Uitspraak 202105101/1/V1


Volledige tekst

202105101/1/V1.
Datum uitspraak: 16 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 augustus 2021 in zaak nr. NL21.9865 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling bij brief van 9 december 2022 laten weten dat hij het besluit van 22 juni 2021 heeft ingetrokken en de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt, omdat de vreemdeling niet binnen de termijn genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. De vreemdeling heeft in zijn nadere reactie meegedeeld dat hij zijn hoger beroep handhaaft, omdat het besluit van 22 juni 2021 onrechtmatig is en de staatssecretaris daarom de proceskosten moet vergoeden.

1.1.    Het hoger beroep van de vreemdeling is niet-ontvankelijk. Hij heeft namelijk onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij heeft bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogt doordat de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling heeft genomen. De vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten, geeft onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Vergelijk (onder 1.1 en 1.4 van) de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020:ECLI:NL:RVS:2020:1855.

1.2.    Niettemin moet worden bezien of de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdeling tegemoetgekomen is. Van tegemoetkomen is geen sprake als een in beroep bestreden besluit is gewijzigd wegens veranderde omstandigheden. Het alsnog in behandeling nemen van de asielaanvraag van de vreemdeling wegens het verstrijken van de overdrachtstermijn is zo’n veranderde omstandigheid die zich ten tijde van het besluit van 22 juni 2021 nog niet voordeed. In dit geval volgt evenwel uit de schriftelijke uiteenzetting van de staatssecretaris en zijn brief van 9 december 2022 tevens dat de staatssecretaris thans uitgaat van de door de vreemdeling gestelde geboortedatum van 1 februari 2005, die met zich brengt dat de vreemdeling ten tijde van zijn asielaanvraag minderjarig en Nederland daarom de verantwoordelijke lidstaat was. In zoverre is de staatssecretaris tegemoetgekomen aan de vreemdeling, zodat aanleiding bestaat de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling te veroordelen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Hanrath
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023

392