Uitspraak 202102464/1/R2


Volledige tekst

202102464/1/R2.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen

appellanten,

en

de raad van de gemeente Gilze en Rijen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2021 heeft de raad van de gemeente Gilze en Rijen het bestemmingsplan "Ruimte-voor-ruimte woning Alphenseweg ongenummerd te Gilze" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Gilze en Rijen heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2022, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A.A.M. van Hoorn, advocaat te Eindhoven, [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door T.A.B.M. de Kousemaeker, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. W. Krijger, rechtsbijstandsverlener te Gilze, als partij gehoord.

Buiten bezwaar van partijen heeft [appellant sub 1] ter zitting een nader stuk overgelegd.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt de bouw van één woning mogelijk aan de Alphenseweg in Gilze. Het plangebied is nu onbebouwd en had hiervoor een agrarische bestemming. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1], direct ten zuiden van het plangebied. [appellant sub 2] en anderen wonen aan de [locatie 2], direct ten noorden van het plangebied, en aan de [locatie 3], direct ten westen van het plangebied. [partij] is eigenaar van de gronden waarop het plan betrekking heeft.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

3.       [appellant sub 1] betoogt dat het ontwerpplan ten onrechte pas op 12 augustus 2020 in het "Weekblad Gilze en Rijen" is gepubliceerd omdat het ontwerpplan al vanaf 28 juli 2020 ter inzage lag. [appellant sub 1] stelt daardoor te kort de tijd te hebben gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen. Dit is volgens hem in strijd met artikel 3:11, in samenhang gelezen met artikel 3:16, van de Awb. [appellant sub 1] wijst erop dat de Afdeling in haar uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:641, heeft overwogen dat de beschikbaarstelling zoals bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) een aanvullende regeling is ten opzichte van de terinzagelegging in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Voorts heeft [appellant sub 1] op de zitting toegelicht dat, hoewel de vaste jurisprudentie uitgaat van publicatie van het ontwerpplan in de Staatscourant en het gemeenteblad, het "Weekblad Gilze en Rijzen" de belangrijkste manier is voor burgers om erachter te komen dat er een ontwerpplan ter inzage is gelegd. De raad heeft de zorgplicht geschonden om de attendering in het "Weekblad Gilze en Rijen" en de officiële bekendmakingen nauw op elkaar aan te laten sluiten.

3.1.    Op grond van artikel 2:14, tweede lid, van de Awb geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Op grond van artikel 3:11, eerste en derde lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn, ter inzage. Op grond van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging kennisgeven van het ontwerp in een of meer dag-, nieuws, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Op grond van artikel 3:16, eerste en tweede lid, van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken en vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd. Op grond van artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant wordt geplaatst en voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg wordt beschikbaar gesteld.

3.2.    Het ontwerpplan is op 27 juli 2020 zowel in het elektronische gemeenteblad als in de Staatscourant gepubliceerd. Op 12 augustus 2020 is het ontwerpplan voorts gepubliceerd in het "Weekblad Gilze en Rijen". Het ontwerpplan heeft van 28 juli 2020 tot en met 7 september 2020 ter inzage gelegen. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat de zienswijzeprocedure wordt afgestemd op de attendering van de gepubliceerde besluiten in de uitgave van het "Weekblad Gilze en Rijen", maar dat dit niet altijd lukt.

