Uitspraak 202201929/1/R1


Volledige tekst

202201929/1/R1.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Bewonersvereniging "De Miranda-Buurt", gevestigd te Amsterdam, en anderen (hierna: de bewonersvereniging en anderen),

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Amsterdam,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidas Kop Zuidas 2018, 1e herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de bewonersvereniging en anderen, en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2022, waar Bewonersvereniging De Miranda-Buurt en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, bijgestaan door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat te Den Haag, mr. T. van Wissen en mr. J.K.M. Buitenhuis zijn verschenen. [appellanten sub 2] zijn ook verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan "Zuidas Kop Zuidas 2018" (hierna: het moederplan) is vastgesteld op 19 september 2018. Het moederplan voorziet onder meer in de realisatie van woningen, kantoren en voorzieningen, waaronder detailhandels-, maatschappelijke en horecavoorzieningen, in het gebied Kop Zuidas, gelegen in stadsdeel Zuid.

2.       Het bestemmingsplan "Zuidas Kop Zuidas 2018, 1e herziening" (hierna: de partiële herziening van het moederplan) voorziet in een woonzorgvoorziening, een zogeheten broedplaats en een buurtgezondheidscentrum. Om de woonzorgvoorziening mogelijk te maken wordt onder meer de functieaanduiding 'specifieke vorm van Gemengd - 1' toegevoegd aan Kavel K, waarbinnen één vestiging van maatschappelijke dienstverlening wordt toegestaan met een maximum bruto vloeroppervlakte (hierna: bvo) van 1.200 m² bvo. Verder wordt op Kavel K de realisatie van een nieuwe broedplaats in de vorm van een atelierverzamelgebouw voorzien. Aan de bestemming 'Gemengd - 1' wordt de functieaanduiding ‘culturele voorzieningen’ toegevoegd, waardoor de broedplaats een maximale omvang van 1.000 m² bvo mag hebben. Aan de oost- en zuidzijde van Kavel L wordt een verruiming van de vestigingsgrootte van (de reeds toegestane) maatschappelijke dienstverlening mogelijk gemaakt, zodat een buurtgezondheidscentrum kan worden gerealiseerd. Daarvoor wordt functieaanduiding 'gezondheidszorg' opgenomen. Met een toevoeging aan artikel 15.5, onder d, van de regels van het moederplan wordt geregeld dat één vestiging van een buurtgezondheidscentrum met een maximum bruto vloeroppervlak van 1.000 m² is toegestaan.

Bewonersvereniging de Miranda-Buurt komt op voor de bewoners van de Mirandabuurt, inclusief de bewoners en gebruikers van de Veluwebuurt en die van de Kop Zuidas. Samen met enkele bewoners van de Mirandabuurt, woonachtig dichtbij of op Kop Zuidas, en de Vereniging van Eigenaars "Zuidelijke Wandelweg 93 t/m 123" keren zij zich tegen de voorziene omvang van de woonzorgvoorziening, de broedplaats en het buurtgezondheidscentrum, hoofdzakelijk omdat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast. [appellant sub 2A] woont op de [locatie 1] te Amsterdam, op ongeveer 4,7 kilometer afstand van het plangebied. [appellant sub 2B] woont op de [locatie 2] te Rotterdam, op ongeveer 52 kilometer afstand van het plangebied. Zij komen in beroep hoofdzakelijk omdat zij willen dat wordt afgezien van de geplande sloop van broedplaats "Old School" gevestigd in het oude schoolgebouw aan de Gaasterlandstraat 3-5 in Kop Zuidas.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Wettelijk kader

4.       De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Het beroep van de bewonersvereniging en anderen

Beroep op gerechtvaardigd vertrouwen

5.       De bewonersvereniging en anderen betogen dat op grond van artikel 3.5, onder h, van het moederplan, enkel voorzieningen mogen worden gerealiseerd met een maximale bvo van 250 m2 per vestiging. Verder betogen zij dat de raad in het participatietraject dat voorafging aan het moederplan heeft toegezegd dat er geen voorzieningen groter dan 250 m2 in het plangebied komen. De bewonersvereniging en anderen betogen dat zij, gelet op de gedane toezeggingen in aanloop naar de vaststelling van het moederplan, erop mochten vertrouwen dat geen grootschalige voorzieningen zouden worden gerealiseerd. In feite konden binnen de regels van het moederplan in hetzelfde plangebied dus reeds maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd van meer dan 1.000 m2 bvo, mits deze werden verdeeld in verschillende vestigingen.

5.1.    De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de partiële herziening van het moederplan het gevolg is geweest van ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden na de vaststelling van het moederplan. Volgens de raad kwam de noodzaak van een woonzorgvoorziening in Kop Zuidas pas vast te staan met de vaststelling van het Strategisch Huisvestingsplan jeugd, zorg en basisvoorzieningen 2019-2025 (hierna: SHP) op 5 februari 2019, ongeveer vijf maanden na vaststelling van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft de raad ervoor gekozen om een broedplaats van 1.000 m2 bvo in Kop Zuidas te realiseren na de vaststelling van het Amsterdam Atelier- en broedplaatsenbeleid in juli 2019. De raad stelt verder dat hij na de vaststelling van het moederplan tot het inzicht is gekomen dat een buurtgezondheidscentrum van 1.000 m2 voorziet in zorgbehoeften in de buurt.

