Uitspraak 202101002/1/A3


Volledige tekst

202101002/1/A3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 30 december 2020 in zaak nr. 20/3224 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Purmerend.

Procesverloop

Bij uitspraak van 30 december 2020 heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] om het college op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de proceskosten, afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Zij heeft nadere  stukken ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft, na door [appellante] in gebreke te zijn gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een urgentieverklaring, op die aanvraag beslist. Het college heeft daarbij op grond van artikel 4:17 van de Awb van rechtswege een dwangsom verbeurd wegens niet tijdig beslissen. [appellante] heeft, omdat een besluit over de toekenning van die dwangsom uitbleef, zonder voorafgaande ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het door het college niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. Het college heeft dat besluit daarna alsnog genomen. [appellante] heeft daarop het beroep ingetrokken omdat het college daaraan is tegemoetgekomen. Zij heeft de rechtbank verzocht het college te veroordelen tot het vergoeden van de door haar gemaakte proceskosten in beroep.

2.       De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het beroep, als het niet was ingetrokken, niet-ontvankelijk zou zijn verklaard omdat [appellante] het college niet eerst in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig beslissen over de verbeurde dwangsom. Daarom is er volgens de rechtbank geen grond voor een proceskostenveroordeling.

3.       [appellante] betoogt dat uit uitspraken van de rechtbank Limburg en de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:RBLIM:2017:8760 en ECLI:NL:CRVB:2015:1871, volgt dat zij het college met betrekking tot het dwangsombesluit niet in gebreke hoefde te stellen omdat zij het college al met betrekking tot het niet tijdig beslissen op haar aanvraag in gebreke had gesteld. Daaruit volgt dat zij aanspraak maakt op een dwangsom bij niet tijdig beslissen. Dat is volgens de rechtbank in de door haar hiervoorvermelde uitspraak een situatie als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb. Uit de door haar vermelde uitspraak van de CRvB volgt ook dat een nieuwe ingebrekestelling achterwege kon blijven.

Beoordeling

3.1.    De van belang zijnde regelgeving is vermeld in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel van uit maakt.

3.2.       Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, is niet voldoende dat het college met het alsnog nemen van het dwangsombesluit aan [appellante] is tegemoet gekomen als bedoeld in die bepaling. Daarvoor moet ook zijn voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. Als niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van het dwangsombesluit, bestaat geen recht op een vergoeding van proceskosten.  Zie de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1753, onder 3.2, en van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3012, onder 8.2.

3.3.       Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb, is een schriftelijke ingebrekestelling, waarbij het college een termijn wordt gegeven om alsnog te beslissen, vereist voordat een beroep tegen niet tijdig beslissen bij de bestuursrechter kan worden ingediend. Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb is dat slechts anders als redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt. Als een bestuursorgaan niet in gebreke is gesteld terwijl dit redelijkerwijs wel van de belanghebbende kan worden gevergd, dan is het beroep te vroeg ingesteld en daarmee niet-ontvankelijk. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:6266.

3.4.       [appellante] heeft het college niet met een schriftelijke ingebrekestelling gemaand om een dwangsombesluit te nemen. Dat zij het college in gebreke heeft gesteld met betrekking tot het uitblijven van  het besluit op haar aanvraag maakt niet dat zij voorafgaand aan het hier in geding zijnde beroep het college niet eerst in gebreke hoefde te stellen voor het uitblijven van een dwangsombesluit. Ten tijde van de ingebrekestelling voor het besluit op aanvraag, was de laatste dag waarover een dwangsom verschuldigd zou zijn wegens het niet tijdig beslissen op die aanvraag nog niet bekend en was de beslistermijn van artikel 4:18 van de Awb voor het daarmee samenhangende dwangsombesluit daarom nog niet verstreken.

3.5.       Niet valt in te zien dat redelijkerwijs niet van [appellante] kon worden gevergd om het college mee te delen dat het in gebreke was een dwangsombesluit te nemen. Van een situatie als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb is daarom geen sprake. Dat de rechtbank in een vergelijkbaar geval anders heeft geoordeeld, maakt dit niet anders. De uitspraak van de CRvB gaat niet over een vergelijkbaar geval zodat ook daaraan niet de betekenis toekomt die zij daaraan toegekend wil zien.

3.6.       De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beroep, als het niet was ingetrokken, niet-ontvankelijk zou zijn verklaard wegens het ontbreken van een daaraan voorafgaande ingebrekestelling. De rechtbank heeft daarom ook terecht het verzoek om veroordeling van het college in de door [appellante] in verband met de behandeling van voormeld beroep gemaakte proceskosten, afgewezen.

Slotsom

4.       Het betoog slaagt niet.

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Klein
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

176-983

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:17

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.

3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

[..]

Artikel 4:18

Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.

Artikel 6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

[..]

b.het niet tijdig nemen van een besluit.

Artikel 6:12

1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.

2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

[..]

Artikel 8:57

1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.

[..]

Artikel 8:75

1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

[..]

Artikel 8:75a

1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

[..]

Artikel 8:108

1. Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.

[..]