3.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4676), kan een  kennisgeving via het internet een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb zijn. Zoals is bevestigd in de memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II 2001-2002, 28 483, nr. 3, blz. 24 en 38), is op de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, echter tevens artikel 2:14, tweede lid, van de Awb van toepassing. Artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb moeten in onderlinge samenhang zo worden uitgelegd dat op grond daarvan vereist is dat, in verband met de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:15, eerste lid van de Awb, van een ontwerpbesluit op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis wordt gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Van dat laatste geval is hier sprake. Op 22 april 2013 is door de raad de "Verordening op de elektronische bekendmaking Gilze en Rijen 2013" vastgesteld. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze verordening worden algemeen verbindende voorschriften bekendgemaakt in het elektronische gemeenteblad. (Vergelijk de uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:379.) Gelet hierop heeft de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan op de wettelijk voorgeschreven wijze plaatsgevonden. Het ontwerpplan heeft dan ook overeenkomstig artikel  3:11, derde lid, en artikel 3:16 van de Awb ter inzage gelegen. Voor zover [appellant sub 1] met betrekking tot de aanvang van de termijn voor de terinzagelegging van het ontwerpplan nog heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:641, overweegt de Afdeling als volgt. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat met het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan niet is bedoeld het elektronisch beschikbaar stellen als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro, omdat die laatste beschikbaarstelling een aanvullende regeling is ten opzichte van de terinzagelegging in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Hier is echter de beroepsgrond niet gericht op het moment van het elektronisch beschikbaar stellen als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro, maar op het moment van de kennisgeving via internet, als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb. Alleen al om deze reden kan aan die uitspraak niet de betekenis worden toegekend die [appellant sub 1] daaraan gehecht wenst te zien. Op de zitting heeft [appellant sub 1] gesteld dat de raad niet alleen de plicht heeft om te zorgen dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan voldoet aan de wettelijke eisen, maar dat de raad ook de plicht heeft om te zorgen dat de onverplichte kennisgeving tegelijk wordt gepubliceerd. Volgens [appellant sub 1] is de jurisprudentie van de Afdeling die hierover anders luidt, onjuist. Hierover overweegt de Afdeling als volgt. Uit de wet volgt niet dat de raad een plicht heeft om het tijdstip van de onverplichte attendering in het "Weekblad Gilze en Rijen" en het tijdstip van de officiële bekendmaking op elkaar aan te laten sluiten. De wetgever heeft voorzien in een regeling voor de kennisgeving van een bestemmingsplan, die voldoende tijd biedt om een zienswijze in te kunnen dienen. [appellant sub 1] heeft ook een zienswijze ingediend. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] aanvoert dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een (zorg)plicht heeft om de periode van de onverplichte kennisgeving die dient als extra dienstverlening voor de burger, zoals de attendering in het "Weekblad Gilze en Rijen", gelijk te laten lopen met de officiële bekendmaking (vergelijk de uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:379, onder 2.6).

Het betoog slaagt niet.

Inspraak

4.       [appellant sub 1] betoogt dat de inspraak bij de voorbereiding van het bestemmingsplan niet conform de beleidsnota "Omgevingsdialoog bij ruimtelijke plannen", vastgesteld bij besluit van 16 juli 2019, en de "Inspraakverordening Gilze en Rijen", vastgesteld op 20 december 2004, is geboden. Initiatiefnemers hebben naar acht adressen een voornemen van het plan gestuurd, waar door zes mensen op is gereageerd. Het verslag dat aan de hand van die reacties is opgesteld door initiatiefnemer was geen goede weergave van de bezwaren van de omwonenden. Hierdoor heeft de raad de belangen van de omwonenden onvoldoende meegenomen bij de vaststelling van het plan.

4.1.    In paragraaf 6 van de beleidsnota is bepaald dat het college aan de hand van het verslag beoordeelt of de omgevingsdialoog zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Hierbij wordt onder andere bekeken of daadwerkelijk alle personen uit de overeengekomen ‘cirkel van betrokkenen’ in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren. Voorts schrijft de beleidsnota voor dat als blijkt dat de omgevingsdialoog niet zorgvuldig is gevoerd, het college van burgemeester en wethouders op basis van artikel 2, lid 1 van de Inspraakverordening kan beslissen om alsnog inspraak te verlenen op een voorontwerp of concept ontwerp bestemmingsplan.

