Uitspraak 202005539/1/R2


Volledige tekst

202005539/1/R2.
Datum uitspraak: 21 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Ingenieursbureau A2r3 B.V. en [appellant], gevestigd en wonend te Vught,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 2 oktober 2020 in zaak nr. 20/1142 in het geding tussen:

Ingenieursbureau A2r3 B.V. en [appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Vught.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 heeft het college aan de gemeente Vught een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden, bestaande uit het aanbrengen van elementenverharding en de daarbij behorende werkzaamheden, op de Jagersboschlaan in Vught.

Bij besluit van 17 maart 2020 heeft het college het door Ingenieursbureau A2r3 B.V. en [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 oktober 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door Ingenieursbureau A2r3 B.V. en [appellant] tegen het besluit van 17 maart 2020 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover het college daarbij het bezwaar van [appellant] ontvankelijk heeft geacht, het bezwaar voor zover ingediend door [appellant] alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Ingenieursbureau A2r3 B.V. en [appellant]

hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Ingenieursbureau A2r3 en [appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2022, waar Ingenieursbureau A2r3 B.V. en [appellant], vertegenwoordigd door [appellant], bijgestaan door mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer, advocaat te Nijmegen, vergezeld door mr. R.P. Randewijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij het besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het verharden van de Jagersboschlaan in Vught tussen de Vijverbosweg en de Martinilaan. Dit deel van de Jagersboschlaan was voorafgaand aan het besluit ingericht als een onverhard bospad met daarnaast een verharde strook, ingericht als (brom)fietspad. Het onverharde bospad was in één richting toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer en diende als erftoegangsweg voor enkele percelen.

De verleende omgevingsvergunning houdt verband met een verkeersbesluit van 11 september 2019, gericht op het openstellen van dit deel van de Jagersboschlaan voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van vrachtverkeer en autobussen. Op deze wijze wordt realisering van een wijkontsluitingsweg in twee richtingen mogelijk gemaakt.

Het oordeel van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 17 maart 2020 gegrond verklaard, omdat naar haar oordeel het college het bezwaarschrift van [appellant] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. [appellant] heeft naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks actueel belang dat is betrokken bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Zijn betoog dat hij belanghebbende is bij het besluit omdat Ingenieursbureau A2r3 B.V. dat is en hij enig aandeelhouder is van deze B.V., heeft de rechtbank niet gevolgd.

De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij onder meer geoordeeld dat bij het besluit de gevolgen van het gebruik van de Jagersboschlaan door gemotoriseerd verkeer niet hoeven te worden betrokken. Daarnaast heeft zij geoordeeld dat, anders dan wordt betoogd, een herbegrenzing van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) en een daarmee samenhangende wijziging van het geldende bestemmingsplan "Vijverhof 2016" niet noodzakelijk is, alvorens de omgevingsvergunning kon worden verleend.

De ontvankelijkheid

3.       Ingenieursbureau A2r3 en [appellant] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het bezwaarschrift van [appellant]

niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Zij voeren daartoe aan dat [appellant] belanghebbende is, omdat Ingenieursbureau A2r3 B.V., waarvan hij enig aandeelhouder is, eigenaar is van de woning en het perceel [locatie 1]. Dat perceel grenst met de achtertuin aan de Jagersboschlaan, waar de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Daar treden dus directe feitelijke gevolgen van het besluit op in de vorm van de toe te nemen verkeersbewegingen. Bovendien is volgens [appellant] van belang dat hij voornemens is om op termijn zelf in de woning [locatie 1] te gaan wonen.

3.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

3.2.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank [appellant] terecht niet als belanghebbende bij het besluit heeft aangemerkt.

