Uitspraak 202107264/1/R1


Volledige tekst

202107264/1/R1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Amersfoort,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2021 heeft het college onder meer de locatie ter hoogte van [locatie 1] in Amersfoort (locatie 33838) aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 augustus 2022, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Kippersluis en ing. P.W.M. Wieman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft met het aanwijzingsbesluit onder andere de locatie 33838 ter hoogte van de [locatie 1] aangewezen als locatie voor een ORAC. Deze locatie is gewijzigd vastgesteld naar aanleiding van een zienswijze. In het ontwerpplan was de locatie van de ORAC dichter bij de rotonde van de Bergenboulevard voorzien. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met deze wijziging van de aangewezen locatie ten opzichte van het ontwerp.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze voor een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.

3.       Bij het bepalen van de ORAC-locaties heeft het college de plaatsingscriteria voor ondergrondse containers gehanteerd die als bijlage 2 bij de nota van zienswijzen is gevoegd en ook staan geformuleerd in het "Uitwerkingsplan nieuwe afvalinzameling Amersfoort" dat op 6 december 2016 door de raad van de gemeente Amersfoort is vastgesteld (hierna: het Uitwerkingsplan). Die criteria luiden:

1. De afstand bedraagt niet meer dan 150 meter (afstand van ondergrondse container tot perceel). Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden mag hier van worden afgeweken;

2. Circa 100 huishoudens per ondergrondse container;

3. Draagvlak onder de gebruikers;

4. Bereikbaarheid locatie voor het ledigingsvoertuig;

5. Aanwezigheid van de ondergrondse infrastructuur vormt geen belemmering;

6. Verkeerskundig veilige situatie bij het laden/lossen;

7. Beheer(s)baarheid van de locatie in de openbare ruimte;

8. De locatie past esthetisch in de omgeving;

9. De locaties worden rolstoeltoegankelijk.

Beroepsgronden

Informeren bewoners

4.       [appellant] en anderen betogen dat zij niet betrokken zijn geweest bij de besluitvorming. Zij voeren aan dat zij niet in de gelegenheid zijn gebracht zienswijzen naar voren te brengen tegen de wijziging van het ontwerpbesluit wat betreft de aanwijzing van de locatie van de ORAC ter hoogte van de [locatie 1]. Daarnaast had het college [appellant] en anderen op de hoogte moeten stellen van de wijziging. Zo volgt uit het implementatieplan in het "Uitwerkingsplan nieuwe afvalinzameling Amersfoort" dat het college de bewoners per brief op de hoogte stelt van een wijziging van de ontwerplocatie.

4.1.    Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Niet is gebleken dat het college op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in die afdeling. Het ontwerp van het locatieplan is ter inzage gelegd en [appellant] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen. Aan de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb is inherent dat het college een andere locatie kan aanwijzen dan waarvan in het ontwerpbesluit is uitgegaan, al dan niet naar aanleiding van over het ontwerpbesluit naar voren gebrachte zienswijzen. Als dat gebeurt, hoeft een bestuursorgaan niet opnieuw de gelegenheid te bieden om zienswijzen in te dienen. Afdeling 3.4 van de Awb voorziet verder niet in een verplichting voor het college om omwonenden op de hoogte te stellen van de voorgenomen wijziging van een locatie ten opzichte van het ontwerp-plaatsingsplan. Vergelijk onder andere de uitspraken van de Afdeling van 18 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1848, onder 7.1 en van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1900, onder 4.1. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat deze verplichting wel volgt uit het implementatieplan van het college, overweegt de Afdeling dat het college op de zitting heeft toegelicht dat zij alleen bewoners die geparticipeerd hebben door middel van een zienswijze met een brief op de hoogte stellen van een eventuele wijziging. Deze werkwijze komt overeen met artikel 3:43 van de Awb, waarin staat dat van een besluit mededeling wordt gedaan aan degenen die bij de voorbereiding hun zienswijze naar voren hebben gebracht. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college op dit punt is uitgegaan van een onjuiste uitleg van het implementatieplan.

Het betoog slaagt niet.

Geschiktheid locatie

5.       [appellant] en anderen betogen dat de locatie niet geschikt is voor plaatsing van de ORAC. In de eerste plaats wijzen [appellant] en anderen op de bomen die aan weerszijden van de voorziene locatie staan en die door plaatsing en lediging van de ORAC in een onevenredige mate beschadigd zullen worden. Volgens [appellant] en anderen staan de bomen zo dichtbij de ORAC dat de takken beschadigd worden door lediging en het wortelsysteem door de plaatsing. De aanwezigheid van een boom was voor het college ook aanleiding om de aanvankelijke locatie uit het ontwerp te wijzigen. Volgens [appellant] en anderen is de motivering van het college  dan ook inconsequent, omdat nu bij de definitieve locatie hetzelfde probleem optreedt. In dit verband wijzen [appellant] en anderen nog op de gemeenten Oss en Valkenswaard. In die gemeenten zijn er plaatsingscriteria gericht op de afstand tussen bomen en de ORAC. Aan de daar genoemde afstanden wordt bij deze ORAC niet voldaan. In de tweede plaats wijzen [appellant] en anderen erop dat de aanvankelijke locatie niet als nadeel had dat de ORAC in het zicht van omwonenden stond. [appellant] en anderen wijzen in het bijzonder op het uitzicht van de bewoners van de [locatie 2] en [locatie 1]. Temeer omdat de aanwezigheid van ORAC’s altijd gepaard gaat met een bepaalde mate van zwerfafval, aldus [appellant] en anderen.

