Uitspraak 202002507/2/R2


Volledige tekst

202002507/2/R2.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,

2.       [appellanten sub 2] en anderen, wonend te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: tezamen: [appellant sub 2] en anderen),

3.       [appellanten sub 3], wonend te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2184, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 13 februari 2020 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij het besluit van 17 februari 2022 het bestemmingsplan "Lieshoutseweg 6, Nuenen" gewijzigd en opnieuw vastgesteld.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] hebben zienswijzen ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 29 september 2021 drie gebreken in het besluit van 13 februari 2020 vastgesteld. In de eerste plaats is onder 5.2 in de tussenuitspraak overwogen dat in het plan aan de gronden ter plaatse van het klim- speel- en educatiebos de bestemmingen "Natuur" en "Horeca" is toegekend. De raad heeft met dit plan willen voorzien in een kleinschalige ontwikkeling, waarbij hij het aantal bezoekers heeft willen maximeren. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de artikelen 4.1.1, onder c, en 3.1, onder e, van de planregels ten aanzien van die maximalisatie echter onduidelijk en rechtsonzeker. In de beide planregels ontbreekt een maatstaf om te bepalen wat onder een daggemiddelde moet worden verstaan. Evenmin staat op grond van de planregels vast of het vermelde daggemiddelde voor de gronden met de bestemming "Horeca" en "Natuur" bij elkaar moeten worden opgeteld. Daarmee is niet duidelijk geregeld hoeveel bezoekers er maximaal tegelijk binnen de bestemmingsvlakken "Horeca" en "Natuur" mogen verblijven. Mede als gevolg daarvan is eveneens niet duidelijk hoeveel bezoekers er gedurende de openingstijden van het klim-, speel- en educatiebos per dag in totaal ten hoogste mogen verblijven. Anders dan de raad stelt, is als gevolg van deze leemten de kleinschaligheid niet geborgd in de artikelen 4.1.1, onder c, en 3.1, onder e, van de planregels, noch elders in het plan, bijvoorbeeld in de definities.

In de tweede plaats is onder 5.3 in de tussenuitspraak overwogen dat de hiervoor gesignaleerde onduidelijkheid in de planregels over de bezoekersaantallen ook gevolgen heeft voor de onderzoeksrapporten die betrekking hebben op het verkeer, de verkeersveiligheid, het parkeren en het geluid die aan het plan ten grondslag zijn gelegd. Die onderzoeksrapporten geven op het punt van de bezoekersaantallen evenmin een eenduidig beeld. Om inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van de voorgenomen functies voor het verkeer, de verkeersveiligheid, het parkeren en het geluid dient vast te staan om welke bezoekersaantallen het ten hoogste gaat. De raad dient met inachtneming van hetgeen onder 5.2 is overwogen inzichtelijk te maken dat het beoogde gebruik van de gronden dat met het plan mogelijk wordt gemaakt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft het verkeer, de verkeersveiligheid, het parkeren en het geluid.

Onder 5.4 is in de tussenuitspraak overwogen dat de Afdeling, gelet op 5.2 en 5.3, aanleiding ziet voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de artikelen 3.1, onder e en 4.1.1, onder c, van de planregels, in strijd is met de rechtszekerheid. Tevens berust het bestreden besluit voor zover daaraan de onderzoeksrapporten naar het verkeer, de verkeersveiligheid, het parkeren en het geluid ten grondslag zijn gelegd, en de raad het standpunt heeft ingenomen dat het plan voor wat betreft het verkeer, de verkeersveiligheid, het parkeren en het geluid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, niet op een deugdelijke motivering en is het plan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

