Uitspraak 202003640/2/A2


Volledige tekst

202003640/2/A2.
Datum uitspraak: 11 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 18 mei 2020 in zaak nr. 19/3399 in het geding tussen:

[appellant]

en

het Instituut Mijnbouwschade Groningen

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 14 augustus 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en een schadevergoeding van € 6.413,43, inclusief wettelijke rente, toegekend.

Bij uitspraak van 18 mei 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de aan [appellant] toe te kennen schadevergoeding € 6.672,74 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2021, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde] en P.J. Vrieling, deskundige, en het Instituut, vertegenwoordigd door mr. T.W. Franssen, advocaat te Den Haag, vergezeld door J.N. Handgraaf en R. Lubbers, deskundigen, zijn verschenen.

In de tussenuitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374 heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de STAB) als deskundige benoemd om onderzoek te verrichten.

De Afdeling heeft partijen bij brief van 20 juli 2021 bericht dat mr. G. Snijders in de meervoudige kamer aan wie de behandeling van deze zaak is opgedragen, is vervangen door mr. C.H. Sieburgh.

De STAB heeft bij brief van 25 februari 2022 verslag van haar onderzoek uitgebracht. Partijen hebben gebruikgemaakt van de gelegenheid om op dat verslag te reageren.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.       Hieronder wordt, voor zover van toepassing, onder het Instituut mede de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen begrepen.

Inleiding

2.       Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 24 februari 2021. Deze uitspraak is aangehecht. De Afdeling zal hierna eerst hetgeen is beslist in de tussenuitspraak weergeven en vervolgens ingaan op de procedure daarna.

Tussenuitspraak

3.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak als volgt geoordeeld.

4.       Het betoog van [appellant] dat de door de bezwaaradviescommissie ingeschakelde deskundige R. Lubbers niet onafhankelijk en niet onpartijdig is, faalt.

5.       Ook het betoog van [appellant] dat het besluit van 14 augustus 2019 geen stand kan houden, omdat door de bezwaaradviescommissie de schijn van partijdigheid is gewekt dan wel blijk is gegeven van vooringenomenheid, faalt. Er is geen grond voor het oordeel dat [appellant] in de bezwaarprocedure in zijn verdedigingsrechten is geschaad. De Afdeling volgt evenmin het betoog dat het adviesrapport van Lubbers van 8 juli 2019 (het adviesrapport), dat ten grondslag is gelegd aan het besluit van 14 augustus 2019, alleen al onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat eerdere adviesrapporten daarvan afweken. Voor zover in het adviesrapport geen herstelmethodiek of schadebegroting is opgenomen voor schade 29, heeft de rechtbank dit punt geredresseerd door de schadevergoeding hoger vast te stellen.

6.       De Afdeling volgt ook niet het betoog van [appellant] dat het Instituut een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het wettelijk bewijsvermoeden uit artikel 6:177a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek.

7.       Het betoog van [appellant] dat in het adviesrapport is uitgegaan van ontoereikende herstelmethodieken voor herstel van schades 1, 2, 4, 5, 6, 7, 10, 11, 13 t/m 18 en 29, treft evenmin doel.

8.       Ook het betoog van [appellant] dat bij het calculeren van de herstelkosten niet is uitgegaan van ruimhartig, duurzaam en vakkundig herstel, faalt.

Eerste conclusie

9.       Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep van [appellant] in zoverre ongegrond is.

Opdracht aan de STAB

10.     De Afdeling heeft in de tussenuitspraak de STAB benoemd als deskundige als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, van de Awb voor het instellen van een onderzoek.

11.     De Afdeling heeft de STAB gevraagd of op grond van het adviesrapport, zoals naar aanleiding van het tegenrapport van Vrieling van 20 augustus 2020 (het tegenrapport) aangevuld door het nadere advies van Handgraaf van 1 oktober 2020, met een hoge mate van zekerheid vaststaat dat een andere oorzaak als uitsluitende oorzaak valt aan te wijzen voor schades 3, 9, 19, 20, 21, 23, 24, 25, 27 en 28 en voor de door [appellant] gestelde funderingsschade die aan de orde is bij schades 15, 16 en 17.

12.     De Afdeling heeft de STAB ook om advies gevraagd of, en zo ja, in hoeverre de ligging van de woning van [appellant] bij de beoordeling van de schade een relevante factor is waarmee in het adviesrapport rekening had moeten worden gehouden.

Het verslag van de STAB

13.     In het verslag van 13 mei 2022 heeft de STAB samengevat het volgende vastgesteld.

14.     De woning van [appellant] ligt niet op een wierde of op een helling in de nabijheid van een wierde. Bij de beoordeling van de schades was de ligging van de woning daarom geen relevante factor waarmee in het adviesrapport rekening gehouden had moeten worden.

15.     De schades 15, 16 en 17 (diverse scheuren in muren) zijn zettingsschades. De oorzaak van deze schades is volgens de STAB zeer waarschijnlijk onoordeelkundig ontwerp en uitvoering van de funderingen. Op grond van berekeningen zijn de schades 16 en 17 zeer waarschijnlijk veroorzaakt door een andere oorzaak of oorzaken dan mijnbouwactiviteiten. Hiermee is niet volledig aangetoond dat er evident en aantoonbaar een andere uitsluitende oorzaak of oorzaken dan mijnbouwactiviteiten aanwezig zijn. Volgens de STAB kan echter met zekerheid gesteld worden dat trillingen ten gevolge van aardbevingen niet de oorzaak kunnen zijn van de zettingsschades.

16.     Aan schade 3 (lekkende beglazing) liggen aantoonbaar uitsluitend andere oorzaken ten grondslag dan mijnbouwactiviteiten. Dat geldt ook voor schade 9 (beschadigd voegwerk buitengevel), schade 19 (scheurvorming in de bijkeuken), schade 20 (scheurvorming in de vloer van de bijkeuken), schade 21 (wijkende delen van de schrootjeswand van de bijkeuken), schade 23 (scheurvorming in het plafond van de keuken), schade 24 (scheurvorming in de vloer van de hal rondom de watermeterput), schade 25 (scheurvorming in de wand van de hal), schade 27 (brede scheurvorming in de binnenmuur van de kelder) en schade 28 (scheurvorming in het plafond van de woonkamer).

17.     Bij de schades 20 en 24 wijst de STAB andere uitsluitende oorzaken dan mijnbouwactiviteiten aan dan het Instituut.

18.     Volgens de STAB hebben trillingen als gevolg van aardbevingen het schadeproces bij schades 9 en 20 in theorie mogelijk versneld. In beide gevallen zou zonder trillingen verergering van de schade ook zijn opgetreden.

Zienswijzen

19.     Op 28 juli 2022 heeft [appellant] een zienswijze ingediend naar aanleiding van het verslag van de STAB. Volgens [appellant] is ook na het verslag van de STAB het bewijsvermoeden niet weerlegd. De Afdeling dient volgens hem daarom zelf de schadevergoeding vast te stellen. [appellant] heeft in zijn zienswijze een reactie van Vergnes Expertise B.V. van 27 juli 2022 overgelegd en gewezen op een reactie van P. van der Gaag van 20 juli 2022 op het verslag van de STAB.

20.     Op 19 september 2022 heeft het Instituut een zienswijze overgelegd en gereageerd op de zienswijze van [appellant].

21.     De Afdeling zal hierna ingaan op deze zienswijzen. Zij zal haar beoordeling daarvan afsluiten met een conclusie.

Toetsingskader

22.     Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, BW is van toepassing. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.

23.     Het Instituut weerlegt het bewijsvermoeden met succes als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. In dat geval wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Zie voor de uitleg van het wettelijk bewijsvermoeden r.o. 61-70 van de tussenuitspraak.

24.     Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat een bestuursrechter in beginsel mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dat is anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.

Deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de STAB

Zienswijze [appellant]

25.     [appellant] betoogt dat de door de STAB ingeschakelde Belgische deskundigen weinig tot geen ervaring hebben met onderzoek naar mijnbouwschade in Groningen en niet bekend zijn met de specifieke geotechnische eigenschappen die in Groningen voorkomen, zoals wierden. De STAB had specifieke op mijnbouw in Groningen gerichte deskundigheid moeten inzetten, aldus [appellant]. Daarbij komt dat de door de STAB ingeschakelde bouwkundige, J. Moens, geen technische bijdrage heeft geleverd aan het verslag. De grote hoeveelheid aan verkeerde aannames en fouten bevestigt volgens [appellant] dat het onderzoek niet objectief, onafhankelijk en onpartijdig is verlopen. [appellant] stelt dat de STAB een verlengstuk is van het Instituut. Het onderzoek kenmerkt zich door een tunnelvisie en de schijn van vooringenomenheid, omdat de STAB kritiekloos de mening van het Instituut heeft overgenomen. Dit terwijl volgens [appellant] ook de deskundigen van het Instituut niet onafhankelijk en onpartijdig zijn. [appellant] plaatst ook vraagtekens bij de integriteit van de wetenschappers naar wiens onderzoek het Instituut verwijst bij de beantwoording van de vraag of het wettelijk bewijsvermoeden is weerlegd. [appellant] wijst in dit verband op de Handelingen van de parlementaire enquêtecommissie gaswinning Groningen.