5.2.    Gelet op het feit dat de vaststelling van de partiële herziening van het moederplan binnen een korte termijn volgt op de vaststelling van het moederplan, en de ruimtelijke veranderingen die daarmee gepaard gaan, acht de Afdeling het invoelbaar en begrijpelijk dat de bewonersvereniging en anderen zich overvallen voelen door deze ontwikkeling. Aan een geldend bestemmingsplan kunnen echter geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft dit blijkens de gegeven toelichting gedaan. Bovendien werd reeds in artikel 3.5, onder h, onder 2, van de regels van het moederplan geregeld dat onder andere maatschappelijke voorzieningen konden worden gerealiseerd met een maximum bvo van 250 m2 per vestiging. Mede hierom en gelet op de omvang van de voorziene maatschappelijke voorzieningen op de schaal van het plangebied, heeft de raad naar het oordeel van de Afdelingmogen besluiten tot vaststelling van de partiële herziening van het moederplan.

Voor zover de bewonersvereniging en anderen een beroep hebben gedaan op het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling dat dit beginsel aan deze handelwijze van de raad niet in de weg staat. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja, hoe.

De Afdeling overweegt, met inachtneming van de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, en het daarin weergegeven stappenplan dat, om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk dient te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van overheidsfunctionarissen die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.

De bewonersvereniging en anderen hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er concrete, aan de raad toe te rekenen toezeggingen zijn gedaan die inhouden dat geen voorzieningen groter dan 250 m2 in het plangebied zouden worden voorzien in de partiële herziening van het moederplan. De bewonersvereniging en anderen wijzen op citaten uit notulen van verschillende overleggen tussen de bewonersvereniging en Bureau Zuidas, notulen van een informatiebijeenkomst over het moederplan, een nieuwsbrief van 2 maart 2017 van Bureau Zuidas over de eerste participatiebijeenkomst in verband met het ontwerpmoederplan, diapresentaties tijdens informatiebijeenkomsten en participatiebijeenkomsten over het moederplan, en een citaat uit een nieuwsbericht van 5 oktober 2018 op de website van Bureau Zuidas.

De Afdeling overweegt dat de overgelegde citaten betrekking hebben op de invulling van het moederplan en niet op de partiële herziening van het moederplan. Bovendien wordt in deze stukken het uitgangspunt benoemd dat kleinschalige voorzieningen worden gerealiseerd, maar niet wordt gesproken van een specifiek aantal vierkante meters aan bvo. Van een toezegging over de maximaal toegestane omvang van voorzieningen binnen de partiële herziening van het moederplan, is aldus geen sprake. Voorts overweegt de Afdeling dat de overgelegde informatie is verstrekt door Bureau Zuidas en niet door de raad. Bureau Zuidas is de gemeentelijke organisatie die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van het gebied Zuidas, maar deze organisatie heeft geen bevoegdheden als het gaat om het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit had voor de bewonersvereniging en anderen op zichzelf duidelijk kunnen zijn.

Naar het oordeel van de Afdeling kunnen de door Bureau Zuidas gedane mededelingen daarom niet worden toegerekend aan de raad, die het bevoegde orgaan is waar het gaat om het vaststellen van bestemmingsplannen en daarover naar eigen inzicht dient te beslissen.

Het betoog faalt.

Inspraak

6.       De bewonersvereniging en anderen betogen dat ten onrechte geen inspraak heeft plaatsgevonden in de voorbereiding van de partiële herziening van het moederplan, en wijzen op artikel 2, vierde lid, onder e, van de Algemene inspraakverordening Amsterdam. De bewonersvereniging en anderen voeren verder aan dat er ten onrechte geen participatietraject is geweest over de te realiseren voorzieningen, enkel een informatiebijeenkomst op 24 november 2020. De bewonersvereniging en anderen betogen verder dat het ontwerp van de partiële herziening van het moederplan pas in een zodanig laat stadium is gedeeld, dat van beïnvloeding door hen voorafgaand aan de vaststelling van de partiële herziening van het moederplan geen sprake meer kon zijn. Volgens hen is hun belang hierdoor onvoldoende aan de orde geweest in de voorbereiding van de partiële herziening van het moederplan. De bewonersvereniging en anderen stellen verder dat zij geen deugdelijke motivering op de afwijzing van hun bezwaren hebben ontvangen die zij hebben opgeworpen tijdens overleggen, inspraakmomenten bij de Stadsdeelcommissie Zuid en de Raadscommissie Ruimtelijke Ordening, door middel van brieven en zienswijzen.

6.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldaan aan zijn verplichtingen voor wat betreft het bieden van inspraak. Op grond van artikel 2, derde lid, onder a van de Algemene inspraakverordening Amsterdam is geen inspraak verplicht wanneer al bij of krachtens wettelijk voorschrift in een openbare voorbereidingsprocedure is voorzien. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing, zoals volgt uit artikel 3.8, lid 1, Wet ruimtelijke ordening (hierna de Wro). De Algemene inspraakverordening stelt daarom geen verplichting aan de raad om inspraak te bieden bij de voorbereiding van de partiële herziening van het moederplan. Overeenkomstig de verplichtingen die volgen uit afdeling 3.4 van de Awb, heeft de raad in de Nota van beantwoording zienswijzen gereageerd op de zienswijzen van de bewonersvereniging en anderen.