[appellant] kan, anders dan hij stelt, het zijn van belanghebbende niet ontlenen aan de omstandigheid dat Ingenieursbureau A2r3 B.V. belanghebbend is bij het besluit, ook al is hij naar gesteld enig aandeelhouder van die B.V. en is die B.V. eigenaar van het perceel [locatie 1]. De rechtbank heeft daarover terecht geoordeeld dat de uitspraak van de Afdeling van

19 augustus 2009 (ECLI:NL:RVS:BJ5511) waarnaar [appellant] heeft verwezen, ziet op een vertegenwoordigingsrelatie, waarbij in dat geval het bezwaarschrift dat was ingediend door de directeur/enig aandeelhouder, aan de eenmans-B.V. kon worden toegerekend, omdat vaststond dat de belangen van de directeur/enig aandeelhouder identiek waren aan de belangen van de B.V. en daarover voor andere betrokkenen in het rechtsverkeer geen enkele onduidelijkheid of onzekerheid kon hebben bestaan. Uit die uitspraak kan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet worden afgeleid dat als een rechtspersoon belanghebbend is bij een besluit, de natuurlijke persoon die directeur/enig aandeelhouder is van die rechtspersoon, steeds ook belanghebbend is bij dat besluit.

Het gaat in deze zaak niet om een vertegenwoordigingsrelatie, maar om het betoog van [appellant] dat hij naast de B.V. ook zelf belanghebbende is bij het besluit en dat hij naast de B.V. ook zelf tegen het besluit op wenst te komen. In zijn hoedanigheid van enig aandeelhouder heeft [appellant] echter niet een rechtstreeks, maar een afgeleid belang bij het besluit. Hij kan daarom niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Het belang van [appellant] is niet tegengesteld aan het belang van Ingenieursbureau A2r3 B.V. en zijn belang is ook niet anders van aard. Verder is niet gebleken dat [appellant] als gevolg van het besluit in een zakelijk of een fundamenteel recht wordt geraakt.

Verder woonde [appellant] ten tijde van het bestreden besluit op het adres [locatie 2] in Vught. Vanaf dat perceel bestaat geen zicht op de Jagersboschlaan en de afstand tot die laan bedraagt, naar niet in geschil is, circa 900 m. Niet kan worden staande gehouden dat [appellant] bij zijn woning rechtstreekse feitelijke gevolgen ondervindt van de verharding van de Jagersboschlaan.

Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, zoals dat de B.V. geen ander onroerend goed in eigendom heeft dan [locatie 1], dat de B.V. verder zal voorzien in uitsluitend het pensioen van [appellant] en dat het de bedoeling is dat [appellant] op termijn zelf in de woning [locatie 1] zal gaan wonen, maakt het oordeel van de rechtbank ook niet onjuist.

Het betoog slaagt niet.

Het beoordelingskader

4.       Ingevolge het bestemmingsplan "Vijverhof 2016" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op de Jagersboschlaan waar de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd, de bestemming "Verkeer" en de gebiedsaanduidingen "overige zone - ecologische hoofdstructuur" en "overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied".

Niet in geschil is dat volgens artikel 16.1.1 van de planregels voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is vereist. De voorwaarden die voor verlening van deze vergunning gelden staan in artikel 16.1.3 van de planregels.

De relevante wettelijke bepalingen zijn vermeld in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

De overige gronden van het hoger beroep

- Wijziging of afwijking van het bestemmingsplan vereist?

5.       Ingenieursbureau A2r3 B.V. betoogt dat een gedeelte van de Jagersboschlaan waarop de omgevingsvergunning ziet, onderdeel is van het NNB. Daarom zijn volgens haar de werkzaamheden in strijd met het bestemmingsplan en heeft de rechtbank miskend dat eerst een omgevingsvergunning voor het afwijken van, dan wel wijziging van het bestemmingsplan nodig was, voordat de omgevingsvergunning voor de werkzaamheden had kunnen worden verleend. Daartoe stelt zij dat als gevolg van de verharding die met de omgevingsvergunning wordt toegestaan, feitelijk een aanpassing van de begrenzing van het NNB plaatsvindt. Er had daarom eerst een herbegrenzing van het NNB moeten plaatsvinden, door bij een ontwerpwijziging van het bestemmingplan aan de provincie te verzoeken om aanpassing van het NNB zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV), onder het aanbieden van compensatie.