Beoordeling door de Afdeling

26.     De Afdeling heeft het onderzoek opgedragen aan de STAB, een onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke deskundige, die op basis van expertise adviseert. Iedere STAB adviseur volgt de opleiding tot gerechtelijk deskundige en staat ingeschreven bij het Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen. De CV’s van D.R. Kooistra en I.J. van der Wal, de mede-opstellers van het verslag, staan op de website van de STAB. De STAB kan externe deskundigen bij adviesopdrachten betrekken. Deze deskundigen zijn niet in dienst van de STAB maar werken in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de STAB. In dit geval heeft de STAB voor expertise op het gebied van mijnbouwschade de geotechnisch deskundige B. van Zegbroeck en de bouwkundige J. Moens ingeschakeld. Moens is ingeschreven in het register van de Belgische Kamer van Deskundigen gelast met Gerechtelijke en Scheidsrechterlijke Opdrachten. Van Zegbroeck is geotechnisch deskundige, projectmanager civiele werken en professor geotechnical engineering, soil mechanics and bridges and tunnels bij de Universiteit van Hasselt en president department geology (i.e. net soil mechanics). De CV’s van Van Zegbroeck en van Moens zijn opgenomen in bijlage 1 van het verslag van de STAB.

27.     De Afdeling volgt, in aanmerking genomen de CV’s van deze deskundigen, niet het betoog van [appellant] dat de door de STAB ingeschakelde Belgische deskundigen niet bekwaam of ongeschikt zijn om te beoordelen of aan de schades aantoonbaar en uitsluitend andere oorzaken dan mijnbouwschade ten grondslag liggen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat Van Zegbroeck en Moens onvoldoende deskundig zijn om de door de Afdeling gestelde vragen te beantwoorden. Hetgeen [appellant] heeft gesteld over het gebrek aan kennis van en ervaring met de specifieke situatie in Groningen, is daartoe onvoldoende. Met de enkele stelling dat Moens geen bijdrage heeft geleverd aan het verslag en dat daardoor de vereiste bouwkundige deskundigheid ontbreekt, heeft [appellant] evenmin aannemelijk gemaakt dat de Afdeling alleen daarom al niet mag afgaan op het verslag. De betrokken deskundigen hebben het verslag gezamenlijk geschreven. Daarmee onderschrijft Moens de in het verslag getrokken bouwkundige observaties en conclusies en is hij daarvoor (mede)verantwoordelijk. Dat de STAB bij deze Belgische deskundigen is uitgekomen vindt - naast in hun deskundigheid- mede zijn oorzaak in het feit dat deze deskundigen niet eerder bij dit dossier betrokken zijn geweest.

28.     De Afdeling volgt [appellant] evenmin in zijn betoog dat de STAB door een vermeend gebrek aan kennis voetstoots het Instituut heeft gevolgd en geen onafhankelijk onderzoek heeft verricht. Voor het met succes bestrijden van de onafhankelijkheid van de STAB is onvoldoende dat de STAB heeft gesproken met ir. P.C. van Staalduinen, deskundige in bouw- geotechniek. Het Instituut heeft Van Staalduinen gevraagd deel te nemen aan een gesprek met de STAB, omdat hij het Instituut heeft voorzien van het advies van 28 januari 2022 over de invloed van de (afwijkende) dynamische respons op bevingen bij wierden. De inhoud van het gesprek is verwerkt in het verslag en het advies is opgenomen als bijlage bij het verslag. Voor de stelling dat de STAB zich geen onafhankelijk oordeel heeft gevormd, heeft [appellant] ook overigens geen objectieve onderbouwing gegeven. Het is onvoldoende dat [appellant] en de door hem ingeschakelde deskundige P. van der Gaag zich niet kunnen vinden in het verslag. Dat geldt ook voor de stelling dat de overige wetenschappelijke inzichten waarop het Instituut zich baseert niet afkomstig zijn van onafhankelijke onderzoekers. De algemene verwijzing naar de parlementaire enquête naar gaswinning is onvoldoende. Het door [appellant] betoogde kan dus niet tot het oordeel leiden dat de Afdeling het verslag van de STAB niet in haar oordeelsvorming mag betrekken.

29.     Het betoog faalt.

30.     Hieronder beoordeelt de Afdeling aan de hand van de zienswijze van [appellant] of de conclusies in het verslag van de STAB kunnen worden gevolgd.

Omvang geding

Betoog [appellant]

31.     [appellant] betoogt dat het verslag van de STAB vele tekortkomingen kent en dat hiermee ook het adviesrapport, dat ten grondslag ligt aan het besluit van 14 augustus 2019, in twijfel moet worden getrokken. Volgens [appellant] zijn herstelmethodieken en bijbehorende calculaties niet meer valide. Ook moeten volgens hem de calculaties opnieuw gedaan worden tegen de huidige geïndexeerde bouwkosten. [appellant] betoogt verder dat de door het Instituut ingeschakelde deskundige niet onpartijdig en onafhankelijk is en dat ook daarom het besluit van 14 augustus 2019 geen stand kan houden.

Beoordeling door de Afdeling

32.     Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan de Afdeling niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een dergelijk zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3222.

33.     In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de door het Instituut ingeschakelde deskundige niet onpartijdig en onafhankelijk is (r.o. 47-56). Ook is geoordeeld dat het Instituut voor het herstel van een aantal schades mocht uitgegaan van de herstelmethodieken in het adviesrapport en dit rapport in zoverre aan het besluit van 14 augustus 2019 ten grondslag heeft kunnen leggen (r.o. 94-99). De Afdeling heeft verder geoordeeld dat er geen grond om het in het advies gecalculeerde herstelbedrag op basis van het calculatiemodel onjuist te bevinden (r.o. 100-106). Daarbij komt dat de Afdeling in de uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2682 (r.o. 76-79) heeft geoordeeld dat de kosten van herstel van fysieke schade begroot moeten worden naar het moment waarop die schade is ontstaan.

34.     Het betoog faalt.

De woning, de ligging in het effectgebied en maximale trillingsnelheid

Verslag van de STAB

35.     In het verslag van de STAB is vermeld dat de woning in 1900 is gebouwd als smederij. In de loop der tijd is het pand uitgebreid en is de indeling daarvan veranderd en zijn onder meer muren vervangen. In 1977 zijn aan de (enkelsteens)muren aan de oost-, noord- en westzijde, muren aan de buitenzijde toegevoegd, waardoor een spouwmuursituatie ontstaan is.

36.     [appellant] heeft de woning op 7 juni 2017 gekocht.

37.     De woning ligt in het effectgebied en om die reden is het bewijsvermoeden van toepassing.

38.     Voor de berekening van de trillingsnelheden bij de woning heeft de STAB de trillingtool gehanteerd. Dit is een gedigitaliseerde versie van het empirische model van Bommer uit 2019. Dit is volgens de STAB de meest accurate methode om de trillingsnelheid voor de locatie van een individueel gebouw te berekenen. Daarbij wordt een veiligheidsmarge gehanteerd om er zeker van te zijn dat de werkelijke trillingen niet worden onderschat. Uitgaande van een berekening met maximale veiligheidsmarges, dat wil zeggen een overschrijdingskans van 1%, is voor de locatie van de woning, vanaf het moment dat [appellant] daar woonde, een maximale trillingsnelheid berekend van 7,51 mm/s tijdens de beving van Zeerijp op 8 januari 2018.

Zienswijze [appellant]

39.     [appellant] betoogt dat de STAB de trillingtool niet had mogen hanteren, omdat deze feitelijk in opdracht van de schadeveroorzaker, de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM), is bedacht en betaald. [appellant] plaatst onder verwijzing naar de handelingen van de parlementaire enquête vraagtekens bij de integriteit van extern onderzoek, waarnaar het Instituut verwijst. Daarbij komt dat deze tool niet transparant en navolgbaar is. Onder verwijzing naar de reactie van Van der Gaag stelt [appellant] dat het site effect, de uitwerking van een aardbeving op een specifieke locatie, onvoldoende is meegenomen in de berekende trillingsnelheden, waardoor deze een onderschatting vormen van de werkelijk snelheden. Volgens Van der Gaag zijn belangrijke parameters op de locatie niet meenomen in het model.

Beoordeling door de Afdeling

40.     In het verslag van de STAB is vermeld dat het rekenmodel voor de trillingtool is gebaseerd op het wetenschappelijke onderzoek van Bommer e.a. Het Panel van Deskundigen heeft het Instituut geadviseerd dit model te gebruiken. Volgens de STAB is er geen ander en beter rekenmodel voorhanden met hetzelfde toepassingsbereik.

41.     De Afdeling ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. In de uitspraak van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2233 (r.o. 80), heeft de Afdeling geoordeeld dat het Instituut het empirisch model van Bommer (2019) mag hanteren voor het bepalen van de maximale trillingsnelheid op een bepaalde locatie.

42.     Het betoog faalt.

Ligging van de woning en amplificatiefactoren

43.     [appellant] heeft in hoger beroep betoogd dat zijn huis op een wierde ligt en dat deze ligging het huis extra gevoelig maakt voor aardbevingsschade. De Afdeling heeft de STAB in dit verband gevraagd te adviseren of de ligging van de woning bij de beoordeling van de schade een relevante factor is.

Verslag van de STAB

44.     De STAB heeft vooropgesteld dat bij de beoordeling van het causale verband tussen schade en aardbeving rekening moet worden gehouden met grotere trillingsnelheden en versnellingen voor gronden die deel uitmaken van een wierde. Voor de invloed door de afwijkende bodemsamensteling van een wierde hanteert de STAB op basis van onderzoek van Kruiver e.a. uit 2021 een amplificatiefactor van 1,2 op de trillingsnelheid. Voor de invloed van de helling hanteert de STAB een amplificatiefactor van 1,4 als een gebouw net naast een steile helling staat en een waarde van 1,1 als een gebouw naast een flauwe helling staat.

45.     Volgens de STAB is er in dit geval geen aanleiding om op de berekende trillingsnelheden bij het perceel van [appellant] een amplificatiefactor toe te passen. De woning van [appellant] ligt niet op een wierde of op een helling in de nabijheid daarvan. Bij de beoordeling van de schades was de ligging van de woning daarom geen relevante factor waarmee in het adviesrapport rekening gehouden had moeten worden, aldus de STAB.