Voor zover de bewonersvereniging en anderen betogen dat zij geen deugdelijke motivering op de afwijzing van hun bezwaren hebben ontvangen, overweegt de Afdeling het volgende. In hoofdstuk 4 van de inleiding van zijn verweerschrift heeft de raad het procesverloop tot de vaststelling van de partiële herziening van het moederplan inzichtelijk gemaakt. Hieruit en uit de door de raad overgelegde stukken volgt dat de betrokken wethouder bij brief van 5 maart 2021 en 14 juli 2021 tweemaal schriftelijk heeft gereageerd op bezwaren van de bewonersvereniging en anderen. Dat op dat moment reeds besluiten van onder meer de Directie Zuidas en Stadsdeelcommissie Zuid zouden zijn genomen ten aanzien van het ontwerpherzieningsplan leidt niet tot een ander oordeel. De reden hiervoor is dat raad door afdeling 3.4 van de Awb enkel verplicht is om bezwaren die in de zienswijzenprocedure worden ingediend, bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te betrekken.

Het betoog faalt.

Afwijken ambtelijk advies

7.       De bewonersvereniging en anderen betogen dat de beoogde voorzieningen niet op de kavels K en L gerealiseerd mogen worden, omdat verschillende ambtenaren deze kavels niet geschikt achtten voor de realisatie van met name de broedplaats en de woonzorgvoorziening. Volgens de bewonersvereniging en anderen wordt in de memo "Uitgangspunten Kavel K Kop Zuidas" van 29 januari 2019 (hierna: de memo) uitdrukkelijk geconcludeerd dat Kavel K niet geschikt is voor de woonzorgvoorziening. Bovendien betogen zij dat niet is voldaan aan het aantal m2 bvo dat op basis van de referentienorm uit de memo "Voorzieningen advies Kop Zuidas - Kavel L en K" in het zoekgebied past. De bewonersvereniging en anderen stellen dat voor Kop Zuidas 626 m2 als referentienorm past in plaats van de voorgenomen 1.200 m2.

7.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in de memo niet staat dat een broedplaats ongewenst is of in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Uit de memo volgt volgens de raad enkel dat het voorschrijven van een broedplaats in de tender-eisen, wellicht leidt tot het onbedoeld uitsluiten van een beter, alternatief programma op de begane grond.

Voor wat betreft de voorziene woonzorgvoorziening, overweegt de Afdeling dat uit de door de bewonersvereniging en anderen overgelegde citaten uit de memo volgt dat de woonzorgvoorziening niet goed inpasbaar op Kavel K wordt geacht. De raad heeft echter toegelicht dat, op basis van uitgangspunten uit het SHP, vast is komen te staan dat voor de Zuidas alleen de oost- en westzijde geschikt zijn voor de realisatie van een woonzorgvoorziening, omdat het belangrijk wordt geacht dat deze voorzieningen terechtkomen in bestaande woonwijken. Kavel K is door de raad de best beschikbare locatie bevonden, waar binnen afzienbare tijd met het ontwikkelen van de voorziening van 1.200 m2 bvo kan worden gestart. De raad heeft verder toegelicht dat van een referentienorm van 636 m2 geen sprake is. De raad wijst op pagina 4 van de memo "Voorzieningen advies Kop Zuidas - Kavel L en K", waarnaar de bewonersvereniging en anderen wijzen en waarin enkel is vastgesteld dat de minimale maat voor de woonzorgvoorziening 1.000 m2 zal moeten bedragen. Op diezelfde pagina staat ook dat wordt bezien of een omvang 1.200 m2 wellicht beter is.

Voor zover de raad heeft afgeweken van wat volgt uit de door de bewonersvereniging en anderen overgelegde citaten, ziet de Afdeling in wat zij hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dit niet heeft mogen doen. De raad heeft deugdelijk onderbouwd waarom Kavel K geschikt is bevonden voor de realisatie van de broedplaats en de woonzorgvoorziening. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in dit opzicht de partiële herziening van het moederplan mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

Strijd met het SHP en Visie Zuidas 2016

8.       De bewonersvereniging en anderen betogen dat de realisatie van de woonzorgvoorziening in strijd is met de eisen en criteria uit het SHP. Volgens hen volgt daaruit dat een woonzorgvoorziening moet worden gerealiseerd op de Zuidas en niet in Kop Zuidas. De bewonersvereniging en anderen betogen dat de woonzorgvoorziening in strijd is met de maximaal toegestane omvang binnen het SHP en dat deze niet eerder dan eind 2025 wordt opgeleverd, terwijl uit het SHP blijkt dat deze voor die tijd al moet zijn gerealiseerd. Zij betogen verder dat de keuze voor de drie voorzieningen in Kop Zuidas in strijd is met de Visie Zuidas 2016, omdat hierin geen bovenwijkse voorzieningen worden genoemd, maar enkel maatschappelijke voorzieningen voor de wijk worden gerealiseerd.

8.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de doelstelling uit het SHP om in Zuidas een woonzorgvoorziening te realiseren, omdat Kop Zuidas onderdeel is van de Zuidas. De raad heeft verder toegelicht dat de gekozen grootte en het ontwerp van de woonzorgvoorziening zijn vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in de Richtlijnen voor Programma's van Eisen Jeugd, Zorg en Basisvoorzieningen op 19 november 2019. Voor de 30 studio's, een gezamenlijke ruimte en een kantoor voor de begeleiders heeft de raad een omvang van 1.200 m2 bvo noodzakelijk geacht. Voor wat betreft de factoren die staan vermeld op pagina 23 van het SHP, heeft de raad toegelicht dat deze opsomming van factoren is betrokken bij het opstellen van de spreidingskaart voor bestaande en benodigde nieuwe maatschappelijke voorzieningen. In zijn verweerschrift wordt door de raad uiteengezet dat met vestiging van de woonzorgvoorziening in Kop Zuidas aan de genoemde factoren kan worden voldaan. De raad licht verder toe dat voor Kavel K is gekozen voor de realisatie van deze voorziening, omdat spoedig gestart kan worden met bouwen. Een keuze voor een ander deelgebied zou volgens de raad leiden tot een latere oplevering, waardoor minder kan worden ingespeeld op de urgente behoefte. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad deugdelijk toegelicht waarom hij de partiële herziening van het moederplan in overeenstemming heeft geacht met het SHP, voor zover deze van toepassing is.

