Uitspraak 202101021/1/R3


Volledige tekst

202101021/1/R3.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

en

de raad van de gemeente Krimpenerwaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 28 augustus 2019 heeft [appellant] bij de raad een verzoek ingediend met betrekking tot het perceel [locatie 1] en [locatie 2] te Haastrecht.

[appellant] heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft dit doorgestuurd naar de Afdeling.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft op 20 april 2021 besloten het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)" niet te herzien voor de percelen gelegen naast [locatie 1] te Haastrecht.

Bij besluit van 21 december 2021 heeft de raad het door [appellant] daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2022, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom en K. Brandwijk, zijn verschenen.

De Afdeling heeft op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst.

De rechtbank heeft onder meer het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 21 december 2021 doorgestuurd.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 5 oktober 2022, waar [appellant], de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom en K. Brandwijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft eind 2000 mondelinge overeenstemming bereikt over de aankoop van een perceel aan de Provincialeweg te Haastrecht met daarop twee aaneengebouwde woningen. In 2001 is hij eigenaar geworden van het perceel. Deze twee woningen zijn inmiddels gesloopt. Op het perceel [locatie 1] is een vrijstaande woning gebouwd. Op het perceel daarnaast (hierna: [locatie 2]) wil [appellant] ook een vrijstaande woning bouwen.

Ten tijde van de aankoop van de percelen gold het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Haastrecht, derde herziening". Op grond van dat bestemmingsplan was op de percelen gezamenlijk de bouw van één woning toegestaan. Daarna gold het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2010". In dit bestemmingsplan was aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Wonen" toegekend. Daar was de bouw van een woning toegestaan. Aan het perceel [locatie 2] was de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend met een wijzigingsbevoegdheid om wonen mogelijk te maken. De bouw van een woning op dat perceel was niet toegestaan. Nu geldt het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalig gemeente Vlist)" dat op 15 december 2015 is vastgesteld. Dit plan bevat een soortgelijke planregeling, zodat op het perceel [locatie 2] de bouw van een woning niet is toegestaan.

[appellant] heeft bij brief van 28 augustus 2019 aan de raad kenbaar gemaakt dat hij op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Haastrecht twee woningen wil realiseren. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalig gemeente Vlist)" nodig. Hij wil dat ook aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Wonen" wordt toegekend. Vanwege het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek, heeft [appellant] op 16 oktober 2019 en op 2 november 2019 herinneringen gestuurd aan het college. Bij brief van 28 november 2020 heeft [appellant] vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft het beroepschrift bij brief van 29 januari 2021 doorgestuurd naar de Afdeling.

Bij besluit van 20 april 2021 heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan te herzien. Bij besluit van 21 december 2021 heeft de raad het daartegen door [appellant] ingediende bezwaar ongegrond verklaard. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die dit naar de Afdeling heeft doorgestuurd.

Beroep over het niet tijdig nemen van een besluit

2.       Op de zitting van 3 mei 2022 is met partijen besproken hoe het verzoek van [appellant] van 28 augustus 2019 moet worden begrepen. Zowel [appellant] als de raad hebben erkend dat het verzoek moet worden begrepen als een verzoek aan de raad tot herziening van het bestemmingsplan om de bouw van een woning op het perceel [locatie 2] (hierna: het perceel) mogelijk te maken.

3.       Omdat de raad op 20 april 2021 alsnog een besluit op de aanvraag van 28 augustus 2019 heeft genomen, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Dat [appellant] heeft verzocht om vaststelling van een verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van artikel 4:17 van de Awb wordt een dwangsom verbeurd indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1311, onder 11.1) is het nemen van een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan, ook in het geval daaraan een aanvraag ten grondslag ligt, niet het nemen van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17 gelezen in samenhang met artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat geen dwangsom is verbeurd.

Ook het op de zitting gedane verzoek om vergoeding van schade leidt niet tot een ander oordeel, omdat de door [appellant] gestelde schade geen betrekking heeft op schade die hij lijdt als gevolg van het niet tijdig van een besluit op zijn aanvraag van 28 augustus 2019.

4.       Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk.

Beroep over de weigering het bestemmingsplan te herzien

5.       Bij besluit van 20 april 2021 heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan te herzien. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht mede te zijn gericht tegen het besluit tot weigering van 20 april 2021. Daarom stond tegen dit besluit geen bezwaar open. De raad had over dat bezwaar geen besluit mogen nemen. Dat was in strijd met artikel 6:20 van de Awb. Het besluit van 21 december 2021 is onbevoegd genomen. De Afdeling zal dit besluit daarom vernietigen. De Afdeling zal het ingediende bezwaar en beroep betrekken bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit tot weigering van 20 april 2021.

6.       [appellant] betoogt dat de raad vanwege eerder gemaakte fouten bij de vaststelling van de bestemmingsplannen in 1992 en 1996 en een toezegging van de raadscommissie Grondgebiedszaken in september 2003 om die fouten te herstellen, gehouden is het bestemmingsplan te herzien. De eerder gemaakte fout bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Haastrecht" in 1992, waarbij aan beide percelen ten onrechte een maatschappelijke bestemming was toegekend, is met de derde herziening in 1996 en ook met de plannen die daarna zijn vastgesteld nog niet hersteld. Ook aan het perceel [locatie 2] moet de bestemming "Wonen" worden toegekend. Toetsing aan de Wet geluidhinder, zoals voorgeschreven bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, moet vanwege de gemaakte fouten en de toezegging achterwege blijven. Een ruimtelijke onderbouwing, waarin onder meer de geluidhinder vanwege de provinciale weg op de te bouwen woning zou moeten worden betrokken, is daarom volgens [appellant] niet nodig. Hij vreest, onder verwijzing naar delen van het conceptrapport Peutz van 29 april 2010, dat de bouw van een woning niet mogelijk zal zijn door te hoge geluidsbelasting vanwege de provinciale weg.