Zienswijze [appellant]

46.     [appellant] stelt dat de STAB heeft miskend dat de woning vlak naast een wierde ligt en deels ook op een uitloper daarvan. Uit het onderzoek van Van der Gaag blijkt dat deze ligging gevolgen heeft voor de effecten van bodembewegingen op de woning en meegenomen moet worden in de beoordeling van de schade.

47.     [appellant] betoogt dat de STAB heeft miskend dat de ligging van de woning in meer algemene zin relevant is voor de berekening van de trillingsnelheden. Volgens Van der Gaag had ook het site effect moeten worden betrokken bij de berekening van de trillingsterkte, omdat ook de ligging van de woning bij een sloot, de invloed van de grondsoort (aanwezigheid van knipklei) en de samenstelling van de grondlagen (groot impedantiecontrast tussen holoceen en pleistoceen) de trillingen versterken. Dit zorgt voor een opslingereffect dat niet is verdisconteerd in de berekende trillingsnelheden. Door het achterwege laten van een specifiek onderzoek hiernaar, bestaat twijfel over de onafhankelijkheid van de onderzoekers, de objectiviteit van de onderzoeksgegevens en de juistheid van de onderzoeksresultaten, aldus [appellant].

Beoordeling door de Afdeling

48.     De Afdeling heeft de STAB gevraagd antwoord te geven op de vraag of de woning op een wierde ligt. De Afdeling heeft de STAB niet verzocht onderzoek te doen naar het door Van der Gaag gestelde site effect. Dat laat onverlet dat de STAB rekening heeft gehouden met specifieke locatie factoren.

49.     Om vast te stellen of de woning op een wierde ligt, heeft de STAB literatuuronderzoek en grondboringen verricht. De STAB heeft daardoor inzicht gekregen in de bodemsamenstelling. Tijdens het onderzoek is naast de maaiveldhoogte, ook de waterstand van grondwater en waterlopen ingemeten. Op 16 december 2021 heeft Koops grondmechanica in opdracht van de STAB een geotechnisch onderzoek uitgevoerd, waarbij op twee locaties nabij de woning van [appellant] sonderingen zijn geplaatst. De sondeergrafieken leveren de conus- en wrijvingsweerstand op voor de ondergrond tot 10 m diepte. De berekeningen in het verslag van de STAB zijn gebaseerd op de objectief opgemeten conusweerstanden en wrijvingsgetallen van de sonderingen met inbegrip van het effect van de grondsoort. Hieraan liggen internationaal gangbare en aanvaarde methodes ten grondslag.

Op basis van het onderzoek komt de STAB tot de conclusie dat er ter plaatse van de woning hooguit sprake is van een afgegraven wierde. Als een wierde is afgegraven, dan is de laag die zorgt voor het opslingereffect als gevolg van de ligging op een wierde verwijderd. Er is dus geen grond om een amplificatiefactor toe te passen, aldus de STAB.

50.     Volgens de STAB is aan de kopse korte zijde van de woning van [appellant] een flauwe helling waarneembaar richting een eerder gedempte sloot. Met een ingeschat hoogteverschil van ongeveer 0,5 m resulteert dit in een hellingshoek van ongeveer 6˚. Aan de achterzijde van de woning ligt het maaiveld redelijk vlak over een paar meter voordat het onder zeer flauwe helling afhelt. Dit resulteert in een hellingshoek van 3,5˚. Gelet op de flauwe helling en de 50 cm diepe aanzet van de fundering hoeven hiervoor geen amplificatiefactoren te worden gehanteerd, aldus de STAB.

51.     [appellant] stelt hier tegenover dat de aanzet van de fundering 70 cm bedraagt en dat er daarom wel van een invloed van de helling moet worden uitgegaan.

52.     De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] geen grond om te oordelen dat de STAB een onaanvaardbare methode heeft gehanteerd voor het onderzoek naar de eventuele extra aardbevingsgevoeligheid van de woning vanwege de ligging. De STAB heeft erop gewezen gebruik te hebben gemaakt van internationaal erkende methodes en rekening te hebben gehouden met locatie specifieke factoren.

53.     De STAB is verder op basis van eigen waarneming uitgegaan van een 50 cm diepe aanzet van de fundering. Het betoog van [appellant] dat dit 70 cm moet zijn, omdat dit blijkt uit het opnamerapport van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) uit 2021, leidt niet tot het oordeel dat de STAB wel had moeten uitgaan van een opslingereffect. Zelfs als gewicht zou moeten worden toegekend aan de stelling van [appellant] dat zijn woning op een (zeer) flauwe helling in de nabijheid van een sloot ligt, staat dit aan het hanteren van het empirische model van Bommer (2019) niet in de weg omdat het model rekening houdt met een verschil tussen berekende maximale trillingsnelheden en hogere snelheden die op een locatie kunnen optreden door een overschrijdingskans van 1% te hanteren, waardoor de berekende trillingsnelheid ongeveer 3,8 keer zo hoog is als in werkelijkheid in de meeste gevallen is opgetreden. Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2233 (r.o. 80 e.v.).

54.     Het betoog faalt.

Funderingsproblemen en invloed op scheurvorming (schades 15,16 en 17)

55.     De schades 15, 16 en 17 zijn als zodanig niet meer in geschil. Deze schades zijn gerelateerd aan de fundering en het gevolg van zetting. De STAB heeft onderzocht of de fundering zettingsschade vertoont en zo ja, of hieraan evident en aantoonbaar uitsluitend een andere oorzaak of andere oorzaken dan mijnbouwactiviteiten ten grondslag liggen.

Verslag van de STAB

56.     In het verslag van de STAB is vermeld dat de zettingsschades 16 en 17 duiden op het wegzakken van een hoek van de woning. Volgens de STAB waren beide schades aanwezig ten tijde van de aankoop van de woning in 2017. Uit foto’s van het pand, die in 2010 via Google Maps (Street View) zijn genomen, blijkt dat schade 17 in 2010 al aanwezig was. Bij schade 16 gaat het om oude verweerde scheuren. De scheuren zijn vervuild en de resterende cementdelen in de voegen hebben afgeronde randen. De loszittende cementdelen hebben een poreus karakter. Dit wijst op veroudering van het metselwerk. Volgens de STAB is het onwaarschijnlijk dat een dergelijke veroudering is opgetreden na de aankoop van de woning in 2017 en melding van de schade in 2018.

57.     Volgens de STAB zijn voor schades 16 en 17 twee mogelijke oorzaken aan te wijzen die geen verband houden met mijnbouwschade. Bij aanbouw van het achterste deel van de woning en plaatsing van de bijkomende buitenmuur is 1) het fundament onoordeelkundig geplaatst in relatie tot de vereiste draagkracht ten opzichte van de onderliggende grondgesteldheid met verlies van evenwichtsdraagvermogen tot gevolg; 2) het fundament onoordeelkundig geplaatst in relatie tot de toelaatbare zettingen.

58.     De STAB heeft voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van de eerste oorzaak een berekening gemaakt om alle belastingen op de fundering in te schatten. Volgens de STAB is de veiligheidsfactor beduidend lager dan 2 en is de fundering onvoldoende robuust. Het is daarom zeer realistisch dat de vastgestelde verzakking enige tijd na de aanbouw is opgetreden. Dit wordt bevestigd door Street View foto's uit Google Maps uit 2010, waarop het scheurpatroon van schade 17 al zichtbaar lijkt te zijn en door de ouderdomskenmerken van schade 16.

59.     Naar aanleiding van de reactie van [appellant] op het concept-verslag heeft de STAB het evenwichtsdraagvermogen opnieuw geanalyseerd. In de nieuwe analyse is onder meer rekening gehouden met een gewijzigde (zwaardere) belasting en de grondwaterstand. De STAB blijft bij de conclusie dat het verlies van evenwichtsdraagvermogen het gevolg is van een onvoldoende robuust ontworpen en geplaatste fundering. Volgens de STAB is dat de zeer aannemelijke oorzaak voor de opgetreden zettingen (schades 16 en 17).

60.     Voor de beoordeling van de aannemelijkheid van de tweede oorzaak heeft de STAB een verkennende zettingsberekening gemaakt. De STAB acht het op basis daarvan zeer waarschijnlijk dat het fundament van de aanbouw van het achterste deel van de woning en de bijkomende buitenmuur onoordeelkundig zijn geplaatst in relatie tot de toelaatbare zettingen.

61.     De STAB komt op grond van de berekeningen tot de conclusie dat de schades 16 en 17 zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt door een andere oorzaak of oorzaken dan mijnbouwactiviteiten.

62.     Schade 15 is een trapsgewijze scheur onder het slaapkamerraam onder een hoek van circa 45°, waarbij de scheur door de voeg loopt. Ook dit is zettingsschade. De resterende cementdelen van deze schade zijn poreus en afgerond en dat wijst op oudere scheuren.

De STAB heeft schade 15 beoordeeld in samenhang met schade 27 (brede scheurvorming in de binnenmuur van de kelder). Ter hoogte van schades 27 en 15 is de buitenmuur relatief dieper weggezakt dan de kelder. De STAB acht het zeer realistisch dat de oorzaak hiervan onoordeelkundig ontwerp/uitvoering van de fundering van de bijbouw is.

63.     Hoewel het volgens de STAB zeer realistisch is dat de vastgestelde verzakking enige tijd na aanbouw is opgetreden en het zeer waarschijnlijk is dat het fundament van de aanbouw van het achterste deel en de bijkomende buitenmuur onoordeelkundig zijn geplaatst, is dit volgens de STAB niet evident en aantoonbaar de uitsluitende schadeoorzaak.

