zal opleveren. Voor de hele stad zal er een toename zijn van veertig procent. Het drukker worden door het gebruik van de fiets is volgens het college juist reden geweest om in te zetten op een veiligere fietsroute. Daarnaast heeft het college naar voren gebracht dat er geen reden is om aan te nemen dat het gemotoriseerde verkeer zal toenemen. De Tasmanstraat ligt aan het einde van de wijk. Het is niet logisch om via deze straat de wijk uit te rijden, omdat dan moet worden omgereden. Alleen het gemotoriseerde verkeer dat in die straat een bestemming heeft, zal daar rijden. Verder heeft het college toegelicht dat het niet nodig was om een fietsstraat te onderzoeken. In de verkeersanalyse wordt namelijk geadviseerd om de Tasmanstraat in te richten als fietsstraat. [appellanten] hebben dit op zichzelf niet bestreden.

9.3.    Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat wat [appellanten] naar voren hebben gebracht, geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de verkeersanalyse. Het college heeft zich onder verwijzing naar de verkeersanalyse en met voormelde motivering redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersveiligheid in de Tasmanstraat is gediend met het verkeersbesluit. De Afdeling ziet geen aanleiding om een eigen deskundige in te schakelen. Daarnaast kan zij in deze procedure over het verkeersbesluit niet oordelen over de uitspraak van de voorzieningenrechter in de procedure over de omgevingsvergunning, waarnaar [appellanten] hebben verwezen.

Het betoog faalt.

Alternatieve route

10.     [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met inachtneming van de aangedragen alternatieve locaties en na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de gekozen locatie heeft kunnen komen. Zij voeren aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet gekozen is voor de alternatieve route langs de oostelijke zijde van het Zeeheldenpark. Uit de "Wijkvisie Zeeheldenbuurt" en het "Uitvoeringsprogramma Zeeheldenbuurt" van december 2014 blijkt dat het park het kloppende hart van de wijk moet worden. Daarbij staat een intensief te gebruiken, toegankelijk en uitnodigend groen park met veilige wandelwegen centraal. Een fietsroute langs de Tasmanstraat pas niet binnen dit beleidskader, omdat het intensieve fietsverkeer ervoor zorgt dat de Tasmanstraat geen veilige ontsluitingsroute meer is voor voetgangers richting het Zeeheldenpark. Een fietsroute via de oostelijke zijde van het park zou volgens [appellanten] een betere oplossing zijn. Volgens het college zouden fietsers alsnog door de Tasmanstraat fietsen, omdat die route 60 meter korter is, sociaal veiliger is en aantrekkelijker is door inpassing in de wijk. Maar volgens [appellanten] kunnen er maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat gebruik wordt gemaakt van de route door het park en om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van de route door de Tasmanstraat. De stelling van het college dat kinderen vrijwel altijd de kortste route kiezen en dus door de Tasmanstraat zullen fietsen is niet nader onderbouwd. Zelfs als dat incidenteel gebeurt is dat niet per se onveilig. Daarnaast is onduidelijk waarop het college de stelling baseert dat kinderen op de fiets door het park, al dan niet over de bestaande voetpaden, gaan fietsen. Ook is het maar de vraag of spelende kinderen, wandelaars en overige gebruikers van het park er last van hebben als de route door het park wordt aangelegd, omdat het fietspad niet middendoor het park ligt. [appellanten] voeren ook aan dat het college niet of onvoldoende heeft onderbouwd dat voor de aanleg van de fietsroute door het park het kappen van bomen noodzakelijk is, dat het fietspad een negatieve invloed kan hebben op het wortelgestel van de bomen, dat de opheffing van parkeerplaatsen langs de oostzijde van het park noodzakelijk zou zijn en dat het mengen van vracht- en fietsverkeer onwenselijk is. Ook door de Tasmanstraat kan vrachtverkeer rijden. Een vrij liggend fietspad is volgens [appellanten] zonder meer verkeersveiliger.