7.       De raad heeft geweigerd het bestemmingsplan te herzien, omdat een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt waaruit blijkt dat aan alle ruimtelijke relevante aspecten wordt voldaan, in het bijzonder die zijn vermeld in artikel 3.7.6 van het bestemmingsplan.

8.       In het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalig gemeente Vlist)" is aan het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "wetgevingszone-wijzigingsgebied 1" toegekend.

Artikel 3.7.6 van de planregels luidt:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone-wijzigingsgebied 1" te wijzigen in de bestemming "Wonen" onder de voorwaarde dat:

a. ter plaatse maximaal één woning mag worden gerealiseerd;

b. voldaan wordt aan de bepalingen in de bestemming "Wonen";

c. de belangen van eigenaren en gebruikers van betrokken en nabij gelegen gronden niet onevenredig geschaad worden;

d. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad;

e. het wijzigingsplan stedenbouwkundig aanvaardbaar is;

f. in het kader van de wijziging een watertoets wordt uitgevoerd en het plan voorziet in de noodzakelijke compensatie voor waterberging;

g. het wijzigingsplan voldoet aan de Wet geluidhinder;

h. het plan economisch uitvoerbaar is en het kostenverhaal (waaronder planschade) is verzekerd."

9.       Zoals in de inleiding staat is dit een soortgelijke planregeling als in het daarvoor geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2010". Dit plan was vastgesteld op 26 oktober 2010. [appellant] heeft tegen deze vaststelling beroep ingesteld bij de Afdeling. Ook bij dat beroep heeft hij gewezen op de gemaakte fouten. Bij uitspraak van 30 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6957, is dat beroep ongegrond verklaard. In die uitspraak is overwogen dat de raad de wijzigingsbevoegdheid heeft opgenomen, omdat namens hem de toezegging is gedaan dat planologische medewerking zal worden verleend aan de bouw van een woning mits en voor zover dit planologisch mogelijk is. De raad heeft toen niet voor een directe woonbestemming gekozen, omdat de bouwplannen voor de woning ten tijde van de vaststelling van het plan nog onvoldoende concreet waren. De Afdeling zag geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bouw van een woning op het perceel niet in redelijkheid via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk heeft kunnen maken.

De Afdeling ziet in wat [appellant] in deze procedure heeft aangevoerd geen reden om nu wel te oordelen dat de raad, zonder een nadere planologische afweging op grond van een ruimtelijke onderbouwing, de bouw van een woning rechtstreeks mogelijk moet maken. De Afdeling betrekt hierbij dat bij de vaststelling van dat plan in 2010 al rekening is gehouden met de gedane toezegging. Voor zover [appellant] op de zitting naar voren heeft gebracht dat de Afdeling bij die uitspraak er ten onrechte vanuit was gegaan dat het mogelijk was om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, overweegt de Afdeling dat de door [appellant] overgelegde delen van een conceptrapport van 29 april 2010 van Peutz geen aanknopingspunten bevatten voor de verwachting dat niet kan worden voldaan aan eisen die volgen uit de Wet geluidhinder. Verder merkt de Afdeling op dat, anders dan waar [appellant] vanuit lijkt te gaan, de raad bij een herziening van het bestemmingsplan net als het college bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder de geldende geluidgrenswaarden in acht moet nemen.

Gelet op wat hiervoor staat heeft de raad vanwege het ontbreken van een ruimtelijke onderbouwing kunnen weigeren het bestemmingsplan te herzien.

Overigens heeft het college in een brief van 12 mei 2021  opgemerkt dat het in principe bereid is medewerking te verlenen aan de wijzigingsbevoegdheid. Ook op zitting heeft het college dit benadrukt. In dat verband heeft het college nog toegelicht dat de maximale snelheid op de provinciale weg van 80 km/uur waarvan in het conceptrapport van Peutz nog was uitgegaan inmiddels is verlaagd naar 60 km/uur.

Het betoog faalt.

10.     Het beroep tegen het besluit tot weigering is ongegrond.

Schadeverzoek

11.     Op de zitting heeft [appellant] verzocht om vergoeding van de schade die is ontstaan omdat de gemaakte fouten niet zijn hersteld. Deze schade bestaat uit door hem gemaakte kosten en geleden verliezen, zowel materieel als immaterieel.

12.     Uit de ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit tot weigering volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde omstandigheden voordoet op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken. Het verzoek zal worden afgewezen.

Proceskosten en griffierecht

13.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Voor vergoeding van griffierecht is geen aanleiding, omdat voor beide beroepen één keer griffierecht is betaald en het beroep tegen het weigeringsbesluit ongegrond is.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent de herziening van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)" niet-ontvankelijk;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 21 december 2021;

III.      verklaart het beroep tegen de weigering van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 20 april 2021 om het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)" te herzien ongegrond;

IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Soede
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022

270-1006