64.     Voor de conclusie dat het uitgesloten is dat trillingen een rol hebben gespeeld in het ontstaan van de schade aan de fundering, heeft de STAB verschillende analyses uitgevoerd met de maatgevende aardbeving Zeerijp van 8 januari 2018 als uitgangspunt. De STAB heeft hierbij zowel het scenario van vervloeiing en verlies van draagkracht van de grond (liquefactie), als het scenario van het verlies van evenwichtsdraagvermogen van de fundering door trillingen betrokken. Op basis van berekeningen conform de meest recente richtlijnen en internationale aanbevelingen, komt de STAB tot de conclusie dat de vervloeiing van de grond en het verlies van het evenwichtsdraagvermogen beide niet kunnen zijn opgetreden door de aardbeving in Zeerijp. De STAB wijst erop dat de gebruikte rekenprocedures gelden voor tektonische aardbevingen waarbij de trillingen gedurende enkele minuten kunnen aanhouden. De Groningse aardbevingen houden veel korter aan en de gehanteerde rekenmethodes zijn in dat opzicht conservatief. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat geen rekening is gehouden met de afstand van de woning tot het epicentrum van de aardbeving. Volgens de STAB kan met zekerheid gesteld worden dat trillingen als gevolg van aardbevingen niet de oorzaak kunnen zijn van de zettingsschade. Hiermee is volledig aangetoond dat er evident en aantoonbaar een andere uitsluitende oorzaak of oorzaken dan mijnbouwactiviteiten aanwezig is/zijn voor de zettingsschade.

Zienswijze Instituut

65.     Volgens het Instituut had de STAB na de conclusie dat schades 16 en 17 ‘zeer waarschijnlijk’ een andere oorzaak hadden dan bodembeweging door mijnbouw, moeten concluderen dat die andere oorzaak ‘evident en aantoonbaar’ was in de terminologie van het advies van het panel van deskundigen. Met die terminologie is immers niet iets anders bedoeld dan tot uitdrukking te brengen dat er voor de betreffende schade met een voldoende hoge mate van zekerheid een autonome oorzaak bestaat.

Beoordeling door de Afdeling

66.     De STAB heeft vastgesteld dat de schade aan de fundering zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door een andere uitsluitende oorzaak dan mijnbouwactiviteiten. Dit is, zoals het Instituut in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, een voldoende grote mate van zekerheid voor de weerlegging van het bewijsvermoeden. In de tussenuitspraak is overwogen dat een autonome oorzaak moet worden aangewezen met een hoge mate van zekerheid, maar niet met 100% of natuurwetenschappelijke zekerheid.

Zienswijze [appellant]: gebruik van Google Streetview foto’s

67.     [appellant] betoogt dat de STAB geen foto’s van Google Streetview uit 2010 mag gebruiken. Volgens [appellant] gaat de STAB mee in het 'frame' van het Instituut dat het huis in slechte staat is en kampt met achterstallig onderhoud. Volgens [appellant] zijn de foto’s uiterst vaag en is er in de foto’s geen schadepatroon te herkennen. Doordat er lijnen overheen zijn getrokken, geven zij niet de feitelijke situatie weer.

Beoordeling door de Afdeling

68.     De Afdeling ziet geen grond te oordelen dat de STAB de foto’s niet mocht gebruiken. De STAB stelt zich terecht op het standpunt dat de foto's van Google Streetview objectieve informatie geven. Het betreft immers foto's van de feitelijke situatie in verschillende jaren. De foto's zijn van voldoende kwaliteit om daarop het schadepatroon van schade 17 te herkennen. Zoals de STAB stelt, is de ouderdom van de schade van belang om te kunnen beoordelen of schade aan de fundering na aankoop van de woning in 2017 is ontstaan.

69.     Het betoog faalt.

Zienswijze [appellant]: onjuist onderzoek naar de fundering

70.     [appellant] stelt dat de STAB van onjuiste grondboringen en ondergrondgegevens (grondsamenstelling en grondwaterpeil) is uitgegaan. Op basis van grondboringen tot een diepte van 0,90 m kan geen conclusie worden getrokken over zettingsschade aan de fundering. [appellant] wijst in dit verband op het geologische onderzoek van Van der Gaag. Ook is de STAB volgens [appellant] uitgegaan van een verkeerde aanlegdiepte van de fundering. Hij wijst op het opnamerapport uit 2021 van de NCG, waaruit blijkt dat de fundering is aangelegd op een diepte van 70 cm onder het maaiveld en niet op een diepte van 50 cm. [appellant] stelt verder dat ook als de fundering zwakker is dan gewenst, dit onverlet laat dat de schade aan de fundering niet zou zijn opgetreden zonder mijnbouwactiviteiten.

Beoordeling door de Afdeling

71.     Onder 49 is overwogen dat op 16 december 2021 in opdracht van de STAB door Koops grondmechanica een geotechnisch onderzoek is uitgevoerd, waarbij inzicht is verkregen in de bodemsamenstelling en de conus- en wrijvingsweerstand voor de ondergrond tot 10 m diepte. Tijdens het onderzoek is naast de maaiveldhoogte ook de waterstand van grondwater en waterlopen ingemeten. Het opnamerapport van de NCG was niet bij de STAB bekend en is niet bij het onderzoek betrokken. De fundering is bij het bezoek aan de woning ter plaatse vrij gegraven, waardoor een beeld hiervan is verkregen. In het verslag van de STAB is vermeld dat de door [appellant] genoemde aspecten over de bouw en fundering in een nieuwe berekening van het evenwichtsdraagvermogen zijn betrokken. De nadere analyse leidt niet tot andere conclusies.

72.     De Afdeling ziet, gelet op het voorgaande, geen grond te oordelen dat de STAB het onderzoek naar de fundering onjuist heeft uitgevoerd en haar conclusies daarop niet mocht baseren.

73.     Het betoog faalt.

Zienswijze [appellant]: gebruik trillingwaarden

74.     [appellant] betoogt dat uit het onderzoek van Van der Gaag volgt dat de conclusie van de STAB - dat met zekerheid gesteld kan worden dat trillingen door aardbevingen niet de oorzaak kunnen zijn van een funderingsverzakking - wijst op een ernstig gebrek aan kennis van lokale bodemgesteldheid bij de deskundigen van de STAB. [appellant] stelt dat de STAB er op uit zou zijn om de schade te bestempelen als niet zijnde veroorzaakt door mijnbouw. Volgens [appellant] heeft de STAB geen uitsluitende andere oorzaak aangetoond en mogen de trillingwaarden niet gebruikt worden om alsnog het bewijsvermoeden te weerleggen.

Beoordeling door de Afdeling

75.     De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de STAB de trillingwaarden niet mag betrekken bij de beantwoording van de vraag of het bewijsvermoeden is weerlegd ten aanzien van de schade aan de fundering. De STAB heeft eerst bepaald of aan de schade aantoonbaar uitsluitend een andere oorzaak of andere oorzaken dan mijnbouwactiviteiten ten grondslag liggen. De STAB heeft vastgesteld dat de schade aan de fundering zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door een andere uitsluitende oorzaak dan mijnbouwactiviteiten. Dit is een voldoende grote mate van zekerheid voor de weerlegging van het bewijsvermoeden. Vervolgens is de STAB, ter versterking van de mate van zekerheid van die andere oorzaak, aanvullend nagegaan of de schade veroorzaakt kan zijn door trillingen als gevolg van aardbevingen. De Afdeling acht dit aanvaardbaar. Vergelijk de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631 (r.o. 88) en de uitspraak van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2232 waaruit volgt dat het Instituut de sterkte van trillingen mag betrekken om met zekerheid te concluderen dat trillingen als gevolg van bevingen zo gering zijn geweest dat daardoor de schade (door zetting en/of overbelasting) niet kan zijn ontstaan of verergerd. Hiermee wordt het criterium dat de schade uitsluitend moet zijn veroorzaakt door een andere [autonome] oorzaak op aanvaardbare wijze nader ingevuld.

De STAB heeft in dit geval bij het nader invullen van het criterium niet van de door het Instituut gehanteerde methode gebruik gemaakt, zoals onder meer beschreven in de uitspraak van 8 juni 2022, maar heeft internationaal erkende modellen en rekenmethodes gebruikt. Zij is daarbij uitgegaan van conservatieve aannames. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die methodes niet aanvaardbaar zijn, onjuist zijn toegepast of dat er grond was om daarvan af te wijken.

76.     Het betoog faalt.

Zienswijze [appellant]: Cumulatie-effect van bevingen

77.     [appellant] betoogt dat de STAB door de beving van Zeerijp van 8 januari 2018 maatgevend te achten, er aan voorbij gaat dat eerdere bevingen, zoals onder meer de beving van Huizinge van 16 augustus 2012 met een kracht van 3,6 op de schaal van Richter (en trillingsnelheid 7,32 mm/s) en Garrelsweer 2011 met een kracht van 3,2 (en trillingsnelheid 7,91 mm/s), al een effect op de woning kunnen hebben gehad. De cumulatie-effecten van meerdere bevingen worden daarmee onderschat. Ook miskent de STAB dat de schade kan zijn veroorzaakt door een triggerwerking van verschillende trillingsnelheden rond of boven de 2 mm/s. Hierdoor is het goed mogelijk dat de schade/belasting (onzichtbare microscheuren) die door de bevingen van Garrelsweer en Huizinge is geïnitieerd pas zichtbaar is geworden na de beving van Zeerijp 2018. [appellant] wijst in dit verband op de onderzoeken van Ishan Bal en de TU Delft uit 2018.

Beoordeling door de Afdeling

78.     In het verslag van de STAB is vermeld dat de berekening van vervloeiing en verlies van evenwichtsdraagvermogen is uitgevoerd voor de beving Zeerijp, omdat dit de beving met de grootste kracht (3,4 op de schaal van Richter) en piekgrondsnelheid is geweest na aankoop van de woning in 2017. Volgens de STAB is het uitgesloten dat de beving van Zeerijp verstoring van het evenwichtsdraagvermogen of vervloeiing van de ondergrond kan hebben veroorzaakt. Voor die conclusie zijn zeer grote veiligheidsfactoren voor beide mechanismen en internationaal geldende methodes gehanteerd.