De Afdeling heeft tenslotte in de tussenuitspraak onder 7.7 overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er voor het realiseren van het klim- en educatiebos met avonturenpad geen bomen worden gekapt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat ter plaatse van het educatiebos de letterzetter (een kever) is aangetroffen en dat de provincie Noord-Brabant mogelijk in verband daarmee heeft besloten om bomen te kappen. Op grond van artikel 4.5.3, is het kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting, als bedoeld in artikel 4.5.1, toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. De planregels bieden naar het oordeel van de Afdeling voldoende waarborgen tegen onnodige bomenkap. In de hiervoor besproken rapporten is ook in aanmerking genomen dat het een plan betreft met een beperkte omvang. Daarbij is geen aandacht geschonken aan de bezoekersaantallen. Nu in de bovengenoemde rapporten de beperkte omvang van de ontwikkeling van belang is geacht, is ook voor het antwoord op de vraag of het gebruik als klim- en educatiebos zich verdraagt met artikel 3.15 van het Interim omgevingsverordening (hierna: IOV) van belang dat in de planregels is geborgd dat er een kleinschalige ontwikkeling met een regeling voor bezoekersaantallen komt, zoals hiervoor onder 5 is overwogen. Intensieve recreatie is immers niet mogelijk binnen het Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB). Nu in de rapporten wordt geconcludeerd dat de omvang zich verdraagt met artikel 3.15 van het IOV, berust het bestreden besluit, voor zover daar de onderzoeksrapporten naar het NNB aan ten grondslag zijn gelegd en de raad op basis daarvan tot het standpunt is gekomen dat het plan in overeenstemming is met artikel 3.15 van het IOV, niet op een deugdelijke motivering en is het niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.       Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad het volgende opgedragen:

De raad dient met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.2 in de artikelen 3.1, onder e, en 4.1.1, onder c, van de planregels of anderszins in het plan te borgen dat het daadwerkelijk om een kleinschalige ontwikkeling gaat. Daartoe dient de raad duidelijk te regelen hoeveel bezoekers er op enig moment maximaal tegelijk in het klim-, speel- en educatiebos kunnen verblijven op de gronden met de bestemmingen "Horeca" en "Natuur" en hoeveel bezoekers er gedurende de openingstijden maximaal per dag in het klim-, speel- en educatiebos kunnen verblijven. De raad zal het bestreden besluit in zoverre dienen te wijzigen door een passende planregeling voor dit onderdeel vast te stellen.

De raad dient voorts met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.3 en onder 18 aan de hand van onderzoeksrapporten naar het verkeer, de verkeersveiligheid, het parkeren en het geluid inzichtelijk te maken en te motiveren of, en zo ja, waarom het plan voor wat betreft het verkeer, de verkeersveiligheid, het parkeren en het geluid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De raad dient ten slotte met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 7.7 en onder 18 aan de hand van een onderzoek naar de gevolgen voor het NNB te motiveren dat het plan zich verdraagt met artikel 3.15 IOV.

3.       Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] tegen het besluit van 13 februari 2020 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de rechtszekerheid en de artikelen 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

4.       In overwegingen 18, 19 en 20 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overwegingen 5.2, 5.3 en 7.7 de drie gebreken in het besluit van 13 februari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lieshoutseweg 6, Nuenen" te herstellen.

5.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

6.       De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 17 februari 2022 (hierna: het herstelbesluit) niet is tegemoet gekomen aan de beroepen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1]. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moeten hun beroepen daarom worden geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] hebben naar aanleiding van het herstelbesluit zienswijzen ingediend.

De Afdeling volgt de raad niet in zijn standpunt dat de zienswijze van [appellant sub 3], die op 14 juni 2022 is binnengekomen bij de Afdeling, buiten beschouwing moet blijven omdat die buiten de door de Afdeling in een brief van 11 april 2022 vermelde termijn is binnengekomen. In de brief van 11 april 2022 heeft de Afdeling een termijn van 4 weken gesteld voor het indienen van zienswijzen. De in de brief van 11 april 2022 vermelde termijn van 4 weken betreft geen fatale termijn en [appellant sub 3] kon nu het onderzoek nog niet was gesloten ook na die tijd nog stukken indienen.

7.       De Afdeling stelt vast dat het plan bij het herstelbesluit is gewijzigd. De artikelen 3.1, aanhef en onder e, en 4.1.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn gewijzigd en deze luiden als volgt:

Artikel 3.1, aanhef en onder e, van de planregels

"De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor klim-, speel en educatiebos met avonturenpad bestaande uit maximaal twee klimparcoursen en één klimparcours in combinatie met een tokkelbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - klim-, speel en educatiebos met avonturenpad' waar per dag tijdens openingstijden maximaal 120 bezoekers, waarvan 50 bezoekers gelijktijdig aanwezig mogen zijn."

Artikel 4.1.1, aanhef en onder c, van de planregels

"De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor klim-, speel en educatiebos met avonturenpad bestaande uit maximaal twee klimparcoursen en één klimparcours in combinatie met een tokkelbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - klim-, speel en educatiebos met avonturenpad' waar per dag tijdens openingstijden maximaal 120 bezoekers, waarvan 50 bezoekers gelijktijdig aanwezig mogen zijn."

