Uitspraak 202201709/1/A2


Volledige tekst

202201709/1/A2.
Datum uitspraak: 30 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2022 in zaak nr. 19/5274 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2019 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig van [appellant] met kenteken [..-..-..] (hierna: de auto) weg te slepen en in bewaring te stellen, en de kosten hiervan ter hoogte van € 257,41 op hem verhaald.

Bij besluit van 5 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 27 mei 2021 heeft het college, ter vervanging van het besluit van 5 september 2019, opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist en dit met gewijzigde motivering wederom ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep voor zover gericht tegen het besluit van 5 september 2019 niet-ontvankelijk en voor zover gericht tegen het besluit van 27 mei 2021 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong, zijn verschenen.

Overwegingen

Wet- en regelgeving

1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant] woont in de buurt van het Pijnackerplein in Rotterdam. Op zaterdag 8 juni 2019 heeft hij zijn auto op het Pijnackerplein in een parkeervak gezet. Op woensdag 12 juni 2019 is bij de betreffende parkeervakken een verkeersbord E4 geplaatst, met daarboven de tekst ‘Evenement’, en daaronder een onderbord met de tekst ‘Parkeren verboden op: Do 20 juni 08h t/m Ma 24 juni 18h’.

Op donderdag 20 juni 2019 om 8:47 uur heeft een toezichthouder van de gemeente Rotterdam geconstateerd dat de auto van [appellant] geparkeerd stond in een parkeervak waar van 20 juni 2019 8:00 uur tot en met 24 juni 2019 18:00 uur een parkeerverbod was ingesteld vanwege een evenement. De auto is vervolgens weggesleept naar Rhoon en daar in bewaring gesteld. Toen [appellant] op 22 juni 2019 zijn auto wilde gebruiken, bleek deze weggesleept. Hij heeft de auto op 23 juni 2019, na betaling van € 257,41 aan wegsleepkosten en opslagkosten, weer in zijn bezit gekregen.

Besluit

3.       Aan het besluit van 27 mei 2021 heeft het college ten grondslag gelegd dat de auto van [appellant] op 20 juni 2019 in strijd met het aldaar geldende en met verkeersborden aangegeven parkeerverbod stond geparkeerd. Het wegslepen van de auto was noodzakelijk in verband met het opzetten van een evenement dat zou plaatsvinden op het Pijnackerplein, aldus het college. Daarbij heeft [appellant] volgens het college geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van toepassing van bestuursdwang had moeten worden afgezien.

Verder heeft het college aan het besluit ten grondslag gelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal in de regel samengaan. [appellant] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die ertoe leiden dat de kosten niet bij hem in rekening kunnen worden gebracht. De verkeersborden zijn weliswaar geplaatst nadat hij had geparkeerd, maar het parkeerverbod is pas zeven dagen na plaatsing van kracht geworden. Hem kan worden verweten dat hij, nadat hij zijn auto in het parkeervak had geparkeerd, de situatie ter plaatse gedurende een aantal dagen kennelijk niet heeft gecontroleerd. Die omstandigheid dient voor zijn rekening en risico te komen, aldus het college.

Het college heeft zich daarnaast op standpunt gesteld dat [appellant] een redelijke termijn had om een bezwaarschrift in te dienen. Het besluit tot toepassing van bestuursdwang is een maand nadat hij de auto bij het wegsleepbedrijf had opgehaald naar hem verzonden. De bezwaartermijn van zes weken is op dat moment aangevangen. Niet is gebleken dat [appellant] in zijn belangen is geschaad, aldus het college.

Ook heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het overleg tussen het college en de officier van justitie als bedoeld in artikel 170, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw), waar [appellant] op heeft gewezen, niet ter beoordeling voorligt in deze procedure over spoedeisende bestuursdwang.

Tot slot heeft het college zich op het standpunt gesteld dat door het toepassen van spoedeisende bestuursdwang in plaats van het opleggen van een boete de rechtsbescherming niet is verminderd. Dit standpunt wordt ondersteund door het feit dat [appellant] bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang, aldus het college.

Oordeel van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 5 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit is vervangen door het besluit van 27 mei 2021. [appellant] heeft daardoor geen belang meer bij de beoordeling van het eerstgenoemde besluit. Het besluit van 27 mei 2021 heeft de rechtbank aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het van rechtswege ontstane beroep tegen dit besluit heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in beginsel bevoegd was om bestuursdwang toe te passen door de auto van [appellant] weg te slepen en in bewaring te stellen. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat de auto op 20 juni 2019 stond geparkeerd op een parkeerplaats waarvoor een parkeerverbod was ingesteld. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geen redenen gezien op grond waarvan van het wegslepen van de auto had moeten worden afgezien.

Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het standpunt van het college in het algemeen juist is dat het de plicht van elke verkeersdeelnemer is om zich ervan te vergewissen wat de ter plaatse geldende verkeersregels zijn. Dit brengt met zich dat de eigenaar of bestuurder van een auto, na aanvang van het parkeren, is gehouden om nadien met enige regelmaat te (laten) controleren of de situatie ter plaatse is gewijzigd of zal wijzigen. Dat hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet elke dag te zijn, maar in elk geval vaker dan [appellant] nu heeft gedaan.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de bevoegdheid heeft tot het toepassen van bestuursdwang om tot opheffing van een strijdige situatie te komen. Van een vermindering van rechtsbescherming is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu tegen het bestuursdwangbesluit rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld en [appellant] dit ook heeft gedaan.

Hoger beroep

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van vermindering van rechtsbescherming geen sprake is. Bij spoedeisende bestuursdwang speelt, in tegenstelling tot bij een boete, verwijtbaarheid geen rol. Hierdoor kan hij geen gebrek aan verwijtbaarheid of afwezigheid van alle schuld aanvoeren en daardoor wordt hij in zijn belangen geschaad.

Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank, ondanks zijn verzoek daartoe, geen oordeel heeft gegeven over de vraag om de hoeveel dagen hij had moeten controleren of er een verkeersbord met een tijdelijk parkeerverbod is geplaatst. Hij wenst duidelijkheid over wat van hem wordt verwacht. Blijkbaar kan hij niet meer op vakantie zonder dat hij iemand aanstelt die regelmatig controleert of zijn auto niet in strijd met een parkeerverbod staat geparkeerd. In het verlengde daarvan vraagt hij zich af waarom het college niet op een website of anderszins publiceert waar tijdelijke parkeerverboden zullen gelden.

Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat zijn beroepsgronden moeten worden gezien in aanvulling op zijn eerder aangevoerde betoog dat hem niets te verwijten valt en dat de kosten dan ook niet voor zijn rekening en risico zouden moeten komen. Zijn auto is weggesleept ten behoeve van een festival. Dat festival dient volgens het college een algemeen doel. Dan moeten de kosten van het wegslepen van zijn auto ook ten laste van de algemene middelen worden gebracht, aldus [appellant].

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van een vermindering van rechtsbescherming geen sprake is. Tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang kan bezwaar bij het bestuursorgaan worden gemaakt, beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling worden ingesteld. [appellant] heeft van deze procedurele rechtsbescherming gebruik gemaakt. In bezwaar, beroep en hoger beroep kan de burger desgewenst naar voren brengen dat hem geen verwijt valt te maken, precies zoals [appellant] in deze zaak ook heeft gedaan. Dat wordt dan inhoudelijk beoordeeld in het kader van de evenredigheid van het kostenverhaal. De Afdeling zal hierover dan ook een inhoudelijk oordeel geven in 5.3, 5.4 en 5.5.

5.2.    Niet in geschil is dat de auto van [appellant] op donderdag 20 juni 2019 om 8:47 uur in een parkeervak aan het Pijnackerplein geparkeerd stond en dat daar op dat moment een parkeerverbod gold. Nu vaststaat dat de auto in strijd met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, onderdeel 3˚, van het RVV 1990 geparkeerd stond en verwijdering van de auto noodzakelijk was in verband met de opbouw van een evenement, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang te nemen.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zich op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden is, zoals de rechtbank ook terecht heeft geoordeeld, niet gebleken.

5.3.    De Afdeling dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang redelijkerwijs op [appellant] heeft mogen verhalen.

5.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, gaan als regel de uitoefening van bestuursdwang en het kostenverhaal samen. Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als de aangeschrevene geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie. Daar moet bijkomen dat bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat moet worden geoordeeld dat het onevenredig is om de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de aangeschrevene te laten. Ook andere, bijzondere omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat het bestuursorgaan uit een oogpunt van evenredigheid geheel of gedeeltelijk moet afzien van het kostenverhaal. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2896.

5.5.    Niet in geschil is dat [appellant] zijn auto heeft geparkeerd in een parkeervak aan het Pijnackerplein toen daar nog geen verkeersbord E4 met het tijdelijke parkeerverbod was geplaatst en nog geen parkeerverbod gold. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij wist dat er jaarlijks een festival werd georganiseerd en dit op korte termijn weer zou plaatsvinden. Het festival zou echter aan de voorzijde van de op het plein aanwezige muziekkoepel plaatsvinden, waar een podium zou komen te staan en waar het publiek en de voorzieningen zouden komen. Aan die zijde van het plein heeft hij ook de verkeersborden met een parkeerverbod zien staan. Zijn auto stond echter aan de achterzijde van de muziekkoepel achter een hek geparkeerd. [appellant] heeft betoogd dat hij er niet vanuit hoefde te gaan dat ook daar een tijdelijk parkeerverbod zou gelden.