79.     In het verslag van de STAB is verder vermeld dat herhaalde trillingen verweking en vermoeiing in structuren kunnen veroorzaken. Het gaat dan echter om gevallen waarin trillingen veel vaker optreden (10.000 tot 1.000.000 keer) dan bij de aardbevingen gedurende de hele aardbevingsperiode het geval is geweest. Deze aantallen van belastingwisselingen zijn ook beschreven door Van Staalduinen (Onderzoek naar oorzaken van bouwkundige schade in Groningen, TU Delft, 11 juli 2018).

De beschikbare literatuur geeft geen aanwijzingen dat metselwerk onder invloed van een groot aantal trillingen bij een laag spanningsniveau zal scheuren, aldus de STAB. Uit het onderzoek van de TU Delft volgt dat het gaat om microscheuren, die kunnen ontstaan in funderingen en muren die al aan historische spanningen onderhevig waren door herhaalde hoge trillingen. Dit komt volgens de STAB niet overeen met de grote scheurvorming in de binnenmuur van de kelder van [appellant]. De STAB acht het onwaarschijnlijk dat die scheurvorming in relatief korte tijd, tussen het moment van aankoop op 7 juni 2017 en de aanvraag voor vergoeding van schade op 15 maart 2018, is opgetreden.

80.     De Afdeling ziet, gelet op het gestelde in het verslag van de STAB geen grond voor het oordeel dat de STAB niet mocht uitgaan van de beving van Zeerijp voor de beoordeling van de schade aan de fundering. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven om dit in twijfel te trekken.

81.     Het betoog faalt.

De overige schades

82.     Bij de beoordeling van de schades 3, 9, 19, 20, 21, 23, 24, 25, 27 en 28 heeft de STAB als vertrekpunt genomen dat bij de aankoop van de woning door [appellant] in 2017 geen waarneembare schade was vastgesteld.

Lekkende beglazing (schade 3)

83.     De Afdeling heeft de STAB verzocht te beoordelen of aan de lekkende beglazing evident en aantoonbaar uitsluitend andere oorzaken ten grondslag liggen dan mijnbouwactiviteiten.

Verslag STAB

84.     In het verslag van de STAB is vermeld dat er dempend materiaal aanwezig dient te zijn tussen de beglazing en het raamwerk. Het dichtwaaien van een raam veroorzaakt trillingen die aanmerkelijk groter kunnen zijn dan de trillingen die zijn vastgesteld als gevolg van de aardbeving van Zeerijp. De STAB heeft verder vastgesteld dat het raamkozijn niet is vervormd. Er zijn ook geen schadepatronen in het metselwerk rondom het kozijn, die ontoelaatbare spanningen in de beglazing kunnen veroorzaken.

85.     Volgens de STAB is een slechte plaatsing van de beglazing in het raamwerk of een originele productiefout de oorzaak van het ontstaan van een lek. De afwezigheid van dit schadepatroon bij het overgrote deel van de overige ramen wijst hier ook op. Indien trillingen door een gebouw (met beperkte afmeting) gaan, is het trillingsniveau overal nagenoeg gelijk is en worden alle raamwerken blootgesteld aan eenzelfde trillingsniveau. Als het schadepatroon een gevolg zou zijn van trillingen door aardbevingen, is het te verwachten dat datzelfde schadepatroon bij alle of het overgrote deel van de ramen zichtbaar zou zijn.

86.     De STAB komt vervolgens tot de conclusie dat de lekkende beglazing evident en uitsluitend wordt veroorzaakt door andere oorzaken, namelijk een foute plaatsing van de beglazing in het raamwerk of een productiefout.

Zienswijzes

87.     [appellant] kan zich niet vinden in de conclusie van de STAB. Volgens [appellant] heeft de STAB haar conclusie onvoldoende onderbouwd. De STAB miskent dat trillingen maar een onderdeel zijn van de schadeveroorzakende processen. Schade kan ook ontstaan door zettingen die aan mijnbouw gerelateerd zijn. Hij stelt dat zowel het omliggende metselwerk als de binnenzijde van het kozijn schade vertoont en dat een tegenoverliggend raam ook lek is.

88.     Het Instituut wijst erop dat een lekkage in dubbele beglazing zonder vervorming van de omliggende constructie redelijkerwijs niet veroorzaakt of verergerd wordt door mijnbouwactiviteiten. Sinds juli 2022 gaat het Instituut ervan uit dat dit type schade naar zijn aard geen mijnbouwschade is en het bewijsvermoeden daarop niet van toepassing is.

Beoordeling Afdeling

89.     De STAB heeft vastgesteld dat het raamkozijn niet is vervormd en dat er geen schadepatronen in het metselwerk rondom het kozijn zijn. [appellant] heeft niet aangetoond dat dit wel het geval is. De door [appellant] gestelde aanwezigheid van condens in een ander raam, laat onverlet dat de STAB verder heeft gewezen op het ontbreken van een vergelijkbaar schadepatroon in het overgrote deel van de ramen, die aan dezelfde trillingen zijn blootgesteld. Met de enkele stelling dat niet alleen trillingen mijnbouwschade veroorzaken, maar hieraan ook zetting ten grondslag kan liggen, heeft [appellant] geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de conclusie van de STAB dat aan schade 3 aantoonbaar andere oorzaken dan mijnbouw ten grondslag liggen.

90.     Het betoog faalt.

Voegwerk buitengevel (schade 9)

91.     De Afdeling heeft aan de STAB de vraag voorgelegd of de veroudering van het voegwerk en de daarop volgende verwering en mechanische schade de uitsluitende oorzaken zijn van schade 9. Daarbij moet de STAB in elk geval betrekken of deze schade losstaat van schade 7, waarbij de invloed van mijnbouwactiviteiten niet is uitgesloten door het Instituut.

Verslag van de STAB

92.     Schade 9 bevindt zich ter hoogte van de hoek van het toilet. Er is ernstige scheurvorming onderaan de hoek en meer bovenaan ter hoogte van de bevestiging van de afvoerpijp. De scheurpatronen lopen voornamelijk door de voegen waarbij bij bepaalde voegen het cement over een diepte van enkele cm is verdwenen. Onderaan lijkt het alsof de stenen zijn ‘losgekomen’ van het bovenliggende metselwerk.

93.     Uit nadere inspectie blijkt dat de scheuren in het voegwerk zijn vervuild en dat de resterende cementdelen in de voegen afgeronde randen hebben. De loszittende cementdelen hebben een poreus karakter. Dit wijst op veroudering van het metselwerk en de STAB acht het onwaarschijnlijk dat dit type schade in 2017 niet aanwezig was. Op foto's uit 2010 van Google Maps is te zien dat ter plaatse van de schade een constructie was verankerd in de muur (zie afbeeldingen 4.18 en 4.19 in het verslag), die reikte tot onderaan de gevel. De huidige schadepatronen bevinden zich op exact dezelfde plaats.

94.     Over schade 7 is in het verslag vermeld dat de aard en de scherpte van de randen aangeeft dat deze scheuren recenter zijn opgetreden. Volgens de STAB staat de onderzijde van schade 9 niet los van schade 7. Deze schades zijn kinematisch met elkaar verbonden. Deze schades zijn veroorzaakt door onvoldoende draagvermogen van de fundering bij aanbouw of door veroudering van het voegwerk en daarop volgende verwering en mechanische schade. Volgens de STAB is voor schade 9 veroudering en verwering in combinatie met verstoring van het metselwerk door het verwijderen van de constructie de hoofdoorzaak. Gelet op de kracht van de verschillende aardbevingen die zijn opgetreden is het niet aannemelijk dat de schades primair zijn veroorzaakt door aardbevingen. Mogelijk hebben trillingen als gevolg van aardbevingen dit proces versneld. In theorie is niet uit te sluiten dat verweerd en losgekomen cement door trillingen een extra ‘duw’ heeft gekregen en los is gekomen. Zonder trillingen zou dit echter ook zijn gebeurd, aldus de STAB.

Zienswijze [appellant]

95.     [appellant] stelt dat de STAB geen aantoonbare uitsluitende oorzaak heeft gegeven voor de scheurvorming in het metselwerk. De STAB heeft geen specifieke berekening gemaakt, waaruit volgt dat de fundering onvoldoende draagvermogen heeft. Verder wijst [appellant] erop dat er wel degelijk kans op schade (versnelling van het proces van scheurvorming) is door de trillingsnelheid (7,51 mm/s) die na aankoop van de woning heeft plaatsgevonden.

Oordeel Afdeling

96.     Volgens de STAB is veroudering en verwering in combinatie met verstoring van het metselwerk door het verwijderen van de constructie de hoofdoorzaak van schade 9. De STAB heeft ook gewezen op gebreken aan de fundering die niet aan mijnbouw zijn gerelateerd.

97.     Het bewijsvermoeden wordt niet reeds verkeerd toegepast door meerdere mogelijke, andere dan mijnbouwgerelateerde oorzaken van een schade te noemen. Een deskundige kan een andere oorzaak dan mijnbouwactiviteiten aanwijzen. Een deskundige mag ook meerdere, al dan niet samenhangende oorzaken voor het ontstaan van schade aanwijzen die mijnbouwactiviteiten als oorzaak uitsluiten. Indien aangetoond is dat een van de genoemde oorzaken de schade evident heeft veroorzaakt, is voldaan aan het criterium dat (met hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat de schade niet door bodembeweging is ontstaan. Als er meerdere mogelijke oorzaken zijn waaronder ook bodembeweging door mijnbouwactiviteiten, dan is het bewijsvermoeden niet weerlegd. Zie de tussenuitspraak en de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631, r.o. 50.

