Uitspraak 202006023/1/R1


Volledige tekst

202006023/1/R1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Den Helder,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,

verweerder.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 11 september 2020 heeft het college locatie PC15, ter hoogte van Huygensstraat 36, en naastgelegen locatie PC16, aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).

Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2021, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door T.S.J. Rolsma en R. van Son, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] en anderen wonen in de directe nabijheid van de aangewezen locaties. Zij zijn het niet eens met de aanwijzing van de locaties, omdat dit onder meer ten koste gaat van parkeergelegenheid en zal leiden tot geur- en geluidhinder. Zij menen dat er alternatieve locaties zijn die geschikter zijn om te worden aangewezen als locaties voor ORAC’s.

Ontvankelijkheid

2.       Het college betoogt dat het beroep voor zover ingesteld door [drie appellanten] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend over het op 20 mei 2020 gepubliceerde ontwerpbesluit waarin de locaties zijn aangewezen.

2.1.    Artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen."

Artikel 6:13 van de Awb luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

3.       [drie appellanten] hebben geen zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Onder verwijzing naar de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, overweegt de Afdeling dat artikel 6:13 van de Awb aan [de drie appellanten] echter niet zal worden tegengeworpen, gelet op de totstandkoming van de bestreden besluiten met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Er bestaat daarom geen grond het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover ingesteld door hen.

Procedurele aspecten

4.       [appellant] en anderen betogen dat er aan de bestreden besluiten procedurele gebreken kleven. De aanvankelijk aangewezen locaties, zoals deze zijn gepresenteerd op de inloopavonden van 21 januari 2020 en 29 januari 2020, zijn gewijzigd naar aanleiding van opmerkingen die op die avonden zijn gemaakt. Zij hadden geen bezwaren tegen de locaties die op de inloopavonden werden gepresenteerd, maar wel tegen de locaties die vervolgens in het ontwerpbesluit zijn aangewezen. Het college heeft hun ten onrechte geen mogelijkheid geboden om bezwaren te uiten tegen de nieuwe aangewezen locaties op een nieuw te organiseren inloopavond. Bovendien is geen gelegenheid geboden bezwaar te maken bij een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie.

4.1.    De bestreden besluiten zijn voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Niet is gebleken dat het college niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in die afdeling. Het ontwerp van het locatieplan is ter inzage gelegd en er is gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen. Het voorafgaand bieden van inspraak en plegen van overleg met omwonenden maakt geen deel uit van deze procedure. Dat de aanvankelijk aangewezen locaties zijn gewijzigd als gevolg van op de inloopavond ingekomen reacties is het resultaat van het volgen van de openbare voorbereidingsprocedure, die er toe kan leiden dat een ontwerp-besluit naar aanleiding van ingediende zienswijzen wordt aangepast. Als dat gebeurt, hoeft een bestuursorgaan niet opnieuw de gelegenheid te bieden om zienswijzen in te dienen. Een dergelijk besluit is ook niet onrechtmatig, omdat wel de gelegenheid geboden is tot het naar voren brengen van zienswijzen op het ontwerpbesluit. [appellant] en [andere appellant] hebben overigens ook van die gelegenheid gebruikgemaakt. Bij besluiten die worden voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb heeft de bezwaarschriftencommissie geen rol, omdat het maken van bezwaar tegen een met toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure voorbereid besluit niet mogelijk is omdat de wet daarin niet voorziet. Dat de bezwaarschriftencommissie niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest doet daarom niet af aan de rechtmatigheid van de aanwijzingsbesluiten.

Het betoog faalt.

Toetsingskader

5.       Bij de keuze van een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506, komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC’s beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

6.       Bij het bepalen van locaties voor ORAC’s heeft het college uitgangspunten gehanteerd, zoals neergelegd in het stuk "Uitgangspunten voor de locatiekeuze ondergrondse restafvalcontainers op afstand in Den Helder" van 12 februari 2019. Hierin zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:

- De containers worden niet geplaatst op locaties waar lediging betekent dat hoofdroutes van verkeer volledig geblokkeerd worden;

- Binnen een straal van 1 meter van de inzamelvoorziening mag geen gelegenheid zijn tot het parkeren van motorvoertuigen of andere voertuigen die een belemmering kunnen vormen voor het legen van de inzamelvoorzieningen;

- Bij de bepaling van geschikte containerlocaties wordt het opofferen van parkeerplaatsen zoveel mogelijk voorkomen;

- De inzamelvoorziening moet zodanig gelegen zijn dat het inzamelvoertuig niet met de kraan over geparkeerde auto’s reikt.

Gevolgen van het gebruik van ORAC’s in het algemeen

7.       In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor ORAC’s. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor.

Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:852), volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zo veel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

Geschiktheid van de locatie

8.       [appellant] en anderen betogen dat plaatsing van ORAC’s op de locaties PC15 en PC16 ertoe zal leiden dat er parkeergelegenheid verloren gaat. De ORAC’s zijn voorzien naast een kinderspeelplaats, terwijl er veel afval naast de ORAC’s gedeponeerd zal worden. Zij vinden het onwenselijk dat er zwerfafval naast de kinderspeelplaats ontstaat. Plaatsing van een ORAC op zowel locatie PC15 als de naastgelegen locatie PC16 heeft negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en zal waardevermindering van hun woningen tot gevolg hebben.

8.1.    Het college heeft over het verlies van parkeervoorzieningen toegelicht dat de ORAC’s zelf niet op parkeergelegenheid zijn voorzien en dat er aan het trottoir van de groenstrook, in tegenstelling tot de zijde met de woningen van de Huygensstraat, geen parkeerstrook met parkeervakken grenst. Gelet hierop volgt de Afdeling [appellant] en anderen niet in hun standpunt dat er parkeervoorzieningen verloren gaan op de aangewezen locaties. Omdat er geen parkeerplaatsen aanwezig zijn en dus niet verloren gaan, ziet de Afdeling in zoverre geen strijd met de onder 6 genoemde uitgangspunten. Dat er in de praktijk weleens auto’s staan geparkeerd, maakt dit niet anders. Het college heeft toegelicht dat het handhavend zal optreden tegen onjuist geparkeerde auto’s als deze het legen van de ORAC’s zou belemmeren. In de enkele stelling van [appellant] en anderen dat auto’s daar op basis van ‘gewoonterecht’ mogen parkeren, ziet de Afdeling evenmin aanknopingspunten om het aanwijzen van de locaties in strijd met de door het college gehanteerde uitgangspunten over parkeren te achten.

Verder heeft het college toegelicht dat zwerfafval zoveel mogelijk wordt voorkomen en zwerfafval regelmatig wordt verwijderd. In aanmerking genomen dat het risico op zwerfafval onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeft te staan, maakt de aanwezigheid van de kinderspeelplaats naar het oordeel van de Afdeling niet dat het college daarin een belemmering heeft hoeven zien voor aanwijzing van de locaties. Temeer nu het college heeft toegelicht dat er afspraken zijn gemaakt met inzameldienst HVC dat zogenaamde ‘bijplaatsingen’, dat is afval dat niet in maar naast de container wordt geplaatst, na een ontvangen melding binnen een werkdag worden verwijderd.

Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen over waardevermindering van hun woningen overweegt de Afdeling het volgende. In de enkele stelling van [appellant] en anderen dat plaatsing van de ORAC’s tot waardevermindering van hun woningen zal leiden, heeft het college geen aanleiding hoeven te vinden om af te zien van de aanwijzing van de locaties. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van hun woningen als gevolg van de locaties en het gebruik van de ORAC’s zal dalen.

Gelet op de gegeven motivering, heeft het college in de gestelde gevolgen voor de omgeving in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om locaties PC15 en PC16 niet aan te wijzen.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

9.       [appellant] en anderen betogen dat de op de inloopavond gepresenteerde locaties, namelijk aan de uiteinden van de groenstrook ter hoogte van de Van Leeuwenhoekstraat en Hector Treubstraat, geschikte alternatieve locaties voor de ORAC’s zijn. Dit omdat er op de uiteinden van de groenstrook geen doorgaande weg is gesitueerd en er daarom geen verkeersproblemen kunnen ontstaan.

9.1.    Het college heeft toegelicht dat de door [appellant] en anderen aangedragen alternatieve locaties aan de uiteinden van de groenstrook minder geschikt zijn voor de plaatsing van een ORAC, omdat daar door de verschillende wegen naar de locatie een grotere kans is op verkeersopstoppingen. Omdat de locaties PC15 en PC16 naast elkaar zijn voorzien, kunnen deze twee ORAC’s onmiddellijk na elkaar worden geleegd en zijn de gevolgen voor het verkeer volgens het college dus kleiner. Dit omdat het verkeer, waaronder hulpdiensten, gebruik kan maken van de parallel lopende weg aan de overzijde van de groenstrook.

De Afdeling is van oordeel dat hoewel de aanvankelijke voorziene locaties niet ongeschikt zijn, het college zich, gelet hierop, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de alternatieve locaties niet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locaties dat het college in redelijkheid voor de alternatieve locaties had moeten kiezen.

Het betoog faalt.

Conclusie

10.     Het beroep is ongegrond.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021

855.