Uitspraak 202102895/1/R2


Volledige tekst

202102895/1/R2.
Datum uitspraak: 21 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,

en

de raad van de gemeente Gulpen-Wittem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietsverbinding en Watermaatregelen Heuvelland-Parkstad Gulpen-Wittem" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2022, waar [appellant] via een telefoonverbinding aan heeft deelgenomen en waar de raad, vertegenwoordigd door mr. E.M.G. Haagmans, ing. D.L.E. Neven en E.P.G. Vervuren-Lemmen, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologisch kader voor de realisatie van een vrijliggende fietsverbinding met wegreconstructie tussen het Heuvelland en Parkstad ter bevordering van de verkeersveiligheid. De fietsverbinding bestaat uit het tracé Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg tussen Wijlre en Ubachsberg en het tracé Daelsweg tussen Heerlen en Voerendaal. Het bestemmingsplan voorziet ook in het treffen van watermaatregelen zoals waterbuffers. [appellant] woont aan de [locatie 1] in Wijlre op een afstand van ongeveer 350 m tot het plangebied. [appellant] kan zich niet verenigen met deze ontwikkeling. Hij vreest voornamelijk voor verkeerstoename in de [locatie 2] en voor gevaarlijke situaties in de smalle spoortunnel die de Vijfbundersweg en de [locatie 2] verbindt. Ook vindt [appellant] dat onvoldoende rekening is gehouden met flora en fauna.

Ontvankelijkheid

2.       Op de totstandkoming van het bestemmingsplan is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, als neergelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van toepassing waaruit volgt dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd voor de duur van zes weken. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht.

2.1.    Het ontwerpbestemmingsplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 12 september 2020 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht, eindigde daarom op 23 oktober 2020. [appellant] stelt dat hij zowel mondeling als schriftelijk zijn zienswijze naar voren heeft gebracht.

2.2.    De Afdeling oordeelt dat [appellant] niet heeft aangetoond een zienswijze naar voren te hebben gebracht tegen het ontwerpbestemmingsplan. Hij heeft geen stukken overgelegd waar dat uit blijkt.

2.3.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3-4.8, heeft de Afdeling, tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, overwogen dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de voorbereidingsprocedure neergelegd in afdeling 3.4 van de Awb is toegepast, artikel 6:13 van de Awb niet zal worden tegengeworpen aan belanghebbenden. Voor het antwoord op de vraag of het beroep van [appellant] ontvankelijk is, is dus beslissend of hij belanghebbende is.

2.4.    De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb, omdat hij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt bij de realisatie van de voorziene vrijliggende fietsverbinding c.a.

2.5.    [appellant] betoogt dat hij belanghebbende is, omdat volgens hem sprake is van een verandering van zijn woon- en leefsituatie. Hij meent dat het verkeer in de [locatie 2], die in het verlengde van de vrijliggende fietsverbinding ligt, zal toenemen gelet op de verbreding van de weg.

2.6.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

2.7.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit, zoals een bestemmingsplan of een vergunning, toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium 'gevolgen van enige betekenis' van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2623, onder 5.2).

2.8.    De Afdeling stelt, mede gelet op het verhandelde ter zitting, vast dat [appellant] op een afstand van ongeveer 350 m van de voorziene fietsverbinding woont en er geen zicht op heeft. Ondanks die afstand tot de fietsverbinding, kan echter niet worden uitgesloten dat [appellant] feitelijke gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van het bestemmingsplan. De [locatie 2] waaraan [appellant] woont, wordt immers via de spoortunnel verbonden met de Vijfbundersweg waar de vrijliggende fietsverbinding wordt gerealiseerd. Daarnaast valt op voorhand niet uit te sluiten dat het verkeer zal toenemen in de [locatie 2]. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat het woon-werkverkeer zal toenemen, geldt dat niet voor het toeristisch-recreatief fietsverkeer. Dit betekent dat [appellant] belanghebbende is bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, zijn beroep ontvankelijk is en zijn beroep inhoudelijk wordt behandeld.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Verkeersveiligheid

4.       [appellant] betoogt dat de Vijfbundersweg wordt gebruikt door sluipverkeer tussen Maastricht en Heerlen en dat dit gebruik zal toenemen door de vrijliggende fietsverbinding en de verbreding van de weg. Deze weg wordt zo voor gemotoriseerd verkeer immers aantrekkelijker waardoor ook het verkeer in de [locatie 2] zal toenemen en de verkeerssituatie daar onveiliger wordt, aldus [appellant].

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de Vijfbundersweg een openbare weg is in de zin van de wegenlegger die door de raad op 21 september 2006 is vastgesteld en er geen beperkingen zijn voor gemotoriseerd verkeer. Dat betekent volgens de raad dat ook het verkeer wat door [appellant] wordt gezien als sluipverkeer, gebruik mag maken van deze weg. De raad stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake zal zijn van verkeerstoename. Temeer, omdat geen sprake is van een noemenswaardige wegverbreding. Ook stelt de raad zich op het standpunt dat de vrijliggende fietsverbinding juist de verkeersveiligheid zal bevorderen. Fietsers zullen immers niet meer de weg delen met gemotoriseerde voertuigen, waaronder het landbouwverkeer.