98.     Het betoog van [appellant] dat de STAB ten onrechte geen berekeningen heeft gemaakt voor (dit deel van) de fundering, laat onverlet dat de STAB heeft aangetoond dat schade 9 evident is te herleiden tot verwering en mechanische schade en de conclusie van het Instituut heeft bevestigd. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan deze conclusie. Dat betekent dat het Instituut terecht heeft aangenomen dat het bewijsvermoeden is weerlegd. Over het betoog van [appellant] dat het proces van scheurvorming is versneld door trillingen, overweegt de Afdeling als volgt.

99.     Het Instituut heeft in de reactie op het conceptverslag erop gewezen dat uit de bevindingen van de STAB volgt dat het causaal verband ontbreekt tussen mijnbouwactiviteiten en verergering van schade 9. Het Instituut wijst in dit verband op de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.10.8.

100.   De Hoge Raad heeft in r.o. 2.10.8 en r.o. 2.10.9 als volgt overwogen:

Voor schade die als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten waarvoor de exploitant aansprakelijk is, is geleden aan een onroerende zaak met een bijzondere kwetsbaarheid waarvan niet aannemelijk is dat zij zonder de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis in de toekomst zou hebben geleid tot (een deel van) die schade, geldt dat ook het deel van de schade dat (mede) is ontstaan of verergerd door die bijzondere kwetsbaarheid in beginsel op grond van art. 6:98 BW aan de exploitant moet worden toegerekend. Deze bijzondere kwetsbaarheid rechtvaardigt evenmin een vermindering van de schadevergoedingsverplichting van de exploitant op grond van art. 6:101 BW.

Voor schade die als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten waarvoor de exploitant aansprakelijk is, is geleden aan een onroerende zaak met een bijzondere kwetsbaarheid waarvan aannemelijk is dat zij ook zonder de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis op enig moment in de toekomst zou hebben geleid tot (een deel van) de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, geldt dat het desbetreffende deel van de schade niet in condicio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. Als een ander deel van de schade wel in condicio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten, geldt voor dat deel hetgeen hiervoor in 2.10.8 is overwogen.

101.   De Afdeling sluit zich aan bij dit oordeel van de Hoge Raad. Dit betekent het volgende.

102.   De STAB heeft vastgesteld dat schade 9 niet is veroorzaakt door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten, maar door uitsluitend andere aantoonbare oorzaken. De STAB gaat er voorts vanuit dat het niet is uitgesloten dat trillingen schade 9 hebben verergerd doordat er meer cement uit al eerder bestaande scheuren is losgekomen. Volgens de STAB zou de verergering ook zonder mijnbouwactiviteiten zijn opgetreden. Het cement zou altijd zijn loskomen door verdergaande verwering volgend op veroudering en de mechanische verstoring van het metselwerk. De Afdeling is van oordeel dat dit tot de conclusie leidt dat het condicio sine qua non-verband ontbreekt tussen verergering van schade 9 en trillingen door aardbevingen. Dit betekent dat er aantoonbaar een uitsluitende andere oorzaak dan bodembeweging door mijnbouw ten grondslag ligt aan schade 9.

103.   Het betoog faalt.

Schade 19: scheurvorming bijkeuken

104.   Bij schade 19 gaat het om scheuren in de voegen met kitwerk langs het kozijn en in de betimmering in de bijkeuken. De Afdeling heeft de STAB gevraagd te beoordelen of veroudering van kitwerk evident en aantoonbaar de uitsluitende schadeoorzaak is van de scheurvorming.

Verslag van de STAB

105.   Volgens de STAB zijn de scheuren typisch voor voegen met kitwerk op basis van acrylaat. De scheuren worden veroorzaakt door het uitzetten en krimpen van hout als gevolg van verschillen in vochtigheid en temperatuur in de verschillende seizoenen en door stookgedrag in combinatie met een toename van taaiheid van het elastische kitwerk in de tijd.

106.   De STAB onderschrijft hiermee de conclusie van de door het Instituut ingeschakelde deskundigen. Veroudering van kitwerk is aantoonbaar de uitsluitende schadeoorzaak van de scheurvorming.

Zienswijze [appellant]

107.   [appellant] heeft hier tegenover gesteld dat hij in de reactie op het conceptadvies er op heeft gewezen dat de schade niet alleen op het kitwerk ziet, maar dat de verergering van de schade ook ziet op het wijken van de zuidgevel ter hoogte van de bijkeuken. Volgens [appellant] schiet het onderzoek naar de bouwkundige staat van de woning door de STAB in dit verband te kort. De STAB heeft volgens hem de opdracht van de Afdeling maar ten dele uitgevoerd.

Oordeel Afdeling

108.   In de tussenuitspraak (r.o. 86) heeft de Afdeling de STAB gevraagd te beoordelen of veroudering van het kitwerk evident en aantoonbaar de uitsluitende schadeoorzaak is van de scheurvorming. De STAB heeft in het verslag deze vraag bevestigend beantwoord. Dit laat onverlet dat de STAB het door [appellant] gestelde wijken van de zuidgevel niet heeft vastgesteld in het metselwerk. Dit blijkt ook niet uit de foto waarop [appellant] heeft gewezen. Volgens de STAB ontbreekt ook het door [appellant] gestelde verband tussen schade 20 (scheurvorming in de vloer van de bijkeuken) en schade 19. Zie hiervoor verder onder 116. Het betoog van [appellant] dat het bouwkundig onderzoek door de STAB te kort schiet, omdat het niet duidelijk is of Moens een bijdrage hieraan heeft geleverd, treft geen doel. De Afdeling is hier onder 27 al op ingegaan.

109.   [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren gebracht aan de conclusie van de STAB dat veroudering van kitwerk aantoonbaar de uitsluitende schadeoorzaak is van de scheurvorming.

110.   Het betoog faalt.

Scheurvorming in de vloer van de bijkeuken (schade 20)

111.   De Afdeling heeft aan de STAB gevraagd of de gestelde schadeoorzaak van de scheurvorming in de vloer van de bijkeuken evident en aantoonbaar uitsluitend het gevolg kan worden geacht van lijm-of zetfouten, gelet op de onderliggende scheurvorming in de vloer en het door Vrieling gestelde verband met schade 19.

Het verslag van de STAB

112.   Anders dan de deskundigen die in opdracht van het Instituut onderzoek hebben gedaan, gaat de STAB er niet vanuit dat de schade is veroorzaakt door lijm-of zetfouten. Volgens de STAB is de opbouw van de fundering evident en aantoonbaar de uitsluitende schadeoorzaak.

113.   In het verslag is vermeld dat de tegels van de vloer in de bijkeuken rusten op een ongewapende betonvloer van ongeveer 5-6 cm. Onder de tegelvloer komen op beperkte diepte losgepakte zones (holtes) voor. Bij schade 24 is vastgesteld dat er onder de ongewapende betonvloer vrij grof opgebracht puin is en dat daaronder een zandbedding begint. Tussen het puin en het zand is geen gronddicht geotextiel aangebracht. Volgens de STAB is dit de verklaring van de holtes die zijn gevonden onder de tegelvloer in de bijkeuken:

"Wanneer grof steenslag wordt aangebracht op een zandbedding, dient in principe een gronddicht geotextiel toegepast te worden om te verhinderen dat de kleinere zandkorrels kunnen indringen in de poriënstructuur van het steenslag/puin. Dit om te voorkomen dat de steenslag door herhaaldelijke belasting kan indringen in het onderliggende zand waardoor het contact tussen de steenslag en de erboven liggende ongewapende betonnen vloerplaat gradueel verkleint en holtes ontstaan. Als deze holtes te groot worden kan de ongewapende betonnen plaat op een bepaald moment de belasting van passerende mensen niet meer dragen met breuk in betonplaat en de erboven liggende tegels als gevolg. Dergelijke schade ontstaat in zijn algemeenheid als eerste op de plek waar de grootste intensiteit van passerende mensen wordt verwacht, de entree. Door herhaalde belasting van passerende mensen gedurende langere tijd is de steenslag-laag na bepaalde tijd en op bepaalde plaatsen in het onderliggende meer fijnkorrelige (zanderig) materiaal gedrongen, waardoor de schade ontstaan is die nu is vastgesteld."

114.   De STAB komt tot de conclusie dat het zeer waarschijnlijk is dat de schade is veroorzaakt door de funderingsopbouw onder de tegelvloer. Het is echter niet evident en aantoonbaar de uitsluitende oorzaak. Theoretisch gezien kunnen trillingen door aardbevingen een zeer kleine bijdrage gehad hebben aan de scheurvorming. De hoeveelheid trillingen door passerende mensen is echter vele malen groter dan de trillingen door aardbevingen die in het gebied zijn opgetreden. De STAB komt tot de conclusie dat de schade altijd zou zijn opgetreden vanwege de opbouw van de fundering, ongeacht of het pand aan aardbevingstrillingen onderhevig is geweest.

Zienswijze [appellant]

115.   [appellant] wijst erop dat de toepassing van geotextiel niet gebruikelijk is en was bij woningbouw in Nederland. Volgens [appellant] heeft de STAB zich alleen gefocust op de scheur en niet op de samenhang van de schade met de andere gemelde schades. [appellant] stelt dat het wijken van de zuidgevel al dan niet in combinatie met gescheurde kitranden (schade 19), aanleiding had moeten zijn tot een meer diepgravend onderzoek. Daarbij komt dat de scheuren in de vloer zich niet in de looprichting bevinden.