5.1.    Niet in geschil is dat de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, worden uitgevoerd binnen de bestemming "Verkeer" en dat die werkzaamheden binnen de bestemmingsomschrijving in artikel 8.1 van de regels van het bestemmingsplan passen. Dat betekent dat de werkzaamheden die met de omgevingsvergunning zijn toegestaan, in zoverre niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat dus geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig is.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat de werkzaamheden deels plaatsvinden binnen het NNB, dat niet anders maakt. Daarbij is van belang dat in het bestemmingsplan binnen een deel van de bestemming "Verkeer" de aanduiding "overige zone - ecologische hoofdstructuur" is opgenomen met de daarbij behorende planregels. Op grond van art. 16.1.1 van de planregels is een omgevingsvergunning vereist voor bepaalde werkzaamheden, waaronder het verharden, binnen die zone. In art. 16.1.3 van de planregels is daaraan de voorwaarde verbonden dat die werken of werkzaamheden alleen toelaatbaar zijn als daardoor, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van de gronden ontstaat of kan ontstaan. Deze regeling in het bestemmingsplan beoogt de gronden die behoren tot het NNB ter plaatse te beschermen.

Een en ander betekent dat bij het vaststellen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vijverhof 2016", over het verharden van de gronden binnen het NNB voor zover gelegen binnen de aanduiding "overige zone - ecologische hoofdstructuur’, als uitgangspunt is genomen dat dit verharden, mits wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 16.1.3 van de planregels, passend is binnen het NNB. Een herbegrenzing van het NNB is bij de totstandkoming van het bestemmingsplan "Vijverhof 2016" niet noodzakelijk geacht. Een dergelijke herbegrenzing is bij de aanvraag om de onderhavige omgevingsvergunning ook niet aan de orde. De vergelijking die appellant op dit punt heeft gemaakt met de totstandkoming van het bestemmingsplan "N65 Vught", maakt dit niet anders.

De conclusie is dat de rechtbank in het aangevoerde terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat eerst wijziging van het bestemmingsplan moest plaatsvinden, of afwijking van het bestemmingsplan moest worden toegestaan, alvorens de omgevingsvergunning kon worden verleend.

Het betoog slaagt niet.

- De toets aan artikel 16.1.3 van de planregels

Onvoldoende rekening gehouden met de natuur- en cultuurhistorische waarden?

6.       Ingenieursbureau A2r3 B.V. betoogt verder dat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de werkzaamheden waar de vergunning voor is verleend, voldoen aan de voorwaarden in artikel 16.1.3 van de planregels, onjuist is.

De rechtbank heeft bij dit oordeel volgens haar een te beperkte uitleg gegeven aan de te beschermen waarden. Deze landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en archeologische waarden moeten volgens haar worden uitgelegd in het licht van de IOV, die gedeeltelijk andere definities bevat dan het bestemmingsplan. De rechtbank heeft volgens haar verder ten onrechte geoordeeld dat toetsing aan de cultuurhistorische waarden niet aan de orde is.

De rechtbank heeft verder volgens Ingenieursbureau A2r3 B.V. een onjuiste betekenis gegeven aan de omstandigheid dat op de locatie al de bestemming "Verkeer" ligt. Omdat het gaat om een conserverend bestemmingsplan, kan dit slechts gaan over de bestaande situatie. Daarin functioneert de Jagersboschlaan alleen als erfontsluitingsweg voor bewoners van het Jachterf en voor langzaam verkeer. De rechtbank heeft verder miskend dat bij het oordeel over artikel 16.1.3 ook het toekomstige gebruik van de verharding als weg, moest worden betrokken.

Verder had een alternatievenonderzoek moeten plaatsvinden, omdat volgens Ingenieursbureau A2r3 B.V. eerst moest worden bezien of leefbaarheids- en bereikbaarheidsproblemen kunnen worden opgelost zonder nieuwe infrastructuur aan te leggen. Dit klemt temeer, omdat de route via de Jagersboschlaan volgens haar slechts een beperkt voordeel biedt ten opzichte van het door haar voorgestelde alternatief via de parallelweg aan de noordzijde van de N65.