Tevens zijn nieuwe paragrafen aan de plantoelichting toegevoegd, zijnde paragraaf 4.13 "Aanpassingen Bestuurlijke lus" en paragraaf 8.5 "Bestuurlijke lus naar aanleiding van tussenuitspraak Raad van State". De paragrafen 6.3.1 "Horeca" en 6.3.2 "Natuur" van de toelichting zijn aangevuld met een uitleg over de juridische borging van de kleinschalige ontwikkeling in artikel 3.1, lid e, en artikel 4.1.1, lid c, van de planregels.

Ten slotte zijn bijlagen 9, 10 en 11 aan de plantoelichting toegevoegd betreffende:

9. Herberekening voor de verkeersafswikkeling N615/Moorven/Lieshoutseweg o.b.v. max. bezoekersaantallen klimbos, november 2021.

10. Effectenanalyse NNB klim-, speel en educatiebos, Tritum 13-12-2021.

11. Tussenuitspraak Raad van State.

Kleinschaligheid

8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat in het plan niet is geborgd dat het om een kleinschalige ontwikkeling gaat, ook niet met de gewijzigde artikelen 3.1, lid e, en 4.1.1, lid c, van de planregels. Het komt erop neer dat in beide artikelen de tekst "een maximaal daggemiddelde van 50 bezoekers" is vervangen door "waar per dag tijdens openingstijden maximaal 120 bezoekers, waarvan 50 bezoekers gelijktijdig aanwezig mogen zijn". Het gewijzigde besluit noemt een maximum van 120 personen en dat is een aanzienlijk groter aantal dan 50. [appellant sub 1] betoogt dat geen sprake meer is van kleinschaligheid nu het maximum per dag is gesteld op 120 personen. Ook betoogt [appellant sub 1] dat ten onrechte niet is onderbouwd hoe deze maximale bezoekersaantallen gehandhaafd zullen worden. Ten slotte betoogt [appellant sub 1] dat het bezoekersaantal alleen is geborgd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-, klim-, speel- en educatiebos met avonturenpad". Dit zegt niets over de bezoekersaantallen ter plaatse van de bestemming "Horeca" te weten het restaurant, de multifunctionele horecaruimte en het terras.

8.1.    [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat nu de rechtsonzekerheid omtrent de kleinschaligheid van de activiteiten door het gewijzigde besluit is blijven bestaan de onderzoeksrapporten die aan het plan ten grondslag liggen op dit punt ook nog steeds tekort schieten en reeds daarom het gewijzigde besluit niet kunnen dragen.

8.2.    In het plan zijn aan de gronden ter plaatse van het klim- speel- en educatiebos de bestemmingen "Natuur" en "Horeca" toegekend. De raad heeft met dit plan willen voorzien in een kleinschalige ontwikkeling in het klim- speel- en educatiebos, waarbij hij het aantal bezoekers heeft willen maximeren. In de tussenuitspraak oordeelde de Afdeling dat de artikelen 4.1.1, onder c, en 3.1, onder e, van de planregels ten aanzien van die maximalisatie onduidelijk en rechtsonzeker waren omdat onduidelijk was hoeveel bezoekers er op enig moment maximaal tegelijk en per dag in het klim-, speel- en educatiebos konden verblijven. De oude regeling liet door deze onduidelijkheid ook een veelvoud van 50 bezoekers op dezelfde dag toe. In de gewijzigde planregels is vastgelegd hoeveel bezoekers er op enig moment maximaal tegelijk en per dag in het gehele klim-, speel- en educatiebos kunnen verblijven, respectievelijk 50 personen en 120 personen. Nu dit maximum in de planregels is vastgelegd, is de regeling niet onduidelijk en rechtsonzeker. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich met dit aantal bezoekers op het standpunt mogen stellen dat het een kleinschalige ontwikkeling betreft. Voor wat betreft het NNB is dit ook nog in aanvulling op de eerdere onderzoeken die in de tussenuitspraak zijn betrokken, toegelicht in de door Tritum uitgevoerde Effectenanalyse NNB klim-, speel en educatiebos van 13 december 2021, die onder bijlage 10 van de plantoelichting is bijgevoegd. De Afdeling acht handhaving van het aantal bezoekers per dag door middel van bijvoorbeeld boekingen vooraf of kaartverkoop niet onmogelijk. De betogen slagen niet.