8.2.    De Afdeling stelt voorop dat in de Visie Zuidas 2016 staat dat het een flexibel kader betreft, waarvan eventuele afwijking dus bij voorbaat mogelijk wordt geacht. De raad heeft bovendien toegelicht dat het buurtgezondheidscentrum geen bovenwijkse voorziening is, en dat de Visie Zuidas 2016 ook ruimte laat aan maatschappelijke voorzieningen voor de directe omgeving. Gelet op de toelichting van de raad, ziet de Afdeling in wat de bewonersvereniging en anderen betogen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de partiële herziening van het moederplan heeft vastgesteld in strijd met het door de bewonersvereniging en anderen aangewezen gemeentelijk beleid.

Het betoog faalt.

Leeswijzer beroepsgronden woon- en leefklimaat

9.       De bewonersvereniging en anderen betogen dat de partiële herziening van het moederplan onredelijk bezwarend is voor hun woon- en leefklimaat. De Afdeling bespreekt deze beroepsgronden afzonderlijk om vervolgens te kunnen beoordelen of de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nadelige gevolgen van de voorziene ontwikkelingen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Druk op de wijk

10.     De bewonersvereniging en anderen betogen dat de partiële herziening van het moederplan leidt tot een onevenredig hoge concentratie van grootschalige maatschappelijke voorzieningen in de Mirandabuurt, in het bijzonder waar het de woonzorgvoorziening betreft. Dat is volgens hen in strijd met Gebiedsplan 2020, Buitenveldert/Zuidas, het Gebiedsplan 2021, Buitenveldert, Zuidas en de Gebiedsagenda Zuid 2019-2022. Daarin zou zijn erkend dat het absorptievermogen van de Mirandabuurt is bereikt, waardoor geen ruimte zou kunnen bestaan voor de voorgenomen voorzieningen.

De bewonersvereniging en anderen hebben verder aangevoerd dat zij zich zorgen maken over mogelijke overlast door bewoners van de woonzorgvoorziening, omdat deze voorziening volgens hen zal worden bewoond door dakloze personen met zwaar autistische stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en verslavingsproblematiek, verstandelijke beperkingen en gedragsstoornissen.

10.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de komst van de woonzorgvoorziening niet de draagkracht van deelgebied Kop Zuidas te boven gaat. Volgens de raad is in deelgebied Kop Zuidas slechts één zorgvoorziening gevestigd: de instelling Zuidoever van Cordaan. In Zuidoever bevinden zich appartementen voor ouderen met een zware zorgvraag. In de naastgelegen Veluwebuurt bevinden zich voorts nog twee zorgvoorzieningen: het Judith van Swethuis, waar psychiatrische patiënten wonen, en een school voor speciaal basisonderwijs "de Wereldboom", die onderwijs, opvang en ondersteuning biedt aan kinderen van 0 tot en met 12 jaar. De raad licht toe dat de invloed van de drie gevestigde instellingen op de buurt nihil is. De bewoners van Zuidoever en het Judith van Swethuis blijven voornamelijk binnen en er zijn volgens de raad geen klachten over deze instellingen bekend. Ook over "de Wereldboom" zijn de raad geen klachten bekend. De afstand tussen de verschillende zorgvoorzieningen is bovendien relatief groot. Voor wat het buurtgezondheidscentrum betreft, stelt de raad dat het niet in de rede ligt dat deze functie zal leiden tot een toename van druk op de wijk, omdat de gebruikers van de functie zich al in de wijk bevinden. De raad licht verder toe dat de broedplaats een relatief kleinschalige functie is, waarbij kunstenaars de mogelijkheid krijgen zichzelf te ontwikkelen. Ook van deze functie wordt door de raad geen druk op de wijk verwacht. Gelet op de door de raad gegeven toelichting, welke in de kern door de bewonersvereniging niet is bestreden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de komst van de voorzieningen de draagkracht van deelgebied Kop Zuidas zal overstijgen. Het betoog dat voorgenomen voorzieningen in strijd zijn met de genoemde gebiedsplannen en de Gebiedsagenda Zuid 2019-2022, kan daarom niet slagen.

Ten overvloede overweegt de Afdeling over de mogelijke overlast door de bewoners van de woonzorgvoorziening het volgende. De beoordeling van de mogelijke overlast valt niet binnen de reikwijdte van de toets van de goede ruimtelijke ordening die de Afdeling in het kader van deze procedure dient uit te voeren, maar betreft een probleem van openbare orde. De raad heeft bovendien ter zitting toegelicht dat bij oplevering van het gebouw maatregelen zijn genomen zodat bij eventuele bewonersoverlast tijdig kan worden ingegrepen, zoals het instellen van een begeleidingscommissie die bereikbaar is voor klachten en suggesties, bestaande uit omwonenden, de locatiemanager van de woonzorgvoorziening, het stadsdeel en de politie.