Beoordeling door de Afdeling

116.   De STAB heeft naar aanleiding van de reactie van [appellant] op het conceptverslag bevestigd dat het toepassen van geotextiel niet gebruikelijk is bij woningbouw in Nederland. Bij de woning van [appellant] is echter grofkorrelig materiaal toegepast op een ondergrond van fijn zand. Om te voorkomen dat het fijne materiaal indringt in het grove materiaal had daarom een gronddicht geotextiel toegepast moeten worden. Een andere mogelijkheid was geweest om te kiezen voor een meer uniforme laag in de fundering onder de vloerplaat. Voorts heeft de STAB geen verband gezien tussen schade 19 en schade 20. Schade 19 is veroorzaakt door veroudering van het kitwerk en schade 20 door de opbouw van de fundering onder de keukenvloer. Er is geen grond voor het oordeel dat de STAB het ontstaan van deze schades niet voldoende heeft onderzocht. Het betoog van [appellant] dat de scheuren zich niet in de looprichting bevinden, wordt weerlegd door de bevindingen van Vrieling in het tegenrapport. Hij wijst erop dat het niet om willekeurige scheurvorming gaat, maar om doorlopende scheurvorming die begint bij de entree en doorgaat naar de keuken.

117.   De STAB komt tot de conclusie dat aan de scheurvorming in de vloer van de bijkeuken aantoonbaar uitsluitend andere oorzaken ten grondslag liggen dan mijnbouwactiviteiten. Het betoog van [appellant] biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan dit standpunt. Dat de STAB het in theorie mogelijk acht dat trillingen door mijnbouw de schade hebben verergerd, maar oordeelt dat de schade hoe dan ook zou zijn opgetreden, leidt tot de conclusie dat het condicio sine qua non-verband tussen beweging van de bodem door gaswinning en schade 20 ontbreekt. Zie onder 100-102.

118.   De Afdeling stelt vast dat met het verslag van de STAB een voldoende hoge mate van zekerheid is verkregen dat de schade niet is veroorzaakt of verergerd door bodembeweging als gevolg van gaswinning zodat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW overeenkomstig de door het Instituut gehanteerde maatstaf is weerlegd. Voor een vergoeding van schade 20 bestaat dan ook geen grond. De Afdeling heeft echter onder 113 ook vastgesteld dat de benadering van de STAB met betrekking tot deze schade (hetgeen ook geldt met betrekking tot de hierna te bespreken schade 24) een andere is dan die welke het Instituut op basis van de advisering van zijn deskundigen heeft gevolgd. De Afdeling ziet geen aanleiding het oordeel van de STAB niet te volgen, zodat zij tot het oordeel komt dat het door [appellant] bestreden besluit wat betreft de schade(s) 20 (en 24) niet berust op een deugdelijke motivering. Nu de bevindingen van de STAB over de autonome oorzaak van de schade, die afwijken van die van het Instituut, niet leiden tot een toekenning van een hogere schadevergoeding dan die de rechtbank heeft toegekend en [appellant] door dit gebrek in het bestreden besluit van het Instituut dus niet is benadeeld, komt de Afdeling, in zoverre met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, tot de conclusie dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien met betrekking tot deze schade(s) het bestreden besluit te vernietigen. Dit betekent dat op dit punt kan worden volstaan met bevestiging van de uitspraak van de rechtbank met verbetering van gronden.

119.   Het betoog slaagt niet.

Wijkende delen van de schrootjeswand in de bijkeuken (schade 21)

120.   De STAB heeft onderzocht of de schade aan de schrootjeswand evident en aantoonbaar uitsluitend het gevolg is van krimp en werking van de toegepaste bouwmaterialen.

Verslag van de STAB

121.   In het verslag is vermeld dat scheuren in de schrootjes in de keuken in het algemeen voorkomen in huizen met houten schrootjes die overgeschilderd zijn. De STAB wijst erop dat de verticale verbinding tussen de schrootjes dient om vervormingen door hygrothermische werking van het houtwerk te kunnen opvangen. Hout zet uit en krimpt als gevolg van onder meer verschillen in vochtigheid en temperatuur tijdens de seizoenswisselingen. Het verfwerk dat erop is aanbracht, heeft echter deze elastische eigenschap teniet gedaan en zal dan ook verticaal scheuren door de werking van het hout.

122.   De STAB komt tot de conclusie dat krimp en werking in combinatie met een verouderde verflaag de aantoonbaar uitsluitende oorzaak is van de schade aan de schrootjeswand. Daarmee onderschrijft de STAB de conclusie van de door het Instituut ingeschakelde deskundigen.

Zienswijze [appellant]

123.   [appellant] stelt dat de schade niet goed is onderzocht door de STAB. Dat komt volgens hem omdat een mijnbouwdeskundige die geen verstand van woningbouw heeft, het onderzoek heeft gedaan.

Beoordeling door de Afdeling

124.   Dit betoog treft geen doel. Zie onder 27. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de conclusie van de STAB dat krimp en werking in combinatie met verouderd verfwerk de uitsluitende oorzaak is van schade 20.

Scheurvorming in het plafond van de keuken/eetkamer (schade 23)

125.   De STAB heeft beoordeeld of veroudering en uitdroging van het kitwerk evident en aantoonbaar de uitsluitende schadeoorzaak is van de scheurvorming in het plafond van de keuken.

126.   In het verslag is vermeld dat deze schade een vergelijkbare oorzaak heeft als schade 19. Dergelijk scheuren worden veroorzaakt door het uitzetten en krimpen van hout als gevolg van verschillen in vochtigheid en temperatuur in de verschillende seizoenen en door stookgedrag in combinatie met een toename van taaiheid van het elastische kitwerk in de tijd. Dit mechanisme is ook bij deze schade aan de orde. De STAB komt tot de conclusie dat veroudering van kitwerk de uitsluitende schadeoorzaak van de scheurvorming is.

127.   [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusie van de STAB naar voren gebracht.

128.   Het betoog faalt.

Scheurvorming in de vloer van de hal rondom de watermeterput (schade 24)

129.   De STAB heeft beoordeeld of de scheurvorming rond de watermeterput evident en aantoonbaar uitsluitend het gevolg is van het feit dat de put niet is gefundeerd en is gaan zakken door inklinking van de grond onder de vloer.

130.   In het verslag is vermeld dat de watermeter van recentere datum is dan de leidingen en de put, die er al voor 2017 waren. De STAB heeft vastgesteld dat de betonvloer ongeveer 5 cm dik is en dat daaronder zich een steenslag-laag van 2-3 cm bevindt. Hieronder is losse zandige grond aanwezig. De bovenzijde van de putwand bevindt zich ongeveer aan de onderzijde van de steenslag-laag. Vastgesteld is dat de grond onder de steenslag-laag en naast de putwand zeer los gepakt is. De omliggende dunne en niet gewapende betonplaat heeft geen goede bedding gekregen. De STAB wijst erop dat de hele betonvloer gebarsten is en dat er duidelijke sporen van herstel in de loop der tijd zijn. Het is daarom niet aannemelijk dat bij aankoop van de woning in 2017 de betonplaat volledig ongescheurd was, gelet op de oude scheuren en tekenen van herstel. De STAB komt tot de conclusie dat een aanvulling met onvoldoende verdicht zand naast de putwand in combinatie met een onoordeelkundig aanbrengen van de fundering zonder gronddicht geotextiel tussen de grofkorrelige en fijnkorrelige fundering (zie ook schade 20) aantoonbaar de uitsluitende oorzaak is van schade 24.

Zienswijze [appellant]

131.   Volgens [appellant] heeft de STAB niet onderbouwd door foto’s dat zich onder de steenslag fijn zand bevindt. Het zand kan ook mogelijk uit de scheur afkomstig zijn. Door degradatie als gevolg van trillingen kunnen de scheuren vervuild zijn. Ook gaat de STAB eraan voorbij dat het aanbrengen van geotextiel niet gebruikelijk is in Nederland. Verder wijst [appellant] er nogmaals op dat Van Zegbroeck en Van der Wal geen bouwkundigen zijn en de inbreng van Moens onduidelijk is.

Beoordeling door de Afdeling

132.   In het verslag van de STAB is vermeld dat Van Zegbroeck en Van der Wal ter plaatse hebben geconstateerd dat fijn zand aanwezig is onder de steenslag (grofkorrelig materiaal). Dit is niet op een foto vastgelegd. Dit laat onverlet dat de Afdeling geen aanleiding heeft om aan de constatering over de aanwezigheid van fijn zand te twijfelen.

133.   Onder 27 is geoordeeld dat het verslag van de STAB mede door Moens, bouwkundige, is opgesteld.

134.   In verband met de beoordeling van schade 20 heeft de STAB bevestigd dat het gebruik van geotextiel niet gebruikelijk is in Nederland, maar dat ook het aanbrengen van een meer uniforme funderingslaag mogelijk was geweest en dat dit de problemen, die volgens de STAB al van voor de aankoop van de woning dateren, had kunnen voorkomen.

135.   De Afdeling stelt vast dat [appellant] geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de conclusie van de STAB dat er uitsluitend een andere niet mijnbouw gerelateerde oorzaak ten grondslag ligt aan de scheurvorming rond de watermeter.

136.   De Afdeling stelt vast dat de STAB een andere, niet aan mijnbouw gerelateerde oorzaak voor schade 24 heeft aangewezen dan het Instituut. Met het verslag van de STAB is echter ook een voldoende hoge mate van zekerheid verkregen dat de schade niet is veroorzaakt of verergerd door bodembeweging als gevolg van gaswinning zodat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW overeenkomstig de door het Instituut gehanteerde maatstaf is weerlegd. Voor een vergoeding van schade 24 bestaat dan ook geen grond en het feit dat de benadering van de STAB op dit punt een andere is dan die van de deskundigen van het Instituut leidt niet tot een hoger bedrag aan schadevergoeding dan is toegekend door de rechtbank. De Afdeling ziet geen aanleiding het advies van de STAB niet te volgen en verwijst naar hetgeen hiervoor is geoordeeld onder 118. Dit betekent dat op dit punt met toepassing van artikel 6:22 Awb kan worden volstaan met bevestiging van de uitspraak van de rechtbank met verbetering van gronden.