8.3.    Reeds hierom falen ook de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] dat nu de rechtsonzekerheid omtrent de kleinschaligheid door het gewijzigde besluit is blijven bestaan de onderzoeksrapporten op dit punt ook nog steeds tekort schieten.

8.4.    In de tussenuitspraak is de regeling voor het klim-, speel- en educatiebos beoordeeld en de opdracht in de tussenuitspraak was daar ook op gericht. De Afdeling constateerde hierboven dat dit gebrek in zoverre is hersteld. Daarmee heeft de raad in zoverre voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.

8.5.    Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 3] argumenten aanvoeren die geen betrekking hebben op de regeling voor het klim-, speel- en educatiebos maar zien op de horeca, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hiermee het geschil uitbreiden met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren gebracht hadden kunnen worden. Dit betekent dat deze beroepsgrond buiten inhoudelijke bespreking blijft.

Natuur

9.       Voor zover [appellant sub 3] argumenten aanvoert omtrent de externe werking van het NNB en de begrenzing van het NNB, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] hiermee het geschil heeft uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren gebracht hadden kunnen worden. Dit betekent dat deze beroepsgrond buiten inhoudelijke bespreking blijft.

10.     Voor zover [appellant sub 3] argumenten aanvoert dat het plan niet uitvoerbaar is voor wat betreft het aanbrengen van de halfverharding op een deel van de Moorven, overweegt de Afdeling het volgende. In overweging 12.2 van de tussenuitspraak is reeds overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat het plan op dit punt niet uitvoerbaar is. Niet kan worden aanvaard dat, behoudens het geval dat een wijziging in het besluit of een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, in een beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na de vernietiging van een eerder besluit of in een zienswijze tegen een nadere motivering na toepassing van artikel 8:51d van de Awb, een appellant nieuwe argumenten kan aanvoeren ten einde te bewerkstellingen dat de rechter terugkomt van een in de eerdere uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze. Nu het besluit op dit punt niet is gewijzigd, faalt het betoog van [appellant sub 3].

Verkeer

11.     [appellant sub 1] betoogt dat volgens de plantoelichting de verkeersbewegingen voor een minimale stijging van de verkeersbewegingen tussen de 1,1 en 1,4 % zouden zorgen. Zij stelt dat er bij de berekening van de verkeersbewegingen van wordt uitgegaan dat de verkeersbewegingen ten behoeve van het bestemmingsplan gelijk over de dag verspreid zijn. Dit is echter zeer onaannemelijk. De meeste bezoekers zullen of in de ochtend of in de middag arriveren en aan het eind van de ochtend of eind van de middag weer vertrekken. Het verkeer kan dan wel degelijk voor knelpunten zorgen. Dit wordt niet inzichtelijk gemaakt in de cijfers.

11.1.  [appellant sub 1] betoogt verder dat niet duidelijk is of de maatregelen aan de Moorven voor wat betreft de verharding tot en met de inrit en de inrichting van de inrit voldoende zijn om opstoppingen als gevolg van afslaand verkeer vanaf de N615 naar de Moorven te voorkomen omdat er bij de berekening van de verkeersbewegingen geen rekening is gehouden met piekmomenten.

11.2.  [appellant sub 1] betoogt dat er in het plan ten onrechte geen aandacht is voor mogelijk sluipverkeer dat via de Moorven vertrekt indien de wachttijden om de N615 op te draaien te lang worden. Er zijn geen maatregelen voorzien die dit voorkomen.