4.2.    [partij] heeft op de zitting toegelicht dat een aantal negatieve opmerkingen inderdaad niet in het verslag zijn opgenomen, met de reden dat deze niets met het bestemmingsplan te maken hadden. De rest van de reacties zijn allemaal opgenomen als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan. De raad heeft op de zitting hieraan toegevoegd dat bij de omgevingsdialoog nooit een letterlijke gespreksweergave wordt opgesteld. Bij twijfel of omwonenden genoeg zijn gehoord, wordt de mogelijkheid geboden om wensen en bedenkingen alsnog in te brengen. Hoewel in deze procedure niet werd getwijfeld dat omwonenden voldoende waren gehoord, heeft de raad vanwege de zorg over de weergave van de standpunten nogmaals de mogelijkheid geboden om wensen en bedenkingen omtrent het plan mondeling naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid heeft [appellant sub 2] op 8 september 2020 en [appellant sub 1] op 26 januari 2021 gebruik gemaakt. Deze inspraak is vervolgens betrokken bij de belangenafweging.

4.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad conform de beleidsnota "Omgevingsdialoog bij ruimtelijke plannen" en de  "Inspraakverordening Gilze en Rijen" inspraak geboden. Omwonenden hebben de mogelijkheid gekregen om schriftelijk hun mening over het voornemen van het plan te geven. De raad heeft een extra mogelijkheid voor inspraak geboden, waar door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] ook gebruik van is gemaakt. Het betoog slaagt niet.

Is het plangebied binnen een buurtschap gelegen?

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Stedelijk gebied Gilze en Rijen, vastgesteld door de raad op 21 december 2015, (hierna: de Structuurvisie). Zij voeren hiertoe aan dat het plangebied, anders dan de raad stelt, niet binnen een buurtschap ligt. De groep gebouwen aan de oostzijde van de Alphenseweg wordt juist onderbroken door het plangebied. De stelling van de raad die inhoudt dat in de Structuurvisie niet staat dat uitsluitend de rood gemarkeerde gronden op de kaart "Kwaliteiten van Gilze-Zuid" tot een buurtschap behoren is onjuist, zo stelt [appellant sub 1].

[appellant sub 2] en anderen stellen dat uit de tekening bij de zogenoemde bouwsteen in de structuurvisie volgt dat het plangebied geen onderdeel van het buurtschap uitmaakt, omdat de open plek niet achter een robuuste groene rand is gelegen. Ook is er volgens hen geen sprake van een aaneengesloten groep gebouwen.

Op de zitting heeft [appellant sub 1] het betoog voor zover dit betrekking heeft op de aanduiding "behouden en versterken kleinschalig karakter van het landschap" ingetrokken.

5.1.    In paragraaf 3.1.5 van de Structuurvisie is over Gilze-Zuid beschreven dat het snoer van buurtschappen intact moet blijven en dat de kenmerkende ruimtelijke structuur van buurtschappen en erven behouden moet blijven. Ook wil de raad blijkens de Structuurvisie dat de buurtschappen ruimtelijk zelfstandig blijven en niet vastgroeien aan andere buurtschappen.  In diezelfde paragraaf van de Structuurvisie zijn bouwstenen voor verdichting van de buurtschappen opgenomen. Die bouwstenen houden het volgende in. Een buurtschap vormt een herkenbare ruimtelijke eenheid in het buitengebied en bestaat uit een aaneengesloten groep gebouwen die georiënteerd is op de weg. Binnen de buurtschappen liggen mogelijkheden voor verdichting. Er kunnen woningen worden toegevoegd op de open plekken binnen de buurtschappen. Daarbij is het uitgangspunt dat de doorzichten naar buiten toe behouden blijven en dat de nieuwe woningen georiënteerd zijn op de weg, aldus de bouwstenen voor verdichting van de buurtschappen. Ook is in paragraaf 3.1.5 van de Structuurvisie de kaart "Kwaliteiten van Gilze-Zuid" opgenomen. Daarop zijn de karakteristieken van het landschap weergegeven. Uit de legenda volgt dat de gronden met rode markering de aanduiding "Buurtschappen behouden en ruimtelijk zelfstandig houden" hebben. De gronden binnen het plangebied hebben deze rode markering niet.