Gelet op de situatie op het plein, zoals ter zitting door het college getoond, acht de Afdeling de aanname van [appellant] dat zijn auto niet onder het parkeerverbod zou vallen omdat de auto geparkeerd stond achter een door een hek afgeschermd deel van het plein, voorstelbaar. [appellant] had dan ook niet hoeven voorzien dat voor het parkeervak waar zijn auto geparkeerd stond, een parkeerverbod zou gaan gelden.

Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet kan worden verweten dat hij zijn auto niet tijdig heeft verwijderd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022; ECLI:NL:RVS:2022:2467). Weliswaar heeft het college waarschuwingsbriefjes geplaatst op de auto, maar [appellant] heeft gesteld en ter zitting nader toegelicht dat hij net een nieuwe baan had waar hij op de fiets naartoe ging. Daardoor gebruikte hij zijn auto aanzienlijk minder en heeft hij het waarschuwingsbriefje niet gezien. De overweging van de rechtbank, waarin het standpunt van het college wordt overgenomen dat [appellant] regelmatig had moeten (laten) controleren of de geldende verkeersregels ter plaatse zijn gewijzigd of zouden wijzigen, gaat de Afdeling in dit geval te ver.

De Afdeling is concluderend van oordeel dat [appellant] geen verwijt te maken valt over de ontstane situatie. Daarnaast is bij het wegslepen van de auto het algemeen belang van het vrijhouden van weggedeelten ten behoeve van een evenement in die mate betrokken dat het onevenredig is om de kosten voor rekening van [appellant] te laten. Daarom had het college aanleiding moeten zien om af te zien van kostenverhaal.

Het betoog slaagt.

Slotsom

6.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 27 mei 2021 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover dat gaat over het kostenverhaal. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 23 juli 2019 te herroepen voor zover het college is overgegaan tot kostenverhaal. Ook zal de Afdeling bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 27 mei 2021.

7.       Deze uitspraak betekent dat het college wel bestuursdwang mocht toepassen en de auto van [appellant] mocht wegslepen, maar de kosten daarvan niet op hem mocht verhalen. De gemaakte kosten van € 257,41 moeten aan [appellant] worden terugbetaald.

8.       Het college hoeft geen proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2022 in zaak nr. 19/5274;

III.      verklaart het van rechtswege ontstane beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 27 mei 2021, kenmerk A.B.2019.4.10534/SK, voor zover dit betrekking heeft op het kostenverhaal;

V.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 23 juli 2019, voor zover het college is overgegaan tot kostenverhaal;

VI.     bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 27 mei 2021;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Rijsdijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022

705

BIJLAGE - Wettelijk kader

Gemeentewet

Artikel 125

1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.

2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.

[…]

Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994)

Artikel 170

1. Tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, behoort de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met

[…]

c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.

[…]

Artikel 172

1. Tot de kosten, verbonden aan de oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 170, eerste lid, worden gerekend:

a. de kosten die verband houden met de overbrenging en bewaring;

[…]

3. Burgemeester en wethouders betalen het bedrag van de kosten, verbonden aan de oplegging van een last onder bestuursdwang, terug, indien:

[…]

b. de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, van dien aard waren dat de kosten redelijkerwijs niet verschuldigd zijn, of

[…]

6. Indien de in het derde lid, onder b, bedoelde omstandigheden van dien aard waren dat de kosten redelijkerwijs niet volledig verschuldigd zijn, betalen burgemeester en wethouders het niet verschuldigde bedrag terug.

[…]

Artikel 173

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden:

a. de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen;

[…]

2. Bij gemeentelijke verordening worden nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval

[…]

c. de aanwijzing van de weggedeelten en wegen, voor de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c.

Besluit wegslepen van voertuigen

Artikel 2

De soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn:

[…]

c. parkeergelegenheden, aangeduid door bord E4 van bijlage 1 bij het RVV 1990, waarbij ofwel op een onderbord wordt aangegeven:

[…]

3˚. de dagen of uren waarop het parkeren is verboden, of

[…]

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

Artikel 24

1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:

[…]

d. op een parkeergelegenheid:

[…]

3˚. op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden;

[…]

Wegsleepverordening Rotterdam

Artikel 2

Als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de wet worden alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Rotterdam aangewezen voor zover ze behoren tot één van de in artikel 2 van het besluit bedoelde soort van wegen en weggedeelten.