11.3.  [appellant sub 1] betwist niet dat de Lieshoutseweg (=N615) het extra verkeer van en naar het plangebied kan verwerken. De verkeersintensiteit op de N615 bedraagt zo’n 9.000 motorvoertuigbewegingen (mvt) per dag en 6.230 mvt op een weekenddag. Het restaurant en het klim- speel- en educatiebos met avonturenpad heeft haar bezoekerspiek in het weekend en in vakantieperioden, terwijl de aantallen bezoekers op doordeweekse dagen zeer gering zijn. Voor het aantal verkeersbewegingen is van 100 verkeerbewegingen (50 auto’s) op een werkdagen van 300 verkeersbewegingen (150 auto’s) op een weekenddag uitgegaan. De Afdeling stelt vast dat naar aanleiding van de tussenuitspraak en de gewijzigde planregels voor wat betreft bezoekersaantallen een (her)berekening van de verkeersbewegingen en verkeersafswikkeling op de N615/Moorven/Lieshoutseweg is uitgevoerd, die is bijgevoegd als bijlage 9 bij de plantoelichting. De (her)berekening is gestoeld op piekbelastingen van het klimbos, de horeca, bed & breakfast en de bedrijfswoning. De raad heeft er op gewezen dat er geen rekening is gehouden met gecombineerde bezoeken aan bijvoorbeeld het klimbos én de horeca en de spreiding die in de praktijk zal gaan plaatsvinden. In de praktijk zal de verkeersafwikkeling dus gunstiger uitvallen en de wachttijd bij het oprijden van de N615 minder zijn dan is berekend. Verder is bij de (her)berekening uitgegaan van de intensiteiten op een gemiddelde werkdag van 17.00 tot 18.00 uur. Zelfs in deze worst case situatie blijkt uit de (her)berekening dat de verkeersafwikkeling/wachttijden op kruispuntniveau N615/Moorven/Lieshoutseweg voor alle rijrichtingen 'acceptabel' zijn, namelijk variërend van 0 seconden tot niet meer dan 20 seconden, hetgeen leidt tot een matige wachtijd. Gelet hierop mist het betoog van [appellant sub 1] dat is uitgegaan van gelijkmatig over de dag verspreide verkeersbewegingen en dat geen rekening is gehouden met piekmomenten, feitelijke grondslag. Ook hetgeen is aangevoerd omtrent de maatregelen aan de Moorven en het ontstaan van sluipverkeer dat via de Moorven vertrekt in verband met het ontbreken van berekeningen tijdens piekmomenten en te lange wachttijden, kan daarom niet slagen. In een door de raad overgelegde memo verkeer van 8 oktober 2020 is vastgesteld dat het niet aannemelijk is dat bezoekers de Moorven als ontsluitingsroute zullen kiezen omdat dit een zandpad betreft en deze weg dwars door een tuinderij loopt. De Afdeling acht dit ook niet aannemelijk.

11.4.  De betogen slagen niet.

Verkeersveiligheid

12.     [appellant sub 1] betoogt dat de ontsluiting van het plangebied zorgt voor een verkeersonveilige situatie omdat het plan geen maatregelen bevat om de kruising Moorven/Lieshoutseweg aan te passen aan de grotere verkeersstromen van en naar de Moorven. Verder betoogt zij dat er te weinig rekening wordt gehouden met kwetsbare fietsers die oversteken. Ook moeten bezoekers die per fiets komen hier oversteken, aangezien het fietspad aan de overkant van de N615 ligt, bezien vanuit het plangebied. [appellant sub 1] mist oversteekfaciliteiten voor fietsers evenals een oversteekplaats voor voetgangers richting de bushalte. Verder verwijst [appellant sub 1] naar de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2002 waarin de Afdeling heeft bepaald dat een uitweg die uitkwam op de provinciale weg op ongeveer 800 meter van de kruising Moorven/Lieshoutseweg terecht verwijderd diende te worden vanwege de verkeersveiligheid (ECLI:NL:RVS:2002:AE2781).

12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het plangebied op een veilige manier kan worden ontsloten.