Het betoog faalt.

Het bezien van alternatieven

11.     De bewonersvereniging en anderen hebben voorgesteld de drie voorzieningen op alternatieve locaties op de Zuidas te realiseren. Zij menen dat andere gebieden op de Zuidas een beter alternatief voor vestiging van de drie voorzieningen zouden vormen. Zij betogen dat de raad de door hen aangedragen alternatieven niet zorgvuldig heeft onderzocht en de partiële herziening van het moederplan op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.

De bewonersvereniging en anderen noemen deelgebied Ravel en deelgebied Vivaldi, Kavel 13 en Kavel 4 als alternatieve locaties. Zij stellen dat deze locaties woongebieden zijn en daarom geschikt zijn voor de realisatie van een woonzorgvoorziening. Verder wijzen zij op deelgebied RAI en de woonbuurten Buitenveldert en de Prinses Irenebuurt als alternatieve locaties, die volgens hen onvoldoende zijn onderzocht als alternatieve locatie.

11.1.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

De raad licht toe dat voor alle gebieden die de bewonersvereniging en anderen noemen, geldt dat daarmee niet een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Volgens de raad is deelgebied RAI geen woongebied, en gelet op de eisen uit het SHP, daarom niet geschikt voor de realisatie van een woonzorgvoorziening.

De raad licht verder toe dat het gehele deelgebied Vivaldi primair is bedoeld als kantorenlocatie. Hoewel in het gebied ook woningen aanwezig zijn, zal wonen hier - anders dan in Kop Zuidas - volgens de raad niet de boventoon voeren. Ten aanzien van deelgebied Vivaldi, Kavel 13, stelt de raad zich meer specifiek op het standpunt dat de aanwezigheid van één woontoren onvoldoende is om te spreken van een woonbuurt. Bovendien licht de raad toe dat het op 27 mei 2021 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Zuidas-Vivaldi Kavel 13, Kavel voormalig Drentestaete fase I en 2e partiële herziening" geen ruimte biedt voor deze voorzieningen. Artikel 3.4 van de regels van dit bestemmingsplan maakt mogelijk dat ten hoogste 2.000 m2 bvo voor onder meer maatschappelijke dienstverlening en consumentverzorgende dienstverlening kan worden gebruikt. De voor de functies woonzorgvoorziening en buurtgezondheidscentrum benodigde aantallen vierkante meters bedragen in totaal 2.200 m2 en overstijgen daarmee het beschikbare aantal vierkante meters.

Volgens de raad is ook deelgebied Ravel niet geschikt als alternatief van de voorzieningen in Kop Zuidas. De raad stelt dat een buurtgezondheidscentrum in Ravel niet een dergelijke voorziening in Kop Zuidas kan vervangen, omdat dit een voorziening op wijkniveau is. Voor de realisatie van de woonzorgvoorziening en de broedplaats is Ravel mede niet geschikt, omdat het woongebied pas over 15 tot 20 jaar voltooid zal zijn. Vanwege de termijndoelstellingen uit het SHP is er daarom voor gekozen om de woonzorgvoorzieningen onder te brengen in andere wijken, die al wel in verdere mate zijn ontwikkeld.

11.2.  De Afdeling stelt op basis van het vorengaande vast dat de raad de door de bewonersvereniging en anderen voorgestelde alternatieven heeft afgewogen bij de vaststelling van de partiële herziening van het moederplan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad toereikend gemotiveerd waarom niet voor deze alternatieven is gekozen. De Afdeling heeft bovendien reeds in de uitspraken van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1321 en 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2687 geoordeeld dat de raad er redelijkerwijs van kon afzien de vestiging van de drie voorzieningen in deelgebied Ravel respectievelijk deelgebied Vivaldi te regelen.

Het betoog faalt.

Verkeer en parkeren

12.     De bewonersvereniging en anderen betogen dat als gevolg van de partiële herziening van het moederplan, en de voorziene maatschappelijke voorzieningen, de verkeers- en parkeerdruk in de Mirandabuurt zal toenemen, terwijl de buurt een hoge parkeer- en verkeersdruk ondervindt. In het bijzonder betogen de bewonersvereniging en anderen dat de komst van het buurtgezondheidscentrum vermoedelijk veel verkeer zal aantrekken en dat de verkeers- en parkeerdruk zal verergeren.

12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeersdruk in de Mirandabuurt niet zal toenemen als gevolg van de partiële herziening van het moederplan. Volgens de raad blijkt uit de verkeer- en parkeeronderzoeken die ten grondslag liggen aan het moederplan, dat het maximaal te realiseren programma niet zal leiden tot extra verkeershinder. Volgens de raad is voor de te verwachten verkeer- en parkeerdruk in het moederplan gekeken naar het totale voorziene programma. De vestiging van de broedplaats, de woonzorgvoorziening en het buurtgezondheidscentrum wijzigt het oorspronkelijke programma volgens de raad niet, omdat in totaal niet meer bvo wordt toegestaan dan in het moederplan is voorzien.