5.2.    Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen dat de gronden in het plangebied niet tot een buurtschap behoren, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat de gronden direct ten noorden, direct ten zuiden en direct ten westen van het plangebied zijn bebouwd. Deze gronden zijn ook rood gemarkeerd op de bovengenoemde kaart. De bebouwing wordt weliswaar door het plangebied onderbroken, maar de afstand tussen de zuidelijke en noordelijke perceelgrens van het plangebied bedraagt slechts ongeveer 62 m. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat de bebouwing rond het plangebied een aaneengesloten groep gebouwen vormt die georiënteerd is op de weg. Verder wil de omstandigheid dat de gronden van het plangebied niet rood gemarkeerd zijn op de kaart "Kwaliteiten van Gilze-Zuid", waar [appellant sub 1] op zich terecht op wijst, niet zeggen dat die gronden geen deel uitmaken van een buurtschap. Met deze markering is blijkens de legenda bij de kaart slechts aangegeven dat het gaat om locaties die zijn aangeduid als "Buurtschappen behouden en ruimtelijk zelfstandig houden". Dat niet-bebouwde en bij elkaar gelegen gronden in andere gevallen soms wel rood zijn gemarkeerd op de kaart, maakt dat niet anders, gelet op de functie van de rode markering. Naar het oordeel van de Afdeling kon de raad zich dus op het standpunt stellen dat de gronden van het plangebied samen met de omliggende gronden tot één en hetzelfde buurtschap horen en is het plan vastgesteld in overeenstemming met de in de structuurvisie opgenomen bouwstenen die zien op een verdichting van de buurtschappen.

Het betoog slaagt dan ook niet.

Wordt aan de voorwaarden voldaan dat doorzichten behouden blijven?

6.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen stellen dat het plan niet voldoet aan de voorwaarden voor verdichting in de structuurvisie, mocht het plangebied wel binnen het buurtschap liggen. Eén van de voorwaarden uit de structuurvisie is dat doorzichten naar buiten toe behouden blijven. In het geval van het buurtschap aan de Alphenseweg wordt niet aan deze voorwaarde voldaan, omdat het doorzicht in de toekomstige situatie voor de helft wordt geblokkeerd door het bouwvlak van de voorziene woning. De regels die de raad in het bestemmingsplan heeft opgenomen om het ‘dichtzetten’ van het doorzicht ter plaatse van de tuin te voorkomen, zijn, mede gelet op de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen uit bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), onvoldoende om het doorzicht te waarborgen. Zo kan op grond van de planregels niet worden voorkomen dat op de aangewezen gronden tuinmeubilair en speel- en sporttoestellen met een hoogte van 2,5 m worden toegestaan.

6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de realisatie van één ruimte-voor-ruimtewoning geen belemmering voor de zichtlijnen vormt, omdat de zichtlijnen vanaf de weg aan de noordzijde van het perceel behouden blijven. In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen om het doorzicht ter plaatse van de tuin te waarborgen. Zo maakt de bestemming ‘wonen’ met de functieaanduiding ‘tuin’ geen bebouwing mogelijk en bepaalt het beplantingsplan dat een open zone behouden moet blijven om zichtlijnen naar het agrarisch landschap te behouden. Daarbij zijn met de vaststelling wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerp om meer rechtszekerheid voor appellanten te bieden zodat de doorzichten ook daadwerkelijk behouden blijven. Deze regels verbieden vergunningsvrije bouwmogelijkheden, vergunningsvrije terrein- of perceelsafscheidingen en het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning beplanten van gronden met een houtgewas dat hoger is dan 1 m.