5.1.    De ORAC is voorzien op de kop van de kruising van de Drieberg en de Dassenberg, tussen twee bomen. De afstand tussen de twee bomen onderling bedraagt ongeveer 10 m. Zoals volgt uit overweging 3, is als plaatsingscriterium opgenomen dat de locatie bereikbaar moet zijn voor het ledigingsvoertuig. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de plaatselijke vuilophaaldienst te kennen heeft gegeven op voorhand geen belemmering te zien om de ORAC te ledigen vanwege de bomen aan weerszijden van deze locatie. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet uit mocht gaan van de juistheid van die stellingname van de vuilophaaldienst. Over de door [appellant] en anderen gemaakte vergelijking met de locatie uit het ontwerpbesluit, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat die situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat op de locatie uit het ontwerpbesluit de afstand tussen de ORAC en de boom veel korter is. Om de ORAC te ledigen op die locatie zou de boom gekapt moeten worden. De ORAC kon niet verder van de boom af richting de straat geplaatst worden, omdat de ORAC dan op de stoep zou komen te staan. De Afdeling is daarom van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie bij de ontwerplocatie niet op één lijn kan worden gesteld met de situatie die nu aan de orde is.

5.2.    Het standpunt van [appellant] en anderen dat de locatie ongeschikt is omdat de plaatsing van de ORAC leidt tot onaanvaardbare aantasting van de bomen, volgt de Afdeling niet. De bomen staan op een onderlinge afstand van ongeveer tien meter. De inworpzuil van de ORAC is geplaatst op een stalen bodemplaat waaronder de tijdelijke opslagruimte voor het afval zit. De stalen bodemplaat heeft een omvang van 1,5 meter bij 1,5 meter en de ORAC heeft een diepte van drie meter. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de gemeentelijke groendeskundige de situatie heeft beoordeeld en op voorhand geen aanleiding ziet om aan te nemen dat de plaatsing van de ORAC problemen zal opleveren voor de bomen (waaronder het wortelsystem van de bomen). Dat er in andere gemeenten vaste afstanden tussen de bomen en de ORAC worden voorgeschreven, maakt het voorgaande niet anders. De enkele omstandigheid dat de boom op een kortere afstand van de ORAC staat dan de afstanden genoemd in de gemeenten Oss en Valkenswaard maakt niet dat alleen daarom al de boom onevenredig wordt aangetast. Daarbij komt dat het college heeft toegelicht dat eerst een proefsleuf gegraven zal worden voordat wordt overgegaan tot plaatsing van de ORAC.

5.3.    Over het betoog van [appellant] en anderen dat het college bij de afweging van de betrokken belangen onvoldoende oog heeft gehad voor het uitzicht van omwonenden, overweegt de Afdeling het volgende. In de plaatsingscriteria is geen criterium opgenomen waaruit volgt dat een ORAC niet op een, zoals [appellant] en anderen dat noemen, "prominent-zicht"- locatie kan komen. Dit laat onverlet dat het college bij de afweging van de betrokken belangen rekening moet houden met het belang van het uitzicht van omwonenden. De Afdeling begrijpt het standpunt van het college aldus dat het de aantasting van het uitzicht van omwonenden niet dusdanig vindt dat daaraan een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan het belang bij de plaatsing van de ORAC op deze locatie. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op dit standpunt mocht stellen. Hierbij neemt de Afdeling allereerst in aanmerking dat een recht op een blijvend vrij uitzicht niet bestaat. Daarnaast bedraagt de afstand tussen de woningen van de [locatie 3] en [locatie 4] tot de ORAC-locatie ten minste 20 meter. Tussen deze woningen en de ORAC-locatie ligt bovendien een sloot. Het college heeft  ook meegewogen dat de ORAC een geringe omvang heeft en een hoogte van ongeveer 1,03 meter en daarmee past in het huidige straatbeeld. Over het gevreesde zwerfafval overweegt de Afdeling dat zij al eerder heeft geoordeeld dat het onjuist aanbieden van afval een kwestie van handhaving is; vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2632, onder 10.2. Overigens heeft het college op de zitting te kennen gegeven, bereid te zijn om tussen de ORAC en de sloot begroeiing aan te leggen waardoor het zicht vanuit de woningen van de [locatie 2] en [locatie 3] op de ORAC minimaal is.

5.4.    De slotsom is dat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het college deze locatie ter hoogte van [locatie 1] (locatie 33838) niet geschikt heeft mogen achten.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Stoof
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022

749-989