Voor wat de parkeerdruk betreft, stelt de raad zich op het standpunt dat niet meer parkeerplaatsen gerealiseerd hoeven worden. De raad licht toe dat woningen en kantoren in Kop Zuidas geen vergunningen krijgen voor parkeerplaatsen in de Mirandabuurt en dat al het parkeren in Kop Zuidas ondergronds gebeurt. Verder merkt de raad op dat het buurtgezondheidscentrum en de woonzorgvoorziening binnen de, reeds in het moederplan toegestane, bestemmingen "Wonen-2" en "Gemengd - 1", en de reeds toegestane functie 'maatschappelijke dienstverlening' vallen. Op grond van het moederplan geldt voor deze functie reeds een parkeernorm waaraan wordt voldaan. De raad licht verder toe dat de broedplaats valt binnen de bestemming "Gemengd - 1" en de daarbinnen nieuw toegevoegde functie 'culturele voorzieningen'. Voor de functie 'culturele voorzieningen' is aangesloten bij de parkeernorm die is gesteld voor overige functies binnen de bestemming "Gemengd - 1".

Gelet op de toelichting van de raad, ziet de Afdeling in wat de bewonersvereniging en anderen hebben aangevoerd over de verkeer- en parkeerdruk geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de partiële herziening van het moederplan niet op deze wijze heeft mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

Geluidhinder en schaduwhinder

13.     De bewonersvereniging en anderen vrezen voor geluid- en schaduwhinder als gevolg van de voorziene slanke toren van 60 meter op het oostelijk deel van Kavel K, in plaats van de toren van 60 meter over de gehele breedte van het bouwvlak zoals was voorzien in het moederplan. Zij betogen dat geen deugdelijke geluidonderzoeken ten grondslag liggen aan de partiële herziening van het moederplan, omdat de metingen zijn verouderd. Zij voeren verder aan dat de slanke toren leidt tot schaduwwerking voor onder andere de Oldambtstraat en de appartementencomplexen aan de Zuidelijke Wandelweg. Volgens de bewonersvereniging en anderen bevat de bezonningsstudie Kop Zuidas ten onrechte geen vergelijking met de toren zoals voorzien in het moederplan.

13.1.  De raad stelt zich primair op het standpunt dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb aan het slagen van de beroepsgrond in de weg staat. Volgens de raad is Kavel K gelegen aan de zuidwestzijde van plangebied Kop Zuidas, terwijl de bewoners die opkomen tegen dit plan ten noorden van het plangebied wonen. Het is volgens de raad daarom uitgesloten dat zij geluid- of schaduwhinder als gevolg van de slanke toren zullen ondervinden.

Meer inhoudelijk stelt de raad zich op het standpunt dat geen onevenredige geluidhinder ontstaat als gevolg van een smalle toren in de plaats van een toren over de volledige breedte van het bouwplan. Hij licht toe dat uit het geluidonderzoek ten behoeve van het moederplan, volgt dat ook zonder afschermende werking van de toren van 60 meter over de volledige breedte van het bouwplan, in goede ruimtelijke ordening kan worden voorzien. Omdat de maatgevende geluidbronnen niet zijn gewijzigd, is volgens de raad geen extra onderzoek nodig om te concluderen dat het versmallen van de toren op de oostzijde van Kavel K ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht. Ten aanzien van de bezonning stelt de raad dat ook met de smallere toren aan de bezonningeisen wordt voldaan.

13.2.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

13.3.  Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

13.4.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak over relativiteit van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.5, kunnen appellanten tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan op grond van de Wro, zoals hier aan de orde, opkomen met het oog op hun belang om gevrijwaard te blijven van aantasting van hun woon- en leefomgeving.

13.5.  De bewonersvereniging heeft volgens artikel 2 van haar statuten onder meer de statutaire doelstelling om de belangen van de bewoners van de Mirandabuurt te behartigen, teneinde het tuinstadkarakter van deze buurt te behouden. De met het plan mogelijk gemaakte bouw- en gebruiksmogelijkheden kunnen de woon- en leefomgeving van de bewoners van de Mirandabuurt aantasten. Gelet hierop strekt de norm van een goede ruimtelijke ordening, neergelegd in artikel 3.1 van de Wro, in ieder geval tot bescherming van de belangen van de bewonersvereniging. De Afdeling zal deze beroepsgronden daarom inhoudelijk behandelen.

13.6.  De Afdeling overweegt dat volgens hoofdstuk 4.4 van de plantoelichting het herzieningsplan geen geluidgevoelige functies mogelijk maakt die binnen het moederplan niet waren toegestaan. De wijziging in de breedte van de voorziene slanke toren heeft volgens de raad ook niet tot gevolg dat een nieuw geluidonderzoek moet worden uitgevoerd, omdat deze maatvoeringwijziging mede is onderzocht in het akoestisch rapport dat ten grondslag ligt van het moederplan. De bewonersvereniging en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze stellingen feitelijk onjuist zijn. Gelet daarop ziet de Afdeling in wat de bewonersvereniging en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene slanke toren van 60 meter zorgt voor toegenomen geluidhinder.

Voor zover het beroep zich richt tegen de gestelde veroudering van de meetgegevens, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling stelt vast dat de geluidonderzoeken die ten grondslag liggen aan de partiële herziening van het moederplan stammen uit 2017, en ongeveer 5 jaar ouder zijn dan de vaststelling van dit plan. Zoals volgt uit de uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:437, staat artikel 3.1.1a van het Besluit ruimtelijke ordening er echter niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. De bewonersvereniging en anderen hebben verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat deze onderzoeken zodanig zijn verouderd of achterhaald, dan wel dat na de totstandkoming van de onderzoeken zodanige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, dat moet worden getwijfeld aan de representativiteit van deze onderzoeken. Nu de bewonersvereniging en anderen niet hebben geconcretiseerd waarom de desbetreffende onderzoeken niet aan het plan ten grondslag mochten worden gelegd, kan het betoog niet leiden tot het oordeel dat het plan onzorgvuldig is voorbereid.

