Uitspraak 202200050/1/V1


Volledige tekst

202200050/1/V1.
Datum uitspraak: 11 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 7 december 2021 in zaak nr. NL21.10826 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 11 juni 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

De vreemdeling heeft desgevraagd op het nader stuk van de staatssecretaris gereageerd.

Overwegingen

1.       De vreemdeling beoogt verblijf bij zijn vader, referent. Hij heeft de aanvraag in deze procedure ingediend in het kader van nareis. Bij besluit van 5 april 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag ingewilligd om de vreemdeling in het kader van artikel 8 van het EVRM een mvv te verlenen voor verblijf bij referent. De vreemdeling heeft desgevraagd meegedeeld dat hij zijn hoger beroep handhaaft, omdat hij belang heeft bij het verkrijgen van een mvv in het kader van nareis, mede gelet op het recht op opvang, indien nodig, en de vereisten voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit.

2.       Met de inwilliging van de mvv-aanvraag voor verblijf bij referent heeft de vreemdeling bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogt. Hij heeft dus onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3578, onder 2). Wat de vreemdeling in zijn reactie als belangen heeft aangevoerd, maakt dit niet anders, alleen al omdat hij die belangen niet heeft toegelicht. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.

3.       Niettemin moet de Afdeling bezien of zij de staatssecretaris krachtens artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet veroordelen. Zoals volgt uit de uitspraak van 8 december 2022, onder 3, kan daarvoor aanleiding bestaan als hij aan een vreemdeling is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen. Hiervan is in dit geval geen sprake, omdat de staatssecretaris de mvv heeft verleend op een aanvraag van referent in een andere procedure. Daarom bestaat geen aanleiding om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier

488-1028