6.1.    De rechtbank heeft geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat op de gronden waar de werkzaamheden zullen plaatsvinden, al de bestemming "Verkeer" ligt. Ook heeft zij erop gewezen dat de gebiedsaanduidingen "overige zone - ecologische hoofdstructuur" en "overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied" betrekking hebben op slechts een gedeelte van de gronden met de verkeersbestemming. Zij heeft het college verder gevolgd in het standpunt dat de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning aan de hand van de criteria in artikel 16.1.3 van de planregels, alleen hoeft plaats te vinden voor de gronden die zijn voorzien van de relevante aanduiding.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat is voldaan aan de voorwaarden in artikel 16.1.3 van de planregels. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar het onderzoek

"Quick scan Natuur Jagersboschlaan in Vught" van Cobra Groeninzicht te Vianen, dat het college aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Uit de quickscan volgt dat de doelstellingen van het NNB niet worden aangetast door de verharding.

Ook heeft zij geoordeeld dat tot ‘de indirecte gevolgen van de werkzaamheden’ als bedoeld in artikel 16.1.3, niet behoort het gebruik van de verharding als weg door gemotoriseerd verkeer. Zij heeft daarover geoordeeld dat aangenomen mag worden dat de effecten daarvan al zijn afgewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan waarbij aan de Jagersboschlaan de bestemming "Verkeer" is toegekend. Dat in de quickscan toch is onderzocht of het gebruik van de Jagersboschlaan door gemotoriseerd verkeer tot aantasting van het NNB zal leiden, waarbij is geconcludeerd dat dat niet het geval is, omdat geen bomen worden gekapt, het leefgebied van broedvogels niet wordt aangetast en er geen toename van verlichting zal zijn, is volgens de rechtbank dus ten overvloede.

Het oordeel van de Afdeling

6.2.    Evenals de rechtbank, stelt de Afdeling voorop dat het toetsingskader voor de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, gelet op het bepaalde in artikel 2.11, eerste lid, van die wet, in dit geval wordt gevormd door de artikelen 16.1.1 en 16.1.3 van de regels van het bestemmingsplan "Vijverhof 2016". De vergunning kan dus niet worden geweigerd op andere gronden dan in dit toetsingskader vermeld.

Het betoog dat definities van de te beschermen waarden, zoals die zijn opgenomen in de IOV hadden moeten worden toegepast bij de beoordeling van de regeling in artikel 16.1.3, heeft de rechtbank daarom terecht niet gevolgd.

Anders dan Ingenieursbureau A2r3 betoogt, zijn de door haar naar voren gebrachte alternatieven voor de verkeersroutering, waardoor verharding van de Jagersboschlaan niet nodig zou zijn, wel uitgebreid beoordeeld. Daarbij is niet gebleken van alternatieven waarmee bij verwezenlijking ervan, een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren voor alle betrokkenen.

De rechtbank heeft verder, anders dan Ingenieursbureau A2r3 B.V. betoogt, ook terecht overwogen dat tot ‘de indirect te verwachten gevolgen’ van de werkzaamheden zoals genoemd in artikel 16.1.3, niet behoren de gevolgen van het gebruiken van de verharding als weg. Zij heeft terecht geoordeeld dat de activiteiten aanleggen van de verharding en het gebruik van de verharding als weg, van elkaar te onderscheiden activiteiten zijn. Daarom hoefden de effecten van het gebruik van de weg niet bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het verharden te worden meegenomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat die effecten kunnen worden geacht al bij de vaststelling van het bestemmingsplan, waarbij de bestemming "Verkeer" is toegekend, te zijn afgewogen.

Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat alleen de intensiteit van het bestaande gebruik door verkeer onder de verkeersbestemming valt, gaat over de uitleg van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

Die vraag is in deze procedure, die gaat over of de omgevingsvergunning voor het verharden mocht worden verleend, niet aan de orde.

Ingenieursbureau A2r3 B.V. betoogt naar het oordeel van de Afdeling wel terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ook moet worden beoordeeld of door de werkzaamheden mogelijke onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden aan de orde is. Daarvoor is namelijk, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet bepalend dat geen omgevingsvergunning is vereist vanwege de aanduiding "overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied". De voorwaarden in artikel 16.1.3 gelden, gelet op de formulering van die bepaling, voor alle werken en werkzaamheden die worden genoemd in artikel 16.1.1 van de planregels.

Dat leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft namelijk wel terecht geconstateerd dat het college bij de voorbereiding van het besluit onderzoek heeft laten uitvoeren naar mogelijke aantasting van de archeologische en cultuurhistorische waarden ter plaatse. Dit blijkt uit het besluit. Aan het besluit is verder als voorschrift verbonden dat de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder archeologische begeleiding, conform een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Dit PvE hoort bij het besluit. Dit onderzoek is inhoudelijk niet bestreden. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat door het verbinden van onder meer deze voorschriften aan de vergunning, de cultuurhistorische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast. Niet in geschil is verder dat alle aanwezige bomen aan de Jagersboschlaan, die een belangrijk element vormen van de cultuurhistorische waarde ter plaatse, worden behouden. Er worden in het geheel geen bomen gekapt. Ook is door Cobra Groeninzicht een bomeneffectanalyse uitgevoerd. Autobussen en vrachtwagens zullen na de openstelling van de laan worden geweerd, ter bescherming van de bomen.

De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de werkzaamheden of de directe of indirecte gevolgen daarvan, niet zullen leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 16.1.3 van de planregels genoemde waarden, waaronder ook de cultuurhistorische en archeologische waarden.

Het betoog slaagt niet.

7.       Voor zover Ingenieursbureau A2r3 B.V. verder overige hoger beroepsgronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op de vraag of voldoende belang bestaat bij de openstelling van de Jagersboschlaan, of de kosten van de werkzaamheden wel opwegen tegen de baten en op wat de gevolgen van de openstelling zijn voor het woon- en leefklimaat van omwonenden, overweegt de Afdeling dat deze onderwerpen, gelet op het toetsingskader voor de relevante omgevingsvergunning, niet in deze procedure aan de orde kunnen komen.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, bevestigen.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Bolleboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022

641

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald".

Artikel 2.11, eerste lid:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening."

Bestemmingsplan "Vijverhof 2016"

Artikel 8.1 van de planregels luidt:

"De voor ‘Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.  Wegen en straten met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

b.  Voet- en rijwielpaden;

c.  Onderdoorgangen en tunnels;

d.  Overwegen, bruggen en duikers;

e.  Parkeervoorzieningen;

f.  Groenvoorzieningen;

g.  Ondergeschikte voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, straatmeubilair, bijbehorende verhardingen, voorzieningen van algemeen nut, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke."

Artikel 16.1

"Omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied' en 'overige zone - ecologische hoofdstructuur voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden"

Artikel 16.1.1:

"Het is verboden ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied' en ‘overige zone - ecologische hoofdstructuur’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:

Cultuurhistorisch waardevol gebied ter plaatse van de aanduiding

'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied':

a.       Het verwijderen of kappen van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie.

Ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding

'overige zone - ecologische hoofdstructuur’:

a.       Het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld;

b.       De aanleg van drainage, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

c.       het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen;

d.       afgraven, vergraven, ophogen;

e.       aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen;

f.       opplanten, omzetten van grasland en/of bouwland naar boomteelt boven 1,5 meter;

g.       aanleg leidingen, verharden oppervlak;

h.       houtaanplant;

i.        aanleg sloten."

Artikel 16.1.3:

"De werken of werkzaamheden als bedoeld in 16.1.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van de gronden ontstaat of kan ontstaan."