12.2.  De raad heeft de uitkomsten van de (her)berekening van de verkeersbewegingen en verkeersafwikkeling op de N615/Moorven/Lieshoutseweg bij zijn afweging mogen betrekken. Daaruit blijkt dat in een worst case situatie de verkeersafwikkeling/wachttijd op kruispuntniveau voor alle rijrichtingen 'acceptabel' is, namelijk variërend van 0 seconden tot niet meer dan 20 seconden, hetgeen leidt tot een matige wachttijd. Voorts is de verkeerssituatie niet nieuw omdat ter hoogte van de Moorven nu ook al sprake is van een plaats waar overgestoken wordt naar het bosgebied. De N615 betreft een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 80 km/u en daar dient altijd al voorzichtig te worden overgestoken. De raad heeft het ten behoeve van de verkeersdoorstroming - en daarmee de verkeersveiligheid - noodzakelijk gevonden om het op- en afrijden van de N615 naar de parkeerplaats te verbeteren. Er dient namelijk geen ‘opstopping’ op de N615 plaats te vinden. Daarom is in het bestemmingsplan de voorwaardelijke verplichting opgenomen om halfverharding aan te leggen. Uit een door de raad uitgevoerde toets naar de oversteekbaarheid voor fietsers blijkt dat de gemiddelde wachttijd ‘matig’ is met 8 seconden gemiddelde wachttijd. Ook heeft de raad de zichtlijnen getoetst. Daaruit is gebleken dat het oprijdend verkeer vanuit de Moorven naar de N615 naar rechts circa 225 meter zicht en naar links ongeveer 300 meter zicht heeft. De aanwezige vangrail belemmert het uitzicht niet, nu hier overheen gekeken kan worden. Voor de beoordeling van het oprijzicht is gebruik gemaakt van het handboek Wegontwerp 2013. Hierin staat dat op Gebiedsontsluitingswegen type II (enkelbaansweg met 1 x 2 rijstrook) het oprijzicht minimaal 125 meter moet bedragen voor rechts afslaand verkeer en 145 meter voor links afslaand verkeer. De verkeersaansluiting met de N615 voldoet aan deze norm. De aanwezige bushalte belemmert het uitzicht niet voor het verkeer. Aan de Lieshoutseweg (westelijke aansluiting) zijn slechts één woning en één bedrijf gelegen. Daarom gaat daar alleen bestemmingsverkeer naartoe en zal er in de praktijk vrijwel geen uitwisseling met het verkeer van en naar de Moorven plaatsvinden. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat dit gunstig is voor overstekend verkeer, omdat zij zich zodoende centraal op de kruising kunnen opstellen en alsnog de oversteek nagenoeg recht kunnen maken dus zonder gemotoriseerd verkeer te hinderen. [appellant sub 1] heeft dit niet gemotiveerd bestreden.

De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2002 noopt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de in die zaak aan de orde zijnde situatie verschilt van de situatie die thans aan de orde is. Het betreft een handhavingszaak waarbij de betrokken appellant is aangeschreven om het gebruik van de uitweg zonder een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 vanuit zijn perceel naar de provinciale weg met onmiddellijke ingang te beëindigen en beëindigd te houden. Dit is in de onderhavige zaak niet aan de orde. Bovendien betrof het een uitweg op een afstand van ongeveer 800 m van de huidige kruising.

12.3.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op hetgeen hiervoor is overwogen op het standpunt mogen stellen dat het plangebied op een veilige manier kan worden ontsloten. Overigens is ter plaatse voldoende ruimte om indien nodig alsnog aanvullende veiligheidsmaatregelen te nemen in de vorm van oversteekfaciliteiten voor fietsers en voetgangers met mogelijk wachtstroken in de middenberm.

12.4.  De betogen falen.

Parkeren

13.     [appellant sub 1] betoogt dat de berekening van de parkeerbehoefte onvoldoende is onderbouwd. De CROW-cijfers bieden een grote marge. Niet duidelijk is waarom is gekozen voor een gemiddelde hiervan. Ook is het terras van 400 m2 ten onrechte niet meegerekend. Er zijn volgens haar veel meer parkeerplaatsen nodig. Evenmin is er voldoende aandacht voor de verschillende soorten verkeer en de bijbehorende parkeerbehoeftes zoals bijvoorbeeld motorrijders. Er dient voorkomen te worden dat bij gebrek aan beschikbare parkeerplaatsen op de Moorven geparkeerd gaat worden. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat er ten onrechte geen aandacht is voor laden en lossen. Niet duidelijk is daarom of hier voldoende ruimte voor is.

13.1.  In de plantoelichting is toegelicht dat de voorziene ontwikkeling een parkeerbehoefte van in totaal 39,7 parkeerplaatsen, afgerond 40 parkeerplaatsen genereert. Er zal worden voorzien in 41 parkeerplaatsen waarmee in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien, aldus de raad. Voor het restaurant met multifunctionele ruimte is uitgegaan van 14-16 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo (gemiddeld 15 parkeerplaatsen) en dat betekent voor 200 m2 30 parkeerplaatsen. Voor de bed & breakfast is uitgegaan van 1 parkeerplaats per kamer en derhalve voor 2 kamers 2 parkeerplaatsen. Voor het klim- speel- en educatiebos is uitgegaan van 4-12 parkeerplaatsen per ha (gemiddeld 8 parkeerplaatsen) en dat betekent voor 0,721 ha 5,8 parkeerplaatsen. En voor de bedrijfswoning is uitgegaan van 1,5-2,3 parkeerplaatsen per woning (gemiddeld 1,9 parkeerplaatsen) en dat betekent voor 1 woning 1,9 parkeerplaatsen. Een herberekening in de memo verkeer kwam uit op in totaal 39,46 (in plaats van 39,7) omdat voor de bed & breakfast een andere norm gold en de oppervlakte van het klimpark iets kleiner was.