13.7.  Ten aanzien van het betoog over de schaduwwerking van de slanke toren, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft in zijn bezonningsstudie een norm gehanteerd die inhoudt dat de nieuwbouw zodanig moet zijn gesitueerd dat de zon op de eerste dag van de lente dan wel de eerste dag van de herfst tussen 10.00 uur en 18.00 uur ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag, één gevel van een woning moet kunnen bereiken. Uit meetmomenten op 21 maart, 21 juni, 23 september en op 22 december is naar voren gekomen dat aan de normen en eisen voor bezonning wordt voldaan. Een vergelijking met de bebouwing die in het moederplan was voorzien, acht de Afdeling in het licht daarvan niet nodig.

Het betoog faalt.

Behoud groen

14.     De bewonersvereniging en anderen vrezen voor negatieve gevolgen voor het Wilgenlaantje, een stuk groen in het plangebied, omdat onder de partiële herziening van het moederplan de drie voorzieningen in de nabijheid daarvan worden gerealiseerd.

14.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de partiële herziening van het bestemmingsplan geen gevolgen heeft voor de geplande groene inrichting van het Wilgenlaantje. Dit blijkt ook niet uit de planstukken. De Afdeling ziet in wat de bewonersvereniging en andere hebben aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting van de te twijfelen.

Het betoog faalt.

Overige gronden woon- en leefklimaat

15.     De bewonersvereniging en anderen vrezen voor negatieve gevolgen voor de externe veiligheid als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen. Zij betogen daarnaast dat de woonzorgvoorziening in strijd is met de luchtkwaliteitseisen uit het Besluit gevoelige bestemmingen en de Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit.

15.1.  Wat de bewonersvereniging en anderen aanvoeren, kan niet leiden tot vernietiging van de partiële herziening van het moederplan. De Afdeling overweegt dat in paragraaf 4.8 van plantoelichting is vermeld dat de met dit plan voorziene ontwikkelingen geen gevolgen hebben voor het in het moederplan verantwoorde groepsrisico. Er bestaat geen grond om te twijfelen aan de juistheid daarvan.

Over het Besluit gevoelige bestemmingen overweegt de Afdeling het volgende. Uit dit besluit volgen beperkingen voor het mogelijk maken van ontwikkelingen als bijvoorbeeld, verpleeg- en bejaardenhuizen op minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg. Datzelfde geldt voor de Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit. Een woonzorgvoorziening is geen gevoelige bestemming, zoals bedoeld in artikel 3, onder 1 van het Besluit gevoelige bestemmingen, en de realisatie daarvan is daarom geen ontwikkeling waarop het Besluit gevoelige bestemmingen ziet. Het Besluit gevoelige bestemmingen en de Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit leveren dan ook geen beperkingen op voor de realisatie van deze voorziening.

Het betoog faalt.

Beroep op het evenredigheidsbeginsel

16.     De bewonersvereniging en anderen betogen dat de partiële herziening van het moederplan niet voldoet aan de eisen van de evenredigheidstoets. In het kader van dit betoog wijzen zij op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285. Volgens de bewonersvereniging en anderen is de partiële herziening van het moederplan niet geschikt om het daarmee beoogde doel te bereiken, omdat dit besluit er volgens hen toe dient dat de drie grootschalige voorzieningen evenredig worden verspreid over de Zuidas. De bewonersvereniging en anderen betogen daarnaast dat de partiële herziening van het moederplan niet noodzakelijk is om dit doel te bereiken, omdat er andere geschikte plekken op de Zuidas zijn om de voorzieningen te realiseren. Verder betogen zij dat de partiële herziening van het moederplan niet evenwichtig is, omdat de overlast en de druk op de leefbaarheid van de buurt als gevolg van dit besluit verder toeneemt.

16.1.  De Afdeling overweegt dat zij in de uitspraak van 2 februari 2022 heeft uiteengezet hoe de bestuursrechter aan het evenredigheidsbeginsel moet toetsen. Daaruit volgt dat de bestuursrechter, als daar aanleiding voor is, toetst of het bestreden besluit geschikt is om het doel te bereiken, of het een noodzakelijke maatregel is of dat met een minder vergaande maatregel kan worden volstaan, en of de maatregel in het concrete geval evenwichtig is.

De Afdeling stelt vast dat het doel van de partiële herziening van het moederplan, anders dan de bewonersvereniging en anderen stellen, niet de spreiding is van de drie maatschappelijke voorzieningen, maar het mogelijk maken van de vestiging van deze voorzieningen in deelgebied Kop Zuidas. De Afdeling oordeelt dat de partiële herziening van het moederplan geschikt is om dit doel te bereiken. Gelet op de door de raad geschetste behoefte aan de drie maatschappelijke voorzieningen, oordeelt de Afdeling dat ook de noodzakelijkheid van de partiële herziening van het moederplan voldoende is gemotiveerd. De Afdeling betrekt hierbij dat onder 11.1 is geoordeeld dat de raad toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor de door de bewonersvereniging en anderen voorgestelde alternatieven is gekozen. Voor wat betreft de evenwichtigheid van de partiële herziening van het moederplan, oordeelt de Afdeling dat, gelet op wat hiervoor is besproken, de nadelige gevolgen van de voorziene ontwikkelingen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Gelet op de argumenten die de bewonersvereniging en anderen daarvoor hebben aangedragen, concludeert de Afdeling dat de partiële herziening van het moederplan niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellanten sub 2]

Sloop van broedplaats "Old School"

17.     [appellanten sub 2] keren zich tegen de geplande sloop van broedplaats "Old School", gevestigd in het oude schoolgebouw aan de Gaasterlandstraat 3-5 te Amsterdam. Zij betogen dat het straatbeeld rijker wordt met een diversiteit aan bouwstijlen uit verschillende jaren, en daar draagt het behoud van broedplaats "Old School" volgens hen aan bij.