Verder voeren [appellanten] aan dat in de contra-expertise is vermeld dat in de verkeersanalyse niet aan alle hoofdeisen voor een fietsvriendelijke infrastructuur is getoetst. Daarnaast is in de contra-expertise vermeld dat de in de verkeersanalyse benoemde voor- en nadelen van beide routes niet compleet zijn. Vooral bij het fietspad door het park ontbreken diverse positieve aspecten. Ook staat in de contra-expertise dat de mate van aantrekkelijkheid en sociale veiligheid sterker lijkt te zijn meegewogen dan de mate van verbetering van de woonsituatie in de Tasmanstraat bij een oostelijke variant.

10.1.  [appellanten] hebben terecht aangevoerd dat in de contra-expertise is vermeld dat in de verkeersanalyse niet aan alle hoofdeisen voor een fietsvriendelijke infrastructuur is getoetst. Er is niet getoetst aan de hoofdeis ‘Samenhang’, maar in de contra-expertise staat ook dat dat voor beide routes geen verschil zou opleveren in het eindtotaal. Daarnaast staat in de contra-expertise dat niet alle voor- en nadelen van beide routes zijn opgenomen in de verkeersanalyse, maar het college heeft terecht aangevoerd dat in de contra-expertise niet is vermeld dat de route door het park een beter alternatief is met minder ingrijpende gevolgen. Het college heeft onder verwijzing naar de verkeersanalyse gesteld dat zonder aanvullende maatregelen vaker gekozen wordt voor de route via de Tasmanstraat, omdat deze route 60 meter korter is, sociaal veiliger is en aantrekkelijker is door de inpassing in de wijk dan de route door het park. Omdat het gaat om een route waar veel schoolgaand fietsverkeer rijdt, is de ervaring dat kinderen vrijwel altijd de kortste route kiezen en dat zij daarom door de Tasmanstraat zullen fietsen. Als de Tasmanstraat toch vermeden wordt, is de verwachting dat deze kinderen door het park gaan fietsen, al dan niet door bestaande voetpaden. Dat is niet wenselijk vanwege spelende kinderen, wandelaars en overige gebruikers van het park. In de avond- en nachtperiode is de route door de Tasmanstraat ook sociaal veiliger, omdat hier huizen gesitueerd zijn. Bij het aanleggen van de fietsroute langs de oostzijde van het park zou meer verlichting aangebracht moeten worden om de fietsveiligheid te garanderen. Dit is niet wenselijk voor de nachtrust van de aanwezige fauna. Die zou verstoord worden. Verlichting en sociale veiligheid zijn al aanwezig in de Tasmanstraat. Daarnaast is er al een route door de Tasmanstraat. Langs de oostzijde van het park zou een nieuw fietspad aangelegd moeten worden. De kosten voor de aanleg van een nieuw fietspad langs de oostzijde zijn volgens het college aanzienlijk hoger dan het herinrichten van de bestaande route door de Tasmanstraat. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college alleen al hiermee deugdelijk gemotiveerd waarom gekozen is voor de route door de Tasmanstraat en niet voor de route door het Zeeheldenpark. Op wat is aangevoerd over het kappen van bomen in het park, het wortelgestel van de bomen, het opofferen van parkeerplaatsen en het mengen van vracht- en fietsverkeer, hoeft daarom niet te worden ingegaan. [appellanten] hebben onvoldoende weersproken dat kinderen vrijwel altijd de kortste route kiezen, dat zij door het park kunnen gaan fietsen als daar het fietspad wordt aangelegd en dat dat niet wenselijk is. Het college heeft bij de keuze voor de route door de Tasmanstraat de afstand van die route, de sociale veiligheid en de aantrekkelijkheid van die route door inpassing in de wijk, gelet op het onder 4 weergegeven toetsingskader, zwaarder mogen laten meewegen dan de gestelde nadelige gevolgen voor de woonsituatie als gevolg van deze route in plaats van de route door het park.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sanchit-Premchand

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

691

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 3:9

Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Artikel 3:11

1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage, met uitzondering van stukken waarvoor bij wettelijk voorschrift mededeling op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze is voorgeschreven.

[…]

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven regel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden;

c. de bestrijding van de epidemie van covid-19.

[…]

Artikel 15

1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)

Artikel 21

De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.