4.2.    De Afdeling oordeelt dat de raad, onder verwijzing naar de toelichting van het bestemmingsplan, zich terecht op het standpunt stelt dat de vrijliggende fietsverbinding de verkeersveiligheid zal bevorderen. De raad heeft er terecht op gewezen dat de bestaande weg ongeveer een halve meter breder wordt ten opzichte van de huidige weg, zodat deze aansluit bij het provinciale beleid voor de Kwaliteitsroute landbouwverkeer. Ook worden er snelheidsremmende maatregelen getroffen zoals plateaus bij de kruisingen. Dat de verkeersveiligheid in de [locatie 2] zal verslechteren, is ook niet aannemelijk. Het einde van de vrijliggende fietsverbinding, waar het fietsverkeer en het gemotoriseerd verkeer samenkomen, ligt namelijk ongeveer 200 m vóór de spoortunnel waardoor het verkeer niet samenkomt in de [locatie 2] zelf. Verder is niet aannemelijk dat door de aanleg van de voorziene vrijliggende fietsverbinding sprake zal zijn van een verkeerstoename in de [locatie 2].

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Alternatieve locaties

5.       [appellant] betoogt dat er voldoende alternatieven zijn voor een vrijliggende fietsverbinding via Ransdaal, Colmont, Elkenrade en Nijswiller.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de locatie waar de vrijliggende fietsverbinding wordt gerealiseerd een bestaande fietsroute is. Ook betoogt de raad dat onderzoek is gedaan naar de aard van het fietsverkeer op deze route en naar de alternatieven. Zo zijn er verkeerstellingen gedaan op het tracé Vrakelbergerweg-Vijfbundersweg waaruit is gebleken dat deze route het meest voor de hand ligt voor het woon-werkverkeer en deze route dagelijks wordt gebruikt door meer dan vijfhonderd fietsers. De alternatieve routes tussen Wijlre en Ubachsberg zijn bovendien langer en/of heuvelachtiger en daardoor minder geschikt.

5.2.    De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze om een locatie te kiezen beoordelingsruimte heeft. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De Afdeling oordeelt dat de raad dat heeft gedaan door onderzoek te doen naar de aard van het fietsverkeer en de alternatieven. Daarbij heeft de raad terecht rekening gehouden met de lengte van de fietsverbinding en de geaccidenteerdheid van de betrokken gebieden. [appellant] heeft niet inhoudelijk onderbouwd waarom een van de door hem genoemde alternatieven desondanks geschikter zou zijn voor een vrijliggende fietsverbinding dan de route die de raad heeft gekozen.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Flora en fauna

6.       [appellant] betoogt dat de overlast voor flora en fauna zal toenemen. De vrijliggende fietsverbinding wordt namelijk gerealiseerd in het foerageergebied van verschillende dieren, zoals de wouw, de buizerd, de ree en de das. De raad heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden, aldus [appellant].

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat zij voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen voor flora en fauna en dat verschillende onderzoeken zijn gedaan naar het effect voor de natuur. In deze onderzoeken is geconcludeerd dat er geen sprake is van dusdanige belemmeringen waardoor de vrijliggende fietsverbinding niet kan worden gerealiseerd. Met deze conclusies is rekening gehouden. De raad betoogt ook dat er voldoende faunavoorzieningen worden aangelegd om het aantal ongelukken met (klein) wild te verminderen.

6.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daarvan is hier geen sprake. De raad stelt zich immers terecht op het standpunt dat uit verschillende onderzoeken, waaronder een Quickscan natuurwaarden, niet is gebleken dat sprake is van belemmeringen waardoor de voorziene fietsverbinding niet kan worden gerealiseerd. Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Watermaatregelen

7.       [appellant] betoogt dat de watermaatregelen onvoldoende effectief zijn, omdat de waterbuffers aan de zuidkant van de Vrakelbergerweg niet voldoen. Volgens [appellant] loopt het water achter het viaduct tussen de waterbuffers door en veroorzaakt het overlast in het gebied rondom de Frombergerweg.

7.1.    Volgens de raad ontstaat bij hevige regenbuien wateroverlast in het gebied tussen Wijlre en Ubacksberg. De raad stelt zich op het standpunt dat dit wordt verholpen door de aanleg van de waterbuffers die tijdelijk het regenwater opvangen en het gedoseerd afvoeren, wat leidt tot minder overlast in Wijlre. De door [appellant] omschreven wateroverlast heeft volgens de raad betrekking op een ander afstromingsgebied waarvan zowel de oorzaak als het gevolg buiten het plangebied van het bestemmingsplan ligt.

7.2.    De Afdeling oordeelt, mede gelet op het verhandelde ter zitting, dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat de door [appellant] beschreven wateroverlast ziet op een ander afstromingsgebied wat buiten het plangebied ligt. De wateroverlast die [appellant] beschrijft, wordt noch veroorzaakt, noch verergerd door de in het bestemmingsplan voorziene watermaatregelen.

Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Conclusie

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tibold
griffier

853