13.2.  De berekening van het aantal parkeerplaatsen heeft overeenkomstig artikel 10.1 van de planregels plaatsgevonden aan de hand van de publicatie 317 van het CROW "Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie publicatie" (hierna: de CROW-publicatie). Uit de CROW-publicatie volgt dat voor een horecaruimte zoals een restaurants met multifunctionele ruimte een parkeernorm van 14-16 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo geldt. Voor het klim- speel- en educatiebos geldt een parkeernorm van 4-12 parkeerplaatsen per ha. En voor de bedrijfswoning geldt een parkeernorm van 1,5-2,3. En voor de bedrijfswoning geldt een parkeernorm van 1,5-2,3 parkeerplaatsen per woning. De raad is niet gehouden om de maximum parkeernorm van respectievelijk 16 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo, 12 parkeerplaatsen per ha en 2,3 parkeerplaatsen per woning te hanteren. Gelet op de bandbreedte van de CROW-parkeerkencijfers mocht de raad een door hem nodig geachte parkeernorm tussen de 14 en 16 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo, tussen 4 en 12 parkeerplaatsen per ha en tussen de 1,5 en 2,3 per bedrijfswoning hanteren zoals hij heeft gedaan. Gelet op de door de raad gegeven toelichting en de doelgroep van het restaurant en het klim- speel- en educatiebos heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat een gemiddelde parkeernorm van 15 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo,

8 parkeerplaatsen per ha en 1,9 per bedrijfswoning representatief is voor het met het plan mogelijk gemaakte restaurant, het klim- speel- en educatiebos en de bedrijfswoning. Dit betekent dat er gemiddeld 15 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo benodigd zijn voor het restaurant. De raad is wat betreft het restaurant uitgegaan van 200 m2 bvo. Voor zover [appellant sub 1] betoogd dat het terras ook in aanmerking moet worden genomen, overweegt de Afdeling dat in de CROW-publicatie 317 en ook de recente versie uit 2018 bvo wordt gedefinieerd als de oppervlakte van het gebied dat wordt begrensd door de buitenomtrek van de omringende opgaande scheidingsconstructies, gemeten op vloerniveau(s). De verdere systematiek van de publicatie biedt evenmin aanleiding voor het uitgangspunt dat in een geval als dit een terras in beginsel in aanmerking moet worden genomen in de berekening van het bvo.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bvo onjuist heeft berekend.

13.3.  In de memo verkeer van 8 oktober 2020 staat dat het laden/lossen zich in beginsel beperkt tot een paar keer per week buiten openingstijden door een bakwagen. Leveranciers kunnen conform artikel 5 van de Wegenverkeerswet kort ‘langsparkeren’ op de rijbaan van de Moorven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het standpunt mogen innemen dat het laden en lossen op deze manier niet conflicteert met geparkeerde voertuigen op het parkeerterrein en dus geen verkeerskundig probleem oplevert.

13.4.  Ten slotte blijkt uit de stukken dat er geen concrete aanleiding is om een bovengemiddelde toeloop van motorrijders te verwachten. Voorts heeft de raad toegelicht dat het niet gebruikelijk is om voor het stallen van motorfietsen aparte voorzieningen te treffen omdat motorrijders gebruik kunnen maken van de beschikbare (auto)parkeerplaatsen. Gelet hierop heeft de raad ervan mogen uitgaan dat er geen specifieke voorzieningen nodig zijn voor de motorrijders.

13.5.  De betogen slagen niet.

Conclusie

14.     Gelet op het vorenstaande zijn de van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 1] tegen het herstelbesluit ongegrond.

Proceskosten

15.     De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten van 13 februari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lieshoutseweg 6, Nuenen" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten van 13 februari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lieshoutseweg 6, Nuenen";

III.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten van 17 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lieshoutseweg 6, Nuenen" ongegrond;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten tot vergoeding van:

- bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

- bij [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Veendam aan:

- [appellant sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt,

- [appellanten sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan,

- [appellanten sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Ouwehand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022

224.