137.   Het betoog slaagt niet.

Scheurvorming in de wand van de hal (schade 25)

138.   De Afdeling heeft de STAB gevraagd te beoordelen of veroudering van het kitwerk in dit geval evident en aantoonbaar de uitsluitende schadeoorzaak kan worden geacht, mede gelet op het door Vrieling gestelde verband met schade 4, die zich aan de buitenzijde van de scheurvorming bevindt.

Verslag van de STAB

139.   De scheuren zijn volgens de STAB typisch het gevolg van krimp en werking van de toegepaste bouwmaterialen. Het verfwerk dat op de voegen is aanbracht heeft beperkte elastische eigenschappen, die afnemen met de ouderdom waardoor dit de bewegingen die optreden door krimp en algemeen hygrothermische werking niet kan volgen. De STAB is met de deskundigen van het Instituut van oordeel dat de scheurvorming in de wand van de hal uitsluitend het gevolg is van krimp en werking van de toegepaste bouwmaterialen.

Zienswijze [appellant]

140.   [appellant] wijst erop dat de STAB geen rekening heeft gehouden met een mogelijke verplaatsing van muren, waardoor grotere kieren en naden ontstaan die niet meer met kit zijn op te vullen.

Beoordeling door de Afdeling

141.   De Afdeling wijst op de beoordeling van de schades 19 en 23 en ziet geen aanleiding anders te oordelen over schade 25.

142.   Het betoog faalt.

Brede scheurvorming in de binnenmuur van de kelder (schade 27)

143.   De STAB heeft beoordeeld of de scheuren in de binnenmuur van de kelder evident en aantoonbaar uitsluitend zijn veroorzaakt door zettingsverschillen als gevolg van de omstandigheid dat de kelder later is bijgebouwd, gelet op het door Vrieling gestelde verband met schades 15 en 16.

Verslag van de STAB

144.   De STAB heeft gewezen op haar beoordeling van de schades 16 en 17 in relatie tot de fundering en vooral de bijgeplaatste buitenmuur. Ook ter hoogte van schades 27 en 15 is de buitenmuur relatief dieper weggezakt dan de kelder. De STAB acht het zeer realistisch dat de oorzaak hiervan is onoordeelkundig ontwerp/uitvoering van de fundering van de bijbouw. In het verslag is in verband met schades 16 en 17 verder vermeld dat trillingen door Groningse aardbevingen en in het bijzonder de beving van Zeerijp niet de oorzaak zijn van zettingsschade aan de fundering. De STAB komt ook bij schade 27 tot de conclusie dat scheuren in de binnenmuur van de kelder uitsluitend zijn veroorzaakt door zettingsverschillen als gevolg van gebreken aan de fundering van de bijbouw.

Zienswijze [appellant]

145.   [appellant] stelt, onder verwijzing naar het tegenrapport, dat de STAB het zettingsverschil niet heeft aangetoond. Op de foto van schade 27 is geen zettingsverschil zichtbaar tussen de kelder en de buitengevel. De scheurvorming is volgens hem juist het gevolg van een overschrijding van de belasting op de kelderwanden die gezien de opgetreden trillingsnelheden en een grenswaarde van 5 mm/s kan zijn veroorzaakt door bodembewegingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Daarnaast miskent de STAB dat het aannemelijk is dat het proces van scheurvorming is versneld door de bodembewegingen.

Beoordeling door de Afdeling

146.   In het verslag van de STAB is gemotiveerd uiteen gezet dat het zeer waarschijnlijk is dat de oorzaak van schade 27 (en schade 15) zettingsverschillen zijn als gevolg van onoordeelkundig ontwerp en uitvoering van de fundering van de bijbouw. Gelet op de trillingsterkte en bodemopbouw is schade door mijnbouwactiviteiten volgens de STAB volledig uitgesloten. Onder 75 is het aanvaardbaar geacht dat de STAB voor de beoordeling van de invloed van trillingen internationaal erkende modellen en rekenmethodes gebruikt en daarbij conservatieve aannames hanteert. De STAB heeft dus niet het aanvullende beoordelingskader gehanteerd van het Instituut (zie de hiervoor genoemde uitspraak van 8 juni 2022). In zoverre treft het betoog van [appellant] over de grenswaarde van 5 mm/s geen doel. Ook overigens heeft [appellant] geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de conclusie van de STAB over schade 27.

147.   Het betoog faalt.

Scheurvorming in het plafond van de woonkamer (schade 28)

148.   De STAB heeft beoordeeld of veroudering en uitdroging van het kitwerk evident en aantoonbaar als de uitsluitende schadeoorzaak kan worden aangemerkt van de scheurvorming in het plafond van de woonkamer.

149.   Volgens de STAB heeft deze schade een gelijksoortige oorzaak als de schades 19, 23 en 25. De scheuren worden veroorzaakt door het uitzetten en krimpen van hout als gevolg van verschillen in vochtigheid en temperatuur in de verschillende seizoenen en door stookgedrag in combinatie met een toename van taaiheid van het elastische kitwerk in de tijd. Veroudering van kitwerk is aantoonbaar de uitsluitende schadeoorzaak van de scheurvorming in het plafond van de woonkamer.

150.   De Afdeling verwijst naar haar bespreking van de zienswijze van [appellant] bij schades 19, 23 en 25 en stelt vast dat [appellant] geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de conclusie over de oorzaak van schade 28.

Conclusie

151.   De bestuursrechter mag in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een door hem benoemde deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. Hetgeen [appellant] naar aanleiding van het verslag van de STAB heeft aangevoerd, rechtvaardigt naar het oordeel van de Afdeling niet de conclusie dat het verslag van de STAB gebreken bevat. De zienswijze van het Instituut leidt evenmin tot die conclusie.

152.   Dit betekent dat de Afdeling de conclusies van de STAB volgt. De STAB heeft voor alle onderzochte schades uitsluitend andere oorzaken dan bodembeweging door mijnbouwactiviteiten aangewezen. Dit betekent dat het Instituut het bewijsvermoeden ten aanzien van alle schades terecht weerlegd heeft geoordeeld. Uit het verslag volgt ook dat het Instituut zich niet zonder meer op het adviesrapport van zijn deskundigen heeft kunnen baseren voor de weerlegging van het bewijsvermoeden ten aanzien van de schades 20 en 24. Volgens de STAB liggen aan deze schades andere, evenzeer niet aan mijnbouw gerelateerde oorzaken ten grondslag dan de autonome oorzaken die het Instituut heeft aangewezen. Gelet op artikel 6:22 van de Awb bestaat er daarom geen aanleiding te oordelen dat het bestreden besluit ten aanzien van deze schades voor vernietiging in aanmerking komt. [appellant] heeft geen recht op een hoger bedrag aan schadevergoeding dan door de rechtbank is toegekend (€ 6.672,74).

153.   Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank van 18 mei 2020 wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust.

Proceskosten

154.   Het Instituut moet gelet op wat de Afdeling hiervoor onder 118 en 136 heeft geoordeeld over de schades 20 en 24 de proceskosten in hoger beroep vergoeden. In dat kader is het volgende van belang.

155.   [appellant] heeft verzocht om vergoeding van advieswerkzaamheden door Vergnes Expertise BV. in hoger beroep. Het gaat hierbij om een rekening van 10 december 2020 (€ 2.758,80 inclusief BTW), een rekening van 9 juli 2020 (€ 689,70 inclusief BTW) en een rekening 10 augustus 2020 (€ 689,70 inclusief BTW). Uit de overgelegde informatie blijkt dat in totaal 36 uren tegen een tarief van € 95,- aan advieswerkzaamheden zijn besteed.

156.   [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de advieswerkzaamheden voor het opstellen van een reactie op het conceptverslag en voor het indienen van een zienswijze op het verslag van de STAB. Uit de rekening van 18 augustus 2022 blijkt dat door Vergnes Expertise B.V. in totaal 10,5 uren tegen een tarief van € 95,- per uur aan advieswerkzaamheden zijn besteed (in totaal € 1.206,98 inclusief BTW). Uit de rekening van 21 september 2022 blijkt dat door Holland Innovation Team € 2.902,- (inclusief BTW) in rekening is gebracht (dit komt neer op 19,2 uren tegen een tarief van € 125,-). Uit een andere rekening van 21 september 2022 blijkt dat Holland Innovation Team 60 urentegen een tarief van € 125,- per uur voor geologisch- en hydrologisch onderzoek in rekening heeft gebracht (in totaal € 9.075,- inclusief BTW).

157.   Voorts dient het Instituut de reiskosten die zijn gemaakt om bij de zitting van de Afdeling aanwezig te zijn te vergoeden. Het gaat om de reiskosten van [appellant] € 50,82 en de reiskosten die de deskundige van [appellant] heeft gemaakt van € 61,30.

158.   Tot slot komen de door [appellant] in hoger beroep gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek wordt 0,5 punt toegekend. Uitgaande van een waarde van € 759,- per punt, heeft [appellant] aldus recht op vergoeding van een bedrag van € 379,50 aan kosten van rechtsbijstand.

159.   Het voorgaande betekent dat het Instituut zal worden veroordeeld tot vergoeding van € 25.681,82 aan proceskosten. Ook dient het Instituut het door [appellant] betaalde bedrag aan griffierecht in hoger beroep te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt het Instituut Mijnbouwschade Groningen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van de in het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25.681,82, - , waarvan € 379,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. C.H. Sieburgh, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Van Altena
voorzitter

w.g. Planken
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023

299