17.1.  De raad stelt dat [appellanten sub 2] geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 31 januari 2022. Volgens de raad moet hun beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat zij op te ver van het plangebied wonen. Hij stelt dat een gevoel van persoonlijke betrokkenheid bij een besluit onvoldoende is om rechtstreeks bij dat besluit betrokken belang aan te nemen, en wijst op de uitspraak van de Afdeling 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1187, onder 5.3. De raad acht ook relevant dat door [appellanten sub 2] geen zienswijze tegen het ontwerp-bestemmingsplan is ingediend.

Subsidiair betoogt de raad dat [appellanten sub 2] geen procesbelang hebben. De raad stelt dat het wegbestemmen van broedplaats Old School heeft plaatsgevonden in het kader van het moederplan. De gronden aan de Gaasterlandstraat 3-5 kregen met dit bestemmingsplan de bestemming "Wonen - 1", waarmee volgens de raad mogelijk is gemaakt dat Old School op termijn zou worden gesloopt om woningbouw mogelijk te maken. De raad stelt dat met de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1069, het moederplan onherroepelijk is geworden. Volgens de raad heeft het wegbestemmen van Old School hiermee formele rechtskracht gekregen, zodat van de rechtmatigheid hiervan moet worden uitgegaan.

17.2.  De Afdeling acht niet aannemelijk dat [appellanten sub 2] in hun woonomgeving feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling. [appellanten sub 2] wonen namelijk op een afstand van ongeveer 4,7 kilometer respectievelijk 52 kilometer van de locatie. Zij hebben echter ter zitting, onweersproken door de raad, nader verklaard dat zij gebruikers waren van broedplaats "Old School" ten tijde van de vaststelling van de partiële herziening van het moederplan. Naar het oordeel van de Afdeling zijn [appellanten sub 2] daarom belanghebbenden in beroep tegen dit plan. Aan [appellanten sub 2] kan aldus, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, niet worden tegengeworpen dat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Dit betekent dat de Afdeling het beroep inhoudelijk behandelt.

17.3.  De Afdeling overweegt dat de raad reeds onder het moederplan heeft besloten om broedplaats "Old School" niet te behouden en dat die broedplaats daarom reeds toen is wegbestemd. Die keuze is derhalve niet binnen de partiële herziening van het moederplan gedaan, en de raad hoefde daar ook niet van terug te komen. In wat [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de partiële herziening van het moederplan is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Conclusie

18.     De beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

19.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, griffier.

w.g. Polak
voorzitter

w.g. Den Broeder
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

91-996

Bijlage - Wettelijk kader

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.8

1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

a. de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, gelijktijdig met de daar bedoelde plaatsing langs elektronische weg wordt toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

b. indien in het ontwerp gronden zijn aangewezen waarvan de bestemming in de naaste toekomst voor verwezenlijking in aanmerking komt, kennisgeving tevens geschiedt aan diegenen die in de basisregistratie kadaster staan vermeld als eigenaar van die gronden of als beperkt gerechtigde op die gronden;

c. door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht;

d. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

[…].

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.1a

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

[…].

Bestemmingsplan "Zuidas Kop Zuidas 2018, 1e herziening"

Artikel 8 Wonen - 2

Artikel 15 van de planregels van het bestemmingsplan Zuidas Kop Zuidas 2018 wordt als volgt herzien:

[…]

II. Aan artikel 15, lid 15.5, onder d, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

In aanvulling op het bepaalde in lid 15.5, onder d, onder 2, is ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg' in de eerste en/of tweede bouwlaag één buurtgezondheidscentrum toegestaan met een maximum brutovloeroppervlak van 1.000 m2.

Bestemmingsplan "Zuidas Kop Zuidas 2018"

3.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

[…]

h. Voor bedrijven, detailhandel, maatschappelijke, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca III en IV geldt:

1. situering: uitsluitend in de eerste bouwlaag en tweede bouwlaag;

2. maximum bruto vloeroppervlak per vestiging: 250 m²;

3. in afwijking van het bepaalde in lid 3.5, onder h, onder 2, is ter plaatse van de meest westelijk gelegen gronden aan de A10 horeca IV toegestaan met een totaal maximum brutovloeroppervlak van 500 m², met dien verstande dat deze uitsluitend aan de noordwestzijde van de gronden mag worden gerealiseerd;

[…].

Algemene inspraakverordening Amsterdam

Artikel 2: Werkingssfeer verordening

[…]

3. Er wordt geen inspraak verleend, als het beleidsvoornemen:

a. bij of krachtens wettelijk voorschrift van inspraak is uitgesloten of al bij of krachtens wettelijk voorschrift in een openbare voorbereidingsprocedure is voorzien;

[...]

4. Het bestuursorgaan kan besluiten van inspraak af te zien als:

[…]

e. het belang van de inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan voor kwetsbare groepen in de samenleving;

[…].