6.2.    De Afdeling overweegt dat uit de structuurvisie volgt dat één van de voorwaarden voor verdichting van de buurtschappen is dat de doorzichten naar buiten toe behouden blijven, maar dat dit niet betekent dat geen enkele beperking van het doorzicht is toegestaan. In dit verband is relevant dat in het plan beperkingen van de bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen om de doorzichten naar buiten toe te behouden. Zo mag de woning uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en mag slechts ten behoeve van één woning worden gebouwd. Op de zitting heeft [partij] toegelicht dat eerder een principeverzoek is gedaan voor drie woningen op de locatie van het plangebied. Omdat dat de doorzichten te veel zou beperken, heeft de raad slechts toestemming gegeven voor één woning. Verder volgt uit de bouwregels dat het op de aangewezen gronden met de functieaanduiding ‘tuin’ en ‘landschapswaarden’ verboden is om bebouwing op te richten. Ook wordt de oprichting van terrein- of perceelafscheidingen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verboden op grond van de bouwregels, waarbij een maximale hoogte van 1 m geldt en sprake moet zijn van een doorzichtige open raster constructie. Weliswaar is het op grond van het Bor toegestaan om tuinmeubilair of sport- of speeltoestellen met een maximale hoogte van 2,5 m te plaatsen, maar het is niet aannemelijk dat dit zo ver kan gaan dat het doorzicht via de tuin helemaal wordt dichtgezet. Overigens overweegt de Afdeling dat ook onder het vorige bestemmingsplan voorzieningen en bebouwingen mochten worden gebouwd die de doorzichten beperken.

Naar het oordeel van de Afdeling kon de raad zich op het standpunt stellen dat de doorzichten naar buiten toe behouden blijven en dat het plan in overeenstemming is met de eisen in de structuurvisie over de verdichting van de buurtschappen.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

7.       [appellant sub 1] betoogt dat de verwezenlijking van het plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. [appellant sub 1] voert daartoe aan dat hij nu uitzicht heeft over onbebouwde, agrarische gronden. De bouw van de woning heeft tot gevolg dat er altijd mensen rond zijn tuin en woning aanwezig zullen zijn, zo stelt [appellant sub 1]. Volgens [appellant sub 1] zijn zijn belangen bij het behoud van zijn uitzicht en privacy onvoldoende in de afweging betrokken. Anders dan de raad stelt, is de aantasting van zijn uitzicht niet beperkt, zo stelt hij. [appellant sub 1] wijst erop dat de maximum bouwhoogte van de woning 10 m bedraagt en dat tot 5 m van de erfgrens bijgebouwen en overkappingen met een maximum bouwhoogte van 5 m mogen worden opgericht. Dat hij een schutting met een hoogte van 2 m heeft opgericht, waarop de raad wijst, maakt volgens [appellant sub 1] niet dat zijn uitzicht slechts in beperkte mate wordt aangetast. Verder vreest [appellant sub 1] dat hij met de komst van de woning zal worden beperkt in de werkzaamheden die hij met hout uitvoert aan de noordkant van zijn woning.

7.1.    De Afdeling stelt voorop dat aan een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant sub 1] geen aanspraak kan maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit de woning, ook niet als het vorige bestemmingsplan daar geen bebouwing toestond.

7.2.    Het plan voorziet direct ten noorden van het perceel van [appellant sub 1] in de bouw van één vrijstaande woning op gronden die nu onbebouwd zijn. De afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en het bouwvlak bedraagt ongeveer 10 m. De woning van [appellant sub 1] is voor het uitzicht vooral op het zuiden georiënteerd, en staat op 5 m afstand van de noordelijke perceelgrens. De maximum bouwhoogte van woningen die rond het plangebied staan bedraagt op grond van het voor die gronden geldende bestemmingsplan  "Buitengebied", dat door de raad is vastgesteld op 1 juli 2013, 10 m. Dat geldt ook voor de woning van [appellant sub 1].Op grond van de planregels, in samenhang bezien met de verbeelding, mag de woning die het plan mogelijk maakt, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximum goot- en bouwhoogte van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bedraagt respectievelijk 5 m en 10 m. Voor bijgebouwen en overkappingen geldt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 5,5 m en een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 5 m.

De verwezenlijking van het plan zal het uitzicht van [appellant sub 1] beperken en mogelijk ook invloed hebben op de werkzaamheden die hij met hout uitvoert in zijn tuin dichterbij een nieuwe buur. Ook zal met de bouw van de woning het doorzicht enigszins worden beperkt. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad zich echter op het standpunt stellen dat de realisatie van één vrijstaande woning niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat in het buurtschap zal leiden. Daarbij betrekt de Afdeling dat de in het plan voorziene woning dezelfde maximale hoogte als de omliggende woningen heeft, de afstand tussen de op het zuiden georiënteerde woning van [appellant sub 1] en het bouwvlak ongeveer 10 m bedraagt, en dat de raad regels heeft opgenomen om de beperking van de doorzichten te beperken.

Het betoog slaagt niet.

Precedentwerking

8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen vrezen voor precedentwerking. [appellant sub 1] stelt dat de raad de in het plan voorziene woning toestaat omdat sprake is van een open plek tussen een aaneengesloten groep gebouwen. Door de ruime interpretatie die de gemeente aan het begrip buurtschap geeft, kan het plan een aanzet tot een stedelijke ontwikkeling zijn. Zo zijn er meer gronden rondom de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen aan te wijzen die een tussenruimte van zekere omvang vergelijkbaar met die van het plangebied hebben. Onder de noemer van inbreiding zou op al deze tussengelegen agrarische percelen woningbouw mogelijk kunnen worden gemaakt, waardoor buurtschappen aan elkaar groeien, hetgeen de structuurvisie juist probeert te voorkomen. Voorkomen moet worden dat door middel van een "salami-tactiek" telkens middels een aparte bestemmingsplanprocedure één of meerdere woningen aan het buurtschap toegevoegd worden. Dit zou een aanzet kunnen zijn tot stedelijke ontwikkeling, wat gelet op gemeentelijk en provinciaal beleid niet de bedoeling kan zijn.

8.1.    Naar het oordeel van de Afdeling hoefde de raad in de vrees voor precedentwerking geen reden te zien om af te zien van de vaststelling van het plan. Het plan voorziet in de bouw van één woning met gebruikmaking van de zogenoemde ruimte-voor-ruimte-regeling. De voorziene woning is in de omschrijving van de bestemming "Wonen" ook uitdrukkelijk als een ruimte-voor-ruimte woning aangemerkt. Op voorhand kan niet uitgesloten worden dat op andere locaties van een met het plangebied vergelijkbare omvang en vergelijkbare ligging binnen een buurtschap ook ruimte-voor-ruimte woningen kunnen worden gerealiseerd. Dat zou echter niet het gevolg zijn van de precedentwerking van dit plan, maar een gevolg van het beleid dat woningen op die locaties toestaat. Op de zitting heeft het college benadrukt dat het aan elkaar groeien van buurtschappen ongewenst is, en dat in het plangebied wel een woning is toegestaan, omdat het plangebied zich binnen een buurtschap bevindt. Net als bij de totstandkoming van dit plan zal bij toekomstige plannen een zelfstandige afweging moeten worden gemaakt, waarbij de structuurvisie op zichzelf een rol speelt.Nu het plan in overeenstemming met de structuurvisie een ruimte-voor-ruimte woning binnen een buurtschap mogelijk maakt, kan de Afdeling het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen dat dit plan een precedent schept voor de bouw van woningen op gronden die niet tot een buurtschap behoren, en als gevolg een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt waarin buurtschappen aan elkaar groeien, niet volgen. Het betoog slaagt naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet.

Conclusie

9.       Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

10.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